ECLI:NL:RBROT:2010:BN9171

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
340260 / HA ZA 09-2862
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na arbeidsongeval met werkgeversaansprakelijkheid en directe actie

In deze zaak vorderde eiser, [eiser], schadevergoeding van de gedaagde, Ace European Group Limited, naar aanleiding van een arbeidsongeval dat hij op 25 mei 2004 had opgelopen. Tijdens het uitladen van een vrachtwagen met decorstukken viel een stapel zware houten platen om, waardoor [eiser] ten val kwam en een hoofdwond opliep. Na het ongeval hield hij gezondheidsklachten en werd hij arbeidsongeschikt. Zijn werkgever, NOB Decor B.V., was verzekerd bij Ace, die de aansprakelijkheid niet betwistte. Eiser vorderde onder andere immateriële schade, schade wegens verlies van verdienvermogen, en vergoeding van medische kosten. De rechtbank oordeelde dat de werkgeversaansprakelijkheid van NOB niet beperkt was tot schade die rechtstreeks voortvloeide uit het ongeval, en dat het faillissement van NOB het causaal verband tussen het ongeval en de arbeidsongeschiktheid van [eiser] niet had doorbroken. De rechtbank wees de vorderingen van [eiser] toe, met uitzondering van enkele onderdelen die onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank oordeelde dat Ace de schadevergoeding moest betalen, verminderd met reeds betaalde voorschotten en het eigen risico. De proceskosten werden eveneens aan Ace opgelegd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 340260 / HA ZA 09-2862
Vonnis van 8 september 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te Laren,
eiser,
advocaat mr. J.I. van der Winden,
tegen
de vennootschap naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
ACE EUROPEAN GROUP LIMITED,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. T.L. Cieremans.
Partijen zullen hierna [eiser] en Ace genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 september 2009, met producties;
- de conclusie van antwoord van 20 januari 2010, met producties;
- de conclusie van repliek van 17 maart 2010, met producties;
- de conclusie van dupliek van 28 april 2010, met producties;
- de akte uitlating producties van 26 mei 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Tussen partijen staan onder meer de volgende feiten vast:
2.1. [eiser], geboren op 26 april 1953, was op 25 mei 2004 betrokken bij een bedrijfsongeval (hierna: het ongeval). Tijdens het uitladen van een vrachtwagen met decorstukken in München, Duitsland, viel een stapel zware houten platen om. [eiser] kwam daarbij ten val. Hij liep een hoofdwond op die ter plaatse in een ziekenhuis werd gehecht.
2.2. [eiser] hield na het ongeval gezondheidsklachten. In Nederland werd hij daarvoor behandeld door zijn huisarts, een fysiotherapeut en twee neurologen. Een doorverwijzing naar een revalidatiecentrum heeft niet geleid tot een revalidatiebehandeling omdat het volgen van een revalidatieprogramma een te zware belasting voor [eiser] werd geacht. Aan [eiser] werd geadviseerd om zich onder behandeling van een psycholoog te stellen. [eiser] heeft dat advies niet opgevolgd.
2.3. De werkgever van [eiser] was NOB Decor B.V. (hierna: NOB). [eiser] bekleedde bij NOB de functie van timmerman decorbouw. [eiser] werd na het ongeval ziek gemeld. Zijn salaris werd doorbetaald.
2.4. Op 10 mei 2005 werd NOB in staat van faillissement verklaard. Met ingang van 5 mei 2009 is NOB ontbonden.
2.5. Per 25 juni 2005 ontving [eiser] een Ziektewet-uitkering van het UWV. Uiteindelijk is aan [eiser] een WIA-uitkering toegekend. [eiser] is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidscategorie van 80-100%. Deze indeling vloeit voort uit vastgestelde beperkingen van de belastbaarheid waaronder een urenbeperking van maximaal 20 uur per week en maximaal 4 uur per dag.
2.6. NOB was tegen aansprakelijkheid verzekerd bij Ace. Ace heeft de aansprakelijkheid van NOB voor de door [eiser] geleden ongevalsgerelateerde schade niet betwist. Ace is rechtstreeks met [eiser] in overleg getreden omtrent afwikkeling van de door hem ten gevolge van het ongeval geleden schade.
2.7. Ace heeft in totaal aan voorschotten op de uiteindelijk vast te stellen schade een bedrag van € 32.500,00 aan [eiser] betaald. Voorts heeft Ace aan [eiser], althans aan diens belangenbehartigers, ter zake van buitengerechtelijke kosten een totaalbedrag van € 13.192,22 betaald.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat:
"Het de rechtbank behage om
a) gedaagde te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding wegens immateriële schade aan eiser ten bedrage van € 18.000,--;
b) gedaagde te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding wegens geleden materiële schade aan eiser ten bedrage van:
— schadeposten volgens de schadestaat (diversen, sport, reiskosten,
medische kosten) € 3.941,--
— compensatie verlies aan zelfwerkzaamheid 2004-2008 € 12.000,--
— compensatie toekomstig verlies aan zelfwerkzaamheid € 43.200,--
€ 59.141,--
c) gedaagde te veroordelen tot betaling van de toekomstige kosten van fitness ten bedrage van f 1.750,--;
d) gedaagde te veroordelen tot vergoeding van het geleden en nog te lijden verlies aan verdienvermogen, alsmede de pensioenschade ten bedrage van € 102.209,--;
e) een voorbehoud op te nemen en eiser toe te staan een aanvullende schadevergoeding te vorderen voor zover in de toekomst komt vast te staan dat het UWV eiser een lagere uitkering zal toekennen dan in de berekening van het NRL het geval is geweest;
f) gedaagde te veroordelen tot betaling van de factuur van het NRL ten bedrage van € 2.331,21;
g) te bepalen dat de reeds betaalde voorschotten ter hoogte van in totaal € 22.500,-- in mindering kunnen worden gebracht op de door gedaagde te betalen bedragen;
h) gedaagde te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de sub a en b genoemde bedragen;
i) gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding;
j) met verklaring dat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn."
3.2. Ace voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] grondt zijn vorderingen op werkgeversaansprakelijkheid (van NOB) ingevolge artikel 7:658 Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met de directe actie bij aansprakelijkheidsverzekering ingevolge artikel 7:954 BW. [eiser] stelt daartoe tegen de achtergrond van de vaststaande feiten - kort weergegeven - het volgende. NOB is aansprakelijk voor de door [eiser] als gevolg van het ongeval geleden schade. [eiser] heeft schade geleden ter hoogte van de in de dagvaarding gespecificeerde bedragen. Ace dient die bedragen aan [eiser] te vergoeden voor zover het totaalbedrag van de schade het bedrag aan reeds betaalde voorschotten overschrijdt.
Ontvankelijkheid
4.2. Ace stelt zich op het standpunt dat [eiser] zijn eis dient te wijzigen omdat hij van Ace geen schadevergoeding kan vorderen, maar "slechts" rechtstreekse betaling van hetgeen Ace op grond van de verzekeringsovereenkomst aan NOB verschuldigd is.
4.3. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat aan [eiser] een beroep op de wettelijke regeling van de directe actie bij aansprakelijkheidsverzekering toekomt. Dat betekent dat [eiser] van Ace kan verlangen dat zij aan hem betaalt de uitkering die zij verschuldigd is ter zake van de schade die voor [eiser] voortvloeit uit het ongeval. Door eenvoudigweg vergoeding van de schade van Ace te vorderen, maakt [eiser] duidelijk dat hij aanspraak maakt op voornoemde rechtstreekse betaling. De rechtbank ziet in de wijze waarop [eiser] zijn eis heeft geformuleerd derhalve geen grond om hem niet ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen.
Aanvullend voorschot
4.4. Bij repliek heeft [eiser] de ontvangst van een (nader) aanvullend voorschot ten bedrage van € 10.000,00 bevestigd. [eiser] heeft evenwel zijn eis niet formeel verminderd. Niettemin is niet in geschil dat ook betreffend aanvullend voorschot dient te worden verrekend met het vast te stellen schadebedrag.
4.5. De rechtbank stelt vast dat de vordering van [eiser] ook met het bedrag van het inmiddels betaalde aanvullende voorschot dient te worden verminderd; in totaal derhalve met een bedrag van € 32.500,00 aan betaalde voorschotten onder algemene titel. In de beslissing zal dit worden verwerkt.
Het eigen risico (€ 7.500,00)
4.6. Ace voert aan dat zij in haar verhouding tot NOB gerechtigd is om een eigen risico van € 7.500,00 op de verzekeringsuitkering in te houden. Ace stelt zich op het standpunt dat zij dat bedrag niet aan [eiser] dient te betalen.
4.7. [eiser] is van oordeel dat het overeengekomen eigen risico een aspect betreft dat uitsluitend aan de orde is in de onderlinge verhouding tussen Ace en NOB. In de visie van [eiser] is er geen wettelijke basis op grond waarvan Ace gerechtigd is het eigen risico van NOB in mindering te brengen op de schadevergoeding die Ace aan [eiser] zal moeten betalen.
4.8. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. [eiser] kan aan de verzekeringsovereenkomst tussen NOB en Ace niet meer rechten ontlenen dan NOB zelf. Tot het bedrag van het eigen risico van € 7.500,00 bestaat geen verzekeringsdekking. NOB zou indien zij de schade van [eiser] zelf had vergoed ter zake van dat eigen risico geen betaling van Ace kunnen verkrijgen. Derhalve kan [eiser] jegens Ace evenmin aanspraak maken op betaling van dat bedrag. De rechtbank zal daarom in de beslissing bepalen dat naast de reeds betaalde voorschotten ter hoogte van € 32.500,00 ook het bedrag van het eigen risico ter hoogte van € 7.500,00 in mindering kan worden gebracht op de door Ace aan [eiser] te betalen bedragen.
De omvang van de schade - verlies aan verdienvermogen en pensioenschade
4.9. De rechtbank zal de voornaamste gestelde schadepost als eerste behandelen.
4.10. [eiser] maakt aanspraak op vergoeding van schade wegens verlies van verdienvermogen en pensioenschade ten bedrage van € 102.209,00. [eiser] beroept zich in dit verband op de als productie 52 bij dagvaarding overgelegde berekening van het NRL.
4.11. Bij conclusie van dupliek (onder 2.10) heeft Ace aangevoerd dat ook zij thans uitgaat van dat rapport, met dien verstande dat zij haar bij conclusie van antwoord naar voren gebrachte verweren handhaaft.
4.12. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van Ace dat zij instemt met de berekeningsmethodiek van het NRL-rapport. De gehandhaafde verweren van Ace betreffen het causaal verband tussen het ongeval en de door [eiser] gestelde schade, alsmede de stelling dat [eiser] zijn "schadebeperkingsplicht" heeft geschonden. Die verweren zal de rechtbank hierna behandelen.
4.13. De rechtbank stelt voorop dat de vraag of een door een ongeval getroffene als gevolg van het ongeval schade heeft geleden door verlies van toekomstige inkomsten uit arbeid moet worden beantwoord door vergelijking van de feitelijke inkomenssituatie na het ongeval met de hypothetische situatie bij wegdenken van het ongeval (hierna: situatie zonder ongeval). Bij zulk een vergelijking komt het aan op de redelijke verwachting omtrent toekomstige ontwikkelingen. Aan een benadeelde die blijvende letselschade heeft opgelopen, mogen geen strenge eisen worden gesteld met betrekking tot het te leveren bewijs van (schade wegens het derven van) de arbeidsinkomsten die hij in de toekomst zou hebben genoten in de situatie zonder ongeval: het is immers de aansprakelijke veroorzaker van het ongeval die de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in die hypothetische situatie zou zijn geschied.
4.14. Dat [eiser] arbeidsongeschikt is geraakt en is gebleven, is tussen partijen in confesso. Ace wijst er evenwel op dat NOB, de werkgever van [eiser], na het ongeval in staat van faillissement is verklaard. In de situatie zonder ongeval zou het dienstverband van
[eiser] met NOB derhalve ook zijn beëindigd. In de visie van Ace vloeit een belangrijk deel van de door [eiser] gestelde schade niet voort uit het ongeval, maar uit het faillissement van NOB. Ace betwist in dit verband de stelling van [eiser] dat alle voormalige collega's van [eiser] een andere baan hebben gekregen. Voorts dient in de visie van Ace aandacht te worden besteed aan de vraag of [eiser] in de situatie zonder ongeval ook nu nog als timmerman werkzaam zou zijn en of hij dit tot zijn 65e levensjaar zou zijn.
4.15. De rechtbank wijst erop dat het in een geval als het onderhavige vrijwel onmogelijk is om te bepalen wat er in de situatie zonder ongeval zou zijn gebeurd. Het ligt dan in de rede om bij de redelijke verwachting met betrekking tot de hypothetische situatie vanaf de ongevalsdatum betekenis toe te kennen aan bekende feiten uit het verleden. Vast staat dat [eiser] op 1 december 1975 in dienst is getreden van de Nederlandse Omroep Stichting en dat hij door middel van een overgang van de onderneming in dienst kwam van NOB. [eiser] had op de dag waarop hem het ongeval overkwam derhalve een stabiel arbeidsverleden en vele jaren ervaring als timmerman. [eiser] heeft gesteld dat ten tijde van het faillissement van NOB de economie goed was en dat de vraag naar timmermannen erg groot was. Ace heeft deze stelling bij gebrek aan wetenschap betwist. De rechtbank gaat aan deze betwisting voorbij. Indien NOB zich erop wenste te beroepen dat ten tijde van het faillissement van NOB de arbeidsmarktsituatie en de perspectieven voor timmermannen die hun baan kwijtraakten slecht waren, lag het op de weg van Ace om daaromtrent concrete informatie te verschaffen. Bij gebreke daarvan ziet de rechtbank geen aanleiding om hieromtrent het advies van een deskundige in te winnen.
4.16. De rechtbank gaat ervan uit dat [eiser] in de situatie zonder ongeval na het faillissement van NOB een andere werkgever zou hebben gezocht, dan wel een andere manier zou hebben gezocht om als ervaren timmerman inkomsten te verwerven. De rechtbank ziet, mede gelet op het arbeidsverleden van [eiser], onvoldoende redenen om te betwijfelen dat [eiser] daarin zou zijn geslaagd. [eiser] verdient in dit verband enig voordeel van de twijfel.
4.17. Ace voert het verweer dat de psychische klachten van [eiser] die causaal gerelateerd zijn aan het faillissement in redelijkheid niet aan NOB kunnen worden toegerekend, gelet op de aard van de schade en de aard van de aansprakelijkheid. Ace leidt uit de door [eiser] overgelegde medische gegevens af dat [eiser] als gevolg van het ongeval psychische klachten had ontwikkeld en dat deze klachten door het faillissement substantieel zijn verergerd.
4.18. De rechtbank begrijpt dat Ace refereert aan het op 1 mei 2006 door de neuroloog dr. E.M.H. van den Doel uitgebrachte rapport (productie 27 bij dagvaarding). Dit rapport werd uitgebracht in het kader van de afwikkeling van een ongevallenverzekering. Het antwoord van de neuroloog op de vraag of de actuele klachten en afwijkingen die hij op zijn vakgebied vaststelde "een rechtstreeks en uitsluitend gevolg" waren van het ongeval luidt als volgt:
"Voor zover door mij op te maken uit de anamnese van betrokkene en de gegevens van de behandelende sector speelt het feit dat de werkgever van betrokkene zijn activiteiten heeft beëindigd een rol bij de ontwikkeling van de klachten na het ongeval. Door een actieve geleidelijke werkhervatting onder begeleiding zou betrokkene niet tot die negatieve spiraal zijn gekomen waarin hij nu wel is terechtgekomen."
4.19. De werkgeversaansprakelijkheid van NOB jegens [eiser] is niet beperkt tot schade die voortvloeit uit klachten die "een rechtstreeks en uitsluitend gevolg" waren van het ongeval. NOB zou echter niet aansprakelijk zijn voor schade die ook zou zijn ontstaaan indien het ongeval niet had plaatsgevonden. Er zijn echter geen feiten gesteld of gebleken die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat in de situatie zonder ongeval het faillissement tot relevante gezondheidsklachten en arbeidsongeschiktheid bij [eiser] zou hebben geleid.
4.20. Van den Doel heeft er slechts op gewezen dat het faillissement het onmogelijk heeft gemaakt om [eiser] te reactiveren door middel van een actieve geleidelijke werkhervatting onder begeleiding. Van den Doel was kennelijk van oordeel dat [eiser] baat gehad zou kunnen hebben bij een dergelijke poging tot werkhervatting. Dat een dergelijke werkhervatting bij de eigen werkgever als gevolg van het faillissement van NOB niet mogelijk was, doorbreekt niet het causaal verband tussen het ongeval en de vanaf dat ongeval bestaande arbeidsongeschiktheid (en de daaruit voortvloeiende schade) van [eiser]. In de situatie zonder ongeval zou het niet noodzakelijk zijn geweest om een poging tot actieve geleidelijke werkhervatting onder begeleiding te ondernemen omdat aangenomen mag worden dat [eiser] in de situatie zonder ongeval niet langdurig arbeidsongeschikt zou zijn geraakt.
4.21. Ace wijst erop dat ter zake van de werkgeversaansprakelijkheid de aard van de geschonden norm beperkt is tot werkgerelateerde situaties. Voor zover Ace daarmee bedoelt dat zich hier geen werkgerelateerde situatie heeft voorgedaan, kan de rechtbank dat verweer niet plaatsen. Het risico dat een werknemer bij het lossen van lading een ongeval overkomt, gewond raakt en schade lijdt, vormt, ook al vindt dat ongeval niet plaats op het eigen bedrijfsterrein van de werkgever, een typisch aan het doen verrichten van arbeid inherent risico tegen de nadelige gevolgen waarvan werkgevers zich plegen te verzekeren. De rechtbank verwijst voor wat betreft de toedracht van het ongeval naar het ongevalsrapport (productie 4 bij dagvaarding). Zowel de aard van de aansprakelijkheid als de aard van de schade rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een ruime toerekening van de door [eiser] geleden schade aan NOB. Schade waarvan mag worden aangenomen dat [eiser] die niet zou hebben geleden indien het ongeval hem niet zou zijn overkomen, kan in beginsel volledig worden toegerekend aan NOB.
4.22. Ace voert aan dat gebeurtenissen met ingang van het faillissement niet meer onder de dekking van de aansprakelijkheidsverzekering vallen. Ace verbindt daar de conclusie aan dat Ace geen uitkeringsplicht jegens NOB zou hebben gehad zodat [eiser] daarvan ook geen nakoming kan verlangen (repliek onder 3.4.10). Ace miskent hier dat de vordering van [eiser] voortvloeit uit het hem overkomen arbeidsongeval. Dat zich enigerlei andere aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis heeft voorgedaan, is gesteld noch gebleken. Dat de aansprakelijkheidsverzekering voor wat betreft de schade die voor vergoeding onder die verzekering in aanmerking komt een causaliteitscriterium hanteert dat afwijkt van het causaliteitscriterium dat de omvang van de werkgeversaansprakelijkheid afbakent, kan de rechtbank uit de stellingen van Ace en uit de door haar overgelegde producties niet afleiden. Gedekt is naar de rechtbank begrijpt de schade waarvoor NOB als werkgever jegens [eiser] als werknemer aansprakelijk is, verminderd met het in de verzekerings¬overeenkomst opgenomen eigen risico.
4.23. Het faillissement van NOB is mogelijk relevant geweest in die zin dat het de re-integratie van [eiser] kan hebben gecompliceerd, maar dat brengt niet mee dat het causaal verband tussen het ongeval en de voortdurende arbeidsongeschiktheid van [eiser] is doorbroken. Dat [eiser] in de situatie zonder ongeval als gevolg van het faillissement van NOB (substantiële) schade zou hebben geleden, acht de rechtbank niet zonder meer aannemelijk. In die situatie zou [eiser] immers niet arbeidsongeschikt zijn geweest en zou hij naar redelijke verwachting in dienst van een andere werkgever of eventueel voor eigen rekening werkzaamheden als timmerman hebben verricht.
4.24. Ace voert aan dat [eiser] in strijd heeft gehandeld met een op hem rustende schadebeperkingsplicht. Ace wijst erop dat behandelend artsen [eiser] hebben geadviseerd om een psycholoog te consulteren, hetgeen [eiser] heeft nagelaten. Om die reden betwist Ace alle vanaf 2 november 2006 opgekomen schadeposten.
4.25. De rechtbank stelt voorop dat een "schadebeperkingsplicht" niet bestaat. Niemand is verplicht de door hem te lijden schade te beperken. Echter, degene die schade lijdt die hij betrekkelijk eenvoudig had kunnen vermijden door voor de hand liggende schadebeperkende maatregelen te treffen, zal het achterwege gelaten hebben van die maatregelen tegengeworpen kunnen krijgen. Dat betekent dat schade die had kunnen worden vermeden mogelijk niet of niet geheel op de aansprakelijke partij zal kunnen worden verhaald.
4.26. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende grond bestaat om een deel van de schade voor rekening van [eiser] te laten. Allereerst ligt de vraag voor of [eiser] er, mede gelet op zijn persoonlijkheidsstructuur, een verwijt van kan worden gemaakt dat hij het advies om een psycholoog te consulteren niet heeft opgevolgd. De rechtbank meent dat dit niet het geval is.
4.27. Uit de brief van 2 november 2006 van Revalidatiecentrum De Trappenberg (productie 29 bij dagvaarding) blijkt dat [eiser] destijds in De Trappenberg is geweest voor een intake psycholoog, een intake maatschappelijk werk en een intake/onderzoek bij de ergotherapeut. De vervolgens aan [eiser] gecommuniceerde conclusie was dat men in De Trappenberg geen zinvolle revalidatiebehandeling mogelijk achtte, onder meer omdat [eiser] zo weinig belastbaar was dat revalidatiebehandeling te zwaar zou zijn. [eiser] werd geadviseerd om een psycholoog in zijn eigen woonomgeving te consulteren. De brief van De Trappenberg vermeldt onder meer:
"Wat wij ons voorstellen bij psychologische behandeling is dat u samen met de psycholoog kijkt welke gedachten, gevoelens en gedrag een rol spelen in uw klachten en hoe u daar verandering in zou kunnen aanbrengen."
4.28. Het is niet onbegrijpelijk dat [eiser], nu hem werd bericht dat de revalidatiebehandeling in verband met zijn te beperkte belastbaarheid geen doorgang kon vinden, weinig verwachtte van de door het revalidatiecentrum geadviseerde psychologische behandeling. [eiser] heeft uit de brief van De Trappenberg in ieder geval niet hoeven begrijpen dat behandeling door een psycholoog ertoe zou kunnen leiden dat zijn belastbaarheid substantieel zou toenemen. Dat [eiser] het advies om zich onder behandeling van een psycholoog in zijn woonomgeving te stellen niet heeft opgevolgd, brengt onder deze omstandigheden niet mee dat [eiser] geacht kan worden schade te hebben geleden ter zake waarvan hem kan worden verweten dat hij die betrekkelijk eenvoudig had kunnen vermijden door voor de hand liggende schadebeperkende maatregelen te treffen. Aangenomen mag worden dat [eiser] zich er niet van bewust is geweest dat hij door zich onder behandeling van een psycholoog te stellen mogelijk zijn schade zou kunnen beperken. Bovendien is van belang dat [eiser] ervan uitging dat aan een behandeling door een psycholoog kosten zouden zijn verbonden waarvoor hij niet verzekerd was.
4.29. De rechtbank acht bovendien niet zonder meer aannemelijk dat [eiser] de schade (substantieel) had kunnen beperken door zich na 2 november 2006 onder behandeling van een psycholoog te stellen. Beperking van de schade zou in het bijzonder kunnen zijn opgetreden na geslaagde re-integratie van [eiser] in het arbeidsproces. Het is naar het oordeel van de rechtbank echter zeer de vraag of die re-integratie destijds op dat moment op basis van louter behandeling door een psycholoog nog een reële kans van slagen zou hebben gehad.
4.30. Neuroloog Van den Doel rapporteert op 1 mei 2006 dat [eiser] in een negatieve spiraal terecht is gekomen waarin hij mogelijk niet terecht zou zijn gekomen indien eerder een actieve geleidelijke werkhervatting onder begeleiding (bij zijn oude werkgever) tot stand had kunnen komen. Echter, alleen de oude werkgever zou wettelijk verplicht zijn geweest om medewerking te verlenen aan re-integratie van [eiser]. Op willekeurige andere potentiële werkgevers rustte een dergelijke plicht niet. Het zou dan ook geenszins eenvoudig zijn geweest een actieve geleidelijke werkhervatting onder begeleiding bij een andere potentiële werkgever te realiseren. In praktische zin kon een dergelijke re-integratiebegeleiding van het UWV niet worden verwacht.
4.31. Voor zover Ace meende dat de schade kon worden beperkt door het inzetten van een professioneel begeleid re-integratietraject, lag het op haar weg om aan [eiser] aan te bieden op haar kosten een re-integratiedeskundige in te schakelen teneinde [eiser] de noodzakelijke professionele begeleiding te bieden. Dat dergelijke re-integratiebegeleiding door Ace aan [eiser] is aangeboden, is echter gesteld noch gebleken.
4.32. Op de hiervoor weergegeven gronden komt de rechtbank tot de conclusie dat Ace [eiser] niet kan verwijten dat hij heeft nagelaten voor de hand liggende schadebeperkende maatregelen te treffen. Er is derhalve geen aanleiding om een deel van de schade voor rekening van [eiser] te laten.
4.33. Nu de tegen dit onderdeel van de vordering door Ace gerichte verweren worden verworpen, zal de rechtbank dit onderdeel van de vordering toewijzen.
De omvang van de schade - het voorbehoud
4.34. [eiser] vordert (onder sub e) dat een voorbehoud zal worden opgenomen met de strekking dat hem zal worden toegestaan om een aanvullende schadevergoeding te vorderen voor zover in de toekomst komt vast te staan dat het UWV een lagere uitkering zal toekennen dan in de berekening van het NRL het geval is geweest.
4.35. Ace heeft zich over dit onderdeel van het gevorderde niet uitgelaten.
4.36. Het komt de rechtbank voor dat de vraag of het reëel is dat [eiser] in de toekomst nog aanspraak zou kunnen maken op een aanvullende schadevergoeding afhankelijk is van de mate waarin en de redenen waarom het UWV hem een lagere uitkering zou toekennen dan in de berekening van het NRL het geval is geweest.
4.37. Een kenmerk van de door [eiser] gevorderde wijze van afwikkeling van toekomstschade, door betaling van een contant gemaakt bedrag ineens, is dat daarbij goede en kwade kansen worden verdisconteerd. In beginsel past het niet daarbij voorbehouden op te nemen. Alle betrokkenen hebben in beginsel belang bij een definitieve afwikkeling van het juridische geschil. Anderzijds is denkbaar dat het ook in de toekomst blijven ontvangen van bepaalde uitkeringstermijnen - gelet op het relatief grote financiële belang in relatie tot de totale omvang van de vordering ter zake van het verlies van verdienvermogen - dermate essentieel is dat afwikkeling van de schade voor het overige slechts mogelijk is indien een voorbehoud ten aanzien van die toekomstige uitkeringstermijnen wordt gemaakt. Een dergelijke eventuele aanvullende schadevergoeding is echter niet zonder meer op voorhand toewijsbaar. Denkbaar is immers dat verlaging van uitkeringstermijnen of beëindiging van de uitkering voortvloeit uit omstandigheden die voor rekening van [eiser] en niet voor rekening van NOB (Ace) dienen te komen. Een en ander afwegende zal de rechtbank daarom in de beslissing "verstaan" dat [eiser] het hiervoor onder 4.34 genoemde voorbehoud heeft gemaakt.
De omvang van de schade - verlies aan zelfwerkzaamheid
4.38. [eiser] maakt aanspraak op vergoeding van schade wegens verlies van zelfwerkzaamheid voor een totaalbedrag van € 55.200,00. [eiser] stelt hierover
- samengevat - het volgende. [eiser] bezit een eigen woning, type hoekwoning. Vroeger deed hij aan deze woning al het schilderwerk zelf, verrichtte hij kleine verbouwings¬werkzaamheden en deed hij overige voorkomende werkzaamheden in en om de woning. Gezien het feit dat [eiser] volledig arbeidsongeschikt is geraakt, dient hij dit alles thans uit te besteden, behoudens de tuinwerkzaamheden; de tuinwerkzaamheden deed en doet zijn echtgenote. In de periode sedert het ongeval tot de dagvaarding heeft [eiser] € 12.000,00 betaald aan uitbestede schilder- en verbouwingskosten. Dit bedrag is contant betaald aan de opdrachtnemers. Een betalingsbewijs is niet voorhanden. De aannemer die de klussen destijds heeft uitgevoerd, is niet bereid hierover mondeling dan wel schriftelijk te verklaren. [eiser] kan ten aanzien van de in de jaren 2004 tot en met 2008 bestede kosten niet meer bewijs leveren dan de hiervoor samengevat weergegeven stellingen. [eiser] biedt wel aan bewijs te leveren van het feit dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd. Daartoe kan hij foto's overleggen die destijds van de werkzaamheden zijn gemaakt.
4.39. Ace betwist onder meer dat [eiser] de werkzaamheden in en om het huis niet meer kan verrichten. Bij conclusie van antwoord (onder 3.3.6.) heeft Ace [eiser] uitgenodigd om zijn stellingen op dit punt nader te substantiëren.
4.40. De rechtbank stelt vast dat [eiser] zijn stellingen omtrent verlies aan zelfwerkzaamheid bij conclusie van repliek niet nader heeft onderbouwd. Dit lag wel op zijn weg. Uit de door [eiser] overgelegde medische stukken en uit de stukken die betrekking hebben op zijn arbeidsongeschiktheid, kan de rechtbank niet afleiden dat [eiser] niet in staat is tot het verrichten van schilder- en onderhoudswerkzaamheden aan de eigen woning. [eiser] is in het kader van de WIA weliswaar ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80-100%, maar niet omdat de daarover oordelende deskundigen van mening waren dat [eiser] tot niets meer in staat was/is. Verschillende verzekeringsartsen hebben op verschillende momenten geoordeeld dat [eiser] gemiddeld ongeveer vier uur per dag zou kunnen werken en maximaal ongeveer twintig uur per week. De overige geduide beperkingen zijn evenmin van dien aard dat [eiser] niet geacht zou kunnen worden in staat te zijn tot het verrichten van werkzaamheden aan de eigen woning. Hierbij is van belang dat [eiser] voor wat betreft het verrichten van werkzaamheden aan de eigen wonen geheel vrij zou zijn in het bepalen van zijn werktempo en van de spreiding van werkzaamheden in de tijd. Voor zover de knieproblematiek een beperkende rol speelt, verdient opmerking dat betreffende beperkingen niet uit het ongeval voortvloeien. Bovendien blijkt uit de overgelegde producties dat de medisch adviseurs van beide partijen van oordeel waren dat uit die knieproblematiek niet zodanige beperkingen voortvloeien dat [eiser] daardoor zijn werkzaamheden als timmerman niet zou kunnen verrichten.
4.41. Indien [eiser] heeft bedoeld te stellen dat de uit het ongeval voortvloeiende beperkingen veel ernstiger van aard zijn en hem in zijn zelfwerkzaamheid veel sterker beperken dan uit de overgelegde stukken kan worden opgemaakt dan heeft hij die stelling onvoldoende onderbouwd. De rechtbank ziet gelet op de reeds beschikbare medische informatie en de beschikbare informatie omtrent de arbeidsgerelateerde beperkingen van [eiser] ook geen aanleiding om hieromtrent het advies van een of meer deskundigen in te winnen. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering bij gebreke van een voldoende onderbouwing afwijzen.
De omvang van de schade - materiële kosten divers
4.42. [eiser] maakt aanspraak op vergoeding van de in productie 53 bij de dagvaarding gespecificeerde (materiële) kosten ten bedrage van € 3.941,00. Van dat bedrag maakt deel uit de post "kosten Bureau Pals" ten bedrage van € 1.500,00. Laatstgenoemde kostenpost wordt door Ace betwist. Voor het overige worden de materiële kosten niet (meer) betwist.
4.43. De rechtbank zal de post "kosten Bureau Pals" behandelen als onderdeel van de gevorderde buitengerechtelijke kosten.
4.44. De rechtbank stelt vast dat overeenstemming tussen partijen bestaat omtrent een omvang van de materiële kosten van € 2.441,00. Dat bedrag zal derhalve worden toegewezen. Over dat bedrag is tevens de wettelijke rente gevorderd. Daarbij is geen ingangsdatum genoemd. De rechtbank zal de wettelijke rente over deze schadepost toewijzen vanaf de dag van dagvaarding.
De omvang van de schade - toekomstige kosten van fitness
4.45. [eiser] maakt aanspraak op vergoeding van toekomstige kosten van fitness ten bedrage van € 1.750,00.
4.46. Ace acht het ter zake van de toekomstige kosten van fitness gevorderde bedrag redelijk, mits vast zal komen te staan dat [eiser] geen verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van zijn inzet voor herstel.
4.47. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] geen verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van zijn inzet voor herstel. Dat [eiser] er mogelijk verstandiger aan zou hebben gedaan/zou doen om het advies om zich onder behandeling van een psycholoog te stellen wel op te volgen, doet daar niet aan af. De vordering tot betaling van de toekomstige kosten van fitness is derhalve toewijsbaar. De rechtbank zal Ace veroordelen tot betaling van het bedrag van € 1.750,00.
De omvang van de schade - immateriële schade
4.48. [eiser] maakt aanspraak op vergoeding van een bedrag van € 18.000,00 wegens immateriële schade.
4.49. Ace acht het door [eiser] gevorderde bedrag redelijk voor zover de "faillissementsgevolgen" aan NOB toegerekend dienen te worden.
4.50. De rechtbank is van oordeel dat het faillissement het causaal verband tussen het ongeval en de (voortdurende) arbeidsongeschiktheid van [eiser] niet heeft doorbroken. Dat door het faillissement de mogelijkheden tot succesvolle re-integratie van [eiser] sterk beperkt zijn, neemt niet weg dat de gevolgen van het niet succesvol gere-integreerd zijn van [eiser] als ongevalsgevolg aan NOB kunnen worden toegerekend. Nu partijen overigens niet van mening verschillen over de redelijkheid van het gevorderde bedrag aan smartengeld van € 18.000,00, zal de rechtbank dat bedrag toewijzen. De daarover gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van de ongevalsdatum.
De omvang van de schade - buitengerechtelijke kosten
4.51. [eiser] maakt aanspraak op vergoeding van een bedrag van € 1.500,00 dat hij aan Bureau Pals heeft betaald en een bedrag van € 2.331,21 ter zake van de kosten van het NRL.
4.52. Ace voert aan dat zij reeds een totaalbedrag van € 13.192,22 aan buitengerechtelijke kosten heeft betaald. Daarmee heeft zij haars inziens ruimschoots aan haar verplichtingen dienaangaande voldaan. Ace wijst erop dat niet zonder meer alle kosten als buitengerechtelijke kosten kunnen worden aangemerkt, maar dat deze ook (in ieder geval deels) in het liquidatietarief van de proceskostenveroordeling zijn begrepen. Voor wat betreft de kosten van Bureau Pals stelt Ace zich op het standpunt dat deze de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW niet kunnen doorstaan. In de visie van Ace hebben de advocaat en het NRL de werkzaamheden van Pals in feite overgedaan.
4.53. De reeds door Ace voldane buitengerechtelijke kosten zijn in het buitengerechtelijke traject door Ace voldaan, naar de rechtbank aanneemt nadat [eiser] voldoende aannemelijk had gemaakt dat betreffende kosten voldeden aan de dubbele redelijkheidstoets. Uit het feit dat Ace reeds een totaalbedrag van € 13.192,22 aan buitengerechtelijke kosten heeft betaald, kan niet worden afgeleid dat de in deze procedure gevorderde kosten niet redelijk zijn, dan wel dat de in totaal gemaakte buitengerechtelijke kosten niet redelijk zijn. Evident is dat [eiser] groot belang had om deze kosten te maken. Zijn bestaanszekerheid stond op het spel.
4.54. Uit de overgelegde factuur en de specificatie van de verrichtingen van Bureau Pals maakt de rechtbank op dat (ook) die kosten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Dat [eiser] de aan Bureau Pals verleende opdracht heeft ingetrokken en een andere belangenbehartiger heeft ingeschakeld, brengt niet zonder meer mee dat de door Bureau Pals gemaakte kosten niet langer als redelijk kunnen worden gekwalificeerd. Dat [eiser] niet direct in staat is geweest een belangenbehartiger te kiezen waarmee hij tevreden was, waardoor mogelijk enige extra kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand zijn gemaakt, is inherent aan het feit dat [eiser] geen ervaring heeft met het verkeren in de positie van het slachtoffer van een ongeval dat in onderhandeling dient te treden met de verzekeraar van de aansprakelijke partij om vergoeding van zijn schade te verkrijgen en dat zich daartoe dient te voorzien van de bijstand van een geschikte professionele belangenbehartiger.
4.55. Dat het NRL relevante buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht, blijkt in voldoende mate uit de overgelegde producties, waaronder het overgelegde schaderapport met bijlagen, welk rapport ook een wezenlijke rol heeft gespeeld in de onderhandelingen tussen partijen omtrent het treffen van een minnelijke regeling.
4.56. De rechtbank ziet geen aanleiding om enigerlei korting toe te passen op de buitengerechtelijke kosten op de grond dat partijen thans alsnog in een procedure tegenover elkaar staan. Het is weliswaar altijd denkbaar om verrichtingen die in het kader van de onderhandelingen tussen partijen hebben plaatsgevonden achteraf te kwalificeren als (mede) strekkende tot instructie en daarmee als proceskosten, maar een dergelijke kostenverkleuring achteraf is in praktische zin niet goed werkbaar. De rechtbank zal de ter zake van buitengerechtelijke kosten gevorderde bedragen derhalve toewijzen. Over de schade ter zake van de kosten van Bureau Pals is wettelijke rente gevorderd. Een ingangsdatum is niet genoemd. De wettelijke rente over die schadepost zal worden toegewezen met ingang van de dag van dagvaarding.
Voordeelstoerekening
4.57. Uit een gecombineerde reis-/ongevallenverzekering is aan [eiser] een uitkering gedaan op grond van het door neuroloog Van den Doel vastgestelde percentage van 2% blijvende invaliditeit van de gehele mens. De uitkering bedroeg een eenmalig bedrag van € 2.409,36.
4.58. Ace voert aan dat deze uitkering in mindering dient te worden gebracht op de schade. Ace wijst erop dat de betreffende verzekering is afgesloten door NOB en dat NOB daarvoor ook de premies heeft betaald. Ace acht voorts van belang dat de uitkering als fiscaal loon wordt aangemerkt.
4.59. De rechtbank merkt op dat het reeds gelet op de relatief zeer geringe omvang van deze uitkering uit een sommenverzekering niet in de rede ligt om deze als voordeel te verrekenen. Dat NOB betreffende verzekering heeft afgesloten en daarvoor premie heeft betaald, brengt niet zonder meer mee dat het redelijk zou zijn het bedrag van de uitkering op de schade in mindering te doen strekken. Het door een werkgever ten behoeve van een werknemer afsluiten van een dergelijke verzekering en het betalen van de premie daarvan kan immers ook worden gezien als onderdeel van de arbeidsbeloning. Zo bezien is er geen principieel verschil met de situatie waarin die werknemer zelf de verzekering afsluit en daarvoor premie betaalt. Niet is in te zien waarom het redelijk zou zijn als niet de werknemer, maar een andere verzekeraar van de werkgever het voordeel geniet dat voortvloeit uit de betreffende premiebetaling. Dat geldt temeer in een geval als het onderhavige waarin het bedrag van de uitkering uit de ongevallenverzekering van beperktere omvang is dan het door de aansprakelijkheidsverzekeraar op het bedrag van de schade in mindering gebrachte eigen risico van de werkgever. Er bestaat derhalve geen grond voor voordeelstoerekening.
De proceskosten
4.60. Ace zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt Ace om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 102.209,00 (zegge: honderdtwee duizend tweehonderdnegen euro),
5.2. verstaat dat [eiser] ter zake van het te lijden verlies aan verdienvermogen het hiervoor onder 3.1 sub e en onder 4.34 weergegeven voorbehoud heeft gemaakt,
5.3. veroordeelt Ace om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.441,00 (zegge: twee duizend vierhonderdeenenveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW daarover vanaf 28 september 2009 tot de dag van voldoening,
5.4. veroordeelt Ace om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.750,00 (zegge: duizend zevenhonderdvijftig euro),
5.5. veroordeelt Ace om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 18.000,00 (zegge: achttien duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW daarover vanaf 25 mei 2004 tot de dag van voldoening,
5.6. veroordeelt Ace om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.500,00 (zegge: duizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW daarover vanaf 28 september 2009 tot de dag van voldoening,
5.7. veroordeelt Ace om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.331,21 (zegge: twee duizend driehonderdeenendertig euro en eenentwintig eurocent),
5.8. bepaalt dat de reeds betaalde voorschotten ter hoogte van in totaal € 32.500,00 (zegge: tweeëndertig duizend vijfhonderd euro) in mindering kunnen worden gebracht op de door Ace te betalen bedragen,
5.9. bepaalt dat het hiervoor onder 4.6 genoemde eigen risico van € 7.500,00 (zegge: zeven duizend vijfhonderd euro) in mindering kan worden gebracht op de door Ace te betalen bedragen,
5.10. veroordeelt Ace in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] bepaald op € 3.540,00 aan vast recht, op € 85,98 aan overige verschotten en op € 2.842,00 aan salaris voor de advocaat,
5.11. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.12. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2010.?
1729/336