ECLI:NL:RBROT:2010:BN9325

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
332726 / HA ZA 09-1675
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van vervoerder voor ladingschade tijdens zeevervoer onder cognossement

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, hebben de eiseressen Rolls-Royce Noorwegen, Rolls-Royce Zweden en Zurich Insurance een vordering ingesteld tegen de gedaagde Holland Maas. De vordering betreft schade aan goederen die tijdens zeevervoer verloren zijn gegaan of beschadigd zijn geraakt. De rechtbank heeft op 1 september 2010 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vorderingen van de eiseressen zijn afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Holland Maas de flat rack met de goederen aan boord van het schip 'HMS Navigator' heeft genomen zonder deugdelijk te controleren of de goederen zeevast waren gesjord, ondanks eerdere waarschuwingen van de kapitein van een ander schip. De rechtbank oordeelde dat de eiseressen onvoldoende hebben aangetoond dat Holland Maas onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank heeft de vorderingen van Rolls-Royce Noorwegen c.s. afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van Holland Maas, die zijn vastgesteld op € 4.938,-- aan verschotten en € 5.000,-- aan salaris voor de advocaat. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 332726 / HA ZA 09-1675
Uitspraak: 1 september 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. de vennootschap naar vreemd recht ROLLS-ROYCE MARINE AS,
gevestigd te Ulsteinvik, Noorwegen,
2. de vennootschap naar vreemd recht ROLLS-ROYCE AB,
gevestigd te Kristinehamn, Zweden,
3. de vennootschap naar vreemd recht ZURICH INSURANCE IRELAND LTD.,
gevestigd te Londen, Engeland, Verenigd Koninkrijk,
eiseressen,
advocaat mr. N.H. Margetson,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLLAND MAAS SHIPPING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E.A. Bik.
Eiseressen worden hierna afzonderlijk aangeduid als respectievelijk “Rolls-Royce Noorwegen”, “Rolls-Royce Zweden” en “Zurich Insurance” en gezamenlijk als “Rolls-Royce Noorwegen c.s.”, gedaagde als “Holland Maas”.
1 Het verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 24 december 2008 en de door Rolls-Royce Noorwegen c.s. overgelegde vier producties;
- conclusie van antwoord;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 25 november 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- akte na tussenvonnis d.d. 12 januari 2010 aan de zijde van Rolls-Royce Noorwegen c.s., alsmede acht producties, bestaande uit bovengenoemde vier producties, zij het dat thans van productie 1 één extra pagina deel uitmaakt, alsmede vier andere producties, waarvan drie producties deel uitmaken van de producties die behoren bij een brief die getiteld is “producties behorende bij akte na tussenvonnis d.d. 12 januari 2010” en waarvan één productie gehecht is achter genoemde akte;
- brief aan de rechtbank d.d. 14 januari 2010 van de raadsman van Holland Maas, met bijlage;
- brief aan de rechtbank d.d. 26 januari 2010 van de raadsman van Holland Maas;
- faxbrief aan de rechtbank d.d. 28 januari 2010 van de raadsman van Rolls-Royce Noorwegen c.s.;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 9 februari 2010.
1.2 De in de dagvaarding geformuleerde vorderingen tegen de vennootschappen naar vreemd recht Cosco Container Lines Co. Ltd. (hierna: Coscon), gevestigd te Shanghai, China, Portlink Pacer KS, gevestigd te Bergen, Noorwegen, en Vasco Shipping Services S.L. (hierna: Vasco), gevestigd te Vizcaya, Spanje zijn niet aangebracht.
1.3 Aan het einde van de comparitiezitting is vonnis bepaald.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 Blijkens een cognossement met nummer HMSL077RTM0294 gedateerd 29 december 2007 te Vigo, Spanje, heeft Holland Maas een 40’ flat rack container (hierna: flat rack) met nummer TRIU0700352 in ontvangst genomen met daarop vijf “bundles Kamewa-Ulstein propeller equipment” (hierna: de goederen) (flat rack tezamen met de goederen hierna: de lading) voor het vervoer van Vigo via Felixstowe, Verenigd Koninkrijk, naar Rotterdam met het toenmalige m.s. “HMS Navigator”. Op dit cognossement staat als “shipper” vermeld Vasco en als “consignee” “Cosco Netherlands Rotterdam”.
2.2 Voorafgaande aan het vervoer waarop genoemd cognossement betrekking heeft, had Rolls-Royce Noorwegen de goederen gekocht van Rolls-Royce Zweden. De goederen dienden na doorvervoer in Cochin, India, afgeleverd te worden.
2.3 Tijdens genoemd vervoer is een groot gedeelte van de goederen over boord geslagen. De twee pallets met goederen die nog op de flat rack stonden bij aankomst van het schip in Felixstowe bleken zwaar beschadigd.
3 De (oorspronkelijke) vordering en grondslag van de vordering
3.1 De vorderingen tegen Holland Maas luiden dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Holland Maas veroordeelt tot betaling aan Rolls-Royce Noorwegen en/of aan Rolls-Royce Zweden en/of aan Zurich Insurance van:
1) een bedrag van NOK 2.227.450,--, althans een bedrag van GBP 205.007.73, althans de tegenwaarde van een van deze bedragen in Nederlands courant tegen de wisselkoers van de dag van betaling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2008, althans vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van ontvangst van volledige betaling, alsmede
2) een bedrag van NOK 543.260,67,--, althans een bedrag van GBP 50.000,--, althans de tegenwaarde van een van deze bedragen in Nederlands courant tegen de wisselkoers van de dag van betaling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2008, althans vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van ontvangst van volledige betaling, alsmede
3) een bedrag van € 4.000,--, althans een nader vast te stellen bedrag aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van ontvangst van volledige betaling,
met veroordeling van Holland Maas in de kosten van het geding.
3.2 Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten hebben Rolls-Royce Noorwegen c.s. in hun dagvaarding aan deze vorderingen tegen Holland Maas de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
- de contractuele vervoerder voor de hele reis van Vigo naar Cochin was Kuehne+Nagel, althans Coscon; Vasco trad op als hulppersoon van Coscon;
- de schade als gevolg van het over boord slaan en het beschadigd geraakt zijn van de goederen tijdens het vervoer daarvan door Holland Maas bedraagt in totaal NOK 2.770.710,60;
- de goederen waren verzekerd door Zurich International (eiseres sub 3); het eigen risico bedroeg NOK 543.260,67 (= GBP 50.000,--); Zurich heeft een bedrag uitgekeerd van NOK 2.227.450,-- (= GBP 205.007,73);
- de schade is op 3 januari 2008 te Felixstowe vastgesteld; de wettelijke rente wordt vanaf die datum gevorderd;
- Holland Maas heeft jegens Rolls-Royce Noorwegen c.s. onrechtmatig gehandeld door de goederen over boord te verliezen en te beschadigen;
- Holland Maas is dan ook aansprakelijk voor de schade die Rolls-Royce Noorwegen c.s. hebben geleden.
4 Het verweer tegen de oorspronkelijke eis
4.1 Holland Maas heeft geconcludeerd tot nietigverklaring van de dagvaarding, althans tot niet-ontvankelijkverklaring van Rolls-Royce Noorwegen c.s. in hun vorderingen, althans tot afwijzing van die vorderingen, met hoofdelijke veroordeling bij vonnis uitvoerbaar van Rolls-Royce Noorwegen c.s. in de kosten van de procedure.
4.2 Holland Maas heeft daartoe bij conclusie van antwoord het volgende aangevoerd, samengevat en zakelijk weergegeven:
- de dagvaarding voldoet niet aan de eisen van artikel 111 lid 2 onder d Rv, nu daarin niet duidelijk is vermeld op welke gronden iets van Holland Maas wordt gevorderd;
- Rolls-Royce Noorwegen c.s. zijn hoe dan ook niet ontvankelijk in hun vordering; immers, uit de dagvaarding blijkt niet dat Rolls-Royce Noorwegen c.s. naar het daarop toepasselijke recht vorderingsgerechtigd zijn; bovendien kan een vordering door beweerde belanghebbenden bij een lading niet jegens een vervoerder worden ingesteld met als grondslag een onrechtmatige daad; verder kunnen Rolls-Royce Noorwegen c.s. niet volstaan met de bewering dat Holland Maas als vervoerder onrechtmatig heeft gehandeld door de goederen over boord te verliezen, nu de vage term “verliezen” nog geen (onrechtmatige) handeling van Holland Maas hoeft te betekenen en het zeker niet ondenkbaar is dat dit verlies een gevolg is geweest van handelingen van personen waarvoor Holland Maas niet aansprakelijk is; een en ander geldt ook voor de vage term ‘beschadigen’; ten slotte valt uit de dagvaarding niet af te leiden welke “goederen” Rolls-Royce Noorwegen c.s. precies bedoelen, nu deze goederen slechts vaag zijn omschreven;
- Holland Maas betwist bij gebrek aan wetenschap dat Rolls-Royce Noorwegen c.s. een belang hebben bij de goederen die volgens de dagvaarding over boord zijn geslagen of beschadigd zijn geraakt;
- Holland Maas betwist de schadeomvang;
- zou Holland Maas al aansprakelijk zijn, dan is zij slechts beperkt aansprakelijk;
- Holland Maas betwist de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
5 De gewijzigde (grondslag van de) eis
5.1 In hun ‘akte na tussenvonnis d.d. 12 januari 2010’ hebben Rolls-Royce Noorwegen c.s. onder handhaving van hun hierboven onder 3.1 genoemde vorderingen aan deze vorderingen verder de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
- de lading zou oorspronkelijk geladen worden aan boord van het m.s. “HMS Portugal”; de kapitein van dat schip weigerde echter de aangeboden flat rack te laden omdat de goederen niet voldoende zeevast gesjord waren; wegens deze weigering van de kapitein van de “HMS Portugal” was Holland Maas bekend, althans had zij bekend moeten zijn, met de problemen van de sjorringen van de goederen op de flat rack;
- na de weigering van Holland Maas om de goederen te laden heeft Kuehne+Nagel aan Vasco opdracht gegeven om een offerte te maken voor het deugdelijk vastzetten van de goederen op de flat rack; in een eerste bericht van 28 december 2007 berichtte Vasco aan Kuehne+Nagel dat er mogelijk niet voldoende tijd zou zijn om de goederen te zeevasten; in een later bericht van 28 december 2007 berichtte Vasco aan Kuehne+Nagel dat het niet was gelukt om de goederen te zeevasten en dat zij hoopte dat het schip, de “HMS Navigator”, de lading zou aanvaarden; nadat Holland Maas op 29 december 2007 de flat rack met de goederen aan boord had geladen van dat schip, berichtte Holland Maas door middel van haar agent Vasco op 2 januari 2008 dat de lading op de flat rack verschoven was en deels over boord was geslagen;
- door aldus te handelen heeft Holland Maas zich onrechtmatig gedragen jegens de eigenaar van de goederen, Rolls-Royce Noorwegen; het was voor Holland Maas namelijk evident dat de goederen op de flat rack niet goed gesjord waren -om die reden had Holland Maas op een eerder moment geweigerd te laden-, maar niettemin heeft Holland Maas besloten om een aantal dagen later de goederen toch te laden, ondanks dat er helemaal niets aan de sjorringen/het zeevasten veranderd of verbeterd was, zodat het duidelijk was dat de goederen op de flat rack niet goed gesjord waren;
- Zurich Insurance was de goederenverzekeraar van Rolls-Royce Noorwegen; zij heeft Rolls-Royce Noorwegen schadeloos gesteld en is daarom gesubrogeerd in de rechten van Rolls-Royce Noorwegen; de hierboven onder 3.1 onder 1) vermelde vordering wordt dan ook primair ingesteld door Rolls-Royce Noorwegen, subsidiair door Zurich Insurance en meer subsidiair door Rolls-Royce Zweden; de aldaar onder 2) vermelde vordering wordt primair ingesteld door Rolls-Royce Noorwegen en subsidiair door Rolls-Royce Zweden;
- de goederen die verloren zijn gegaan zijn de op het cognossement vermelde goederen; een deel van deze goederen is over boord geslagen, een ander deel is in zwaar beschadigde toestand in Felixstowe gelost;
- de buitengerechtelijke kosten waarvan vergoeding wordt gevorderd bestaan vooral uit kosten ter vaststellen van de omvang en de oorzaak van de schade; het betreft kosten die voor de inschakeling van Cunningham Lindsey zijn gemaakt; deze kosten zijn niet onredelijk en zijn in redelijkheid gemaakt, zodat zij voor toewijzing in aanmerking komen.
6 De beoordeling
Rechtsmacht
6.1 Nu Rolls-Royce Noorwegen c.s. buiten Nederland zijn gevestigd heeft deze zaak een internationaal karakter en dient te worden onderzocht of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en bevoegd is van de onderhavige vorderingen kennis te nemen.
Nu Holland Maas binnen het rechtsgebied van deze rechtbank is gevestigd wordt deze vraag bevestigend beantwoord op grond van artikel 2 EEX-Vo (Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken) jo. artikel 99 lid 1 Rv.
Nietigheid van de dagvaarding
6.2 Holland Maas heeft zich in haar conclusie van antwoord beroepen op de nietigheid van de dagvaarding.
Artikel 111 lid 2 onder d Rv schrijft voor dat de dagvaarding de gronden van eis moet vermelden. Volgens artikel 120 lid 1 Rv moet dit voorschrift op straffe van nietigheid worden nageleefd. Evenwel dient het beroep van de gedaagde die in het geding is verschenen op nietigheid van de dagvaarding te worden verworpen indien hij naar het oordeel van de rechter niet onredelijk in zijn belangen is geschaad (art. 122 lid 1 Rv). Dit laatste doet zich (in ieder geval) voor wanneer gedaagde verweer heeft kunnen voeren tegen de in de dagvaarding -en derhalve zonder oog voor hetgeen nadien nog aan de eis ten grondslag is gelegd- neergelegde eis.
Indien al zou worden geoordeeld -en daarvoor bestaan de nodige aanknopingspunten- dat de dagvaarding niet voldoet aan de vereisten van artikel 11 lid 2 onder d Rv., kan het beroep op nietigheid van de dagvaarding niet slagen omdat uit de conclusie van antwoord blijkt dat Holland Maas bekend was met het in de dagvaarding aan de orde gestelde schadevoorval en de aanspraken van Rolls-Royce Noorwegen c.s. in dat verband, en in staat is geweest om verweer te voeren tegen de in de dagvaarding neergelegde eis. Gelet daarop acht de rechtbank Holland Maas niet onredelijk in haar belangen geschaad, zodat zij het beroep op nietigheid van de dagvaarding verwerpt.
Het beroep op niet-ontvankelijkheid
6.3 Holland Maas heeft aangevoerd dat Rolls-Royce Noorwegen c.s. in hun vorderingen niet ontvankelijk zijn. Zij voert daartoe op de eerste plaats aan dat onvoldoende is gesteld om aan te kunnen nemen dat eiseressen naar het op die vraag toepasselijke recht gelegitimeerd zijn om een vordering onder de vervoerovereenkomst in te stellen tegen Holland Maas als vervoerder onder cognossement. Dit standpunt wordt bij gebrek aan belang gepasseerd omdat Rolls-Royce Noorwegen c.s. hun vorderingen slechts op onrechtmatige daad baseren.
Holland Maas heeft voorts aangevoerd dat ladingbelanghebbenden geen vordering uit onrechtmatige daad tegen een vervoerder kunnen instellen om daarmee de regel dat slechts de cognossementhouder vorderingsgerechtigd is te omzeilen. Nadat Rolls-Royce Noorwegen c.s. in hun akte na tussenvonnis het bestaan van een dergelijke regel, naar de in hun visie daarop mogelijk toepasselijke rechtsstelsels, gemotiveerd hebben bestreden heeft Holland Maas haar standpunt niet uitdrukkelijk gehandhaafd of nader gemotiveerd, zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat.
De wijziging van de grondslag van de eis
6.4 Rolls-Royce Noorwegen c.s. hebben in hun ter comparitiezitting genomen akte na tussenvonnis de grondslag van hun eis gewijzigd, zoals hun ingevolge artikel 130 lid 1 Rv. vrijstond.
Hoewel Holland Maas niet -zoals de wet voorschrijft- bij akte of conclusie bezwaar heeft gemaakt tegen de eiswijziging, heeft zij daartegen ter comparitiezitting wel geprotesteerd op de grond dat met de gewijzigde eis de grondslag van de dagvaarding is verlaten, nu in haar visie na de eiswijziging op grond van heel andere feiten een andersoortig verwijt aan Holland Maas wordt gemaakt.
De rechtbank zal ambtshalve beoordelen of de eiswijziging in strijd moet worden geacht met de goede procesorde, in die zin dat de eiswijziging de verdediging van Holland Maas onnodig bemoeilijkt dan wel het geding onnodig vertraagt. Dit is niet het geval. In het kader van een eiswijziging is -bijzondere omstandigheden, die zich hier niet voordoen, daargelaten- (onder meer) toelaatbaar dat een eiser meer en andere feiten aan de gewijzigde vordering ten grondslag legt, zoals Rolls-Royce Noorwegen c.s. thans doen. De vordering betreft hetzelfde schadevoorval en de juridische grondslag is niet anders dan voorheen. Dat het weerspreken van de nieuwe feitelijke stellingen tot enige vertraging kan leiden, is zonder bijkomende omstandigheden -die niet zijn gesteld of gebleken- onvoldoende om aan te nemen dat het geding daardoor onnodige vertraging zal oplopen.
De rechtbank zal de zaak daarom beoordelen op basis van de gewijzigde eis.
6.5 Eerst tijdens de comparitiezitting hebben Rolls-Royce Noorwegen c.s. aan hun vorderingen nog ten grondslag gelegd dat Holland Maas niet de door haar te betrachten zorg voor de goederen heeft betracht, doordat zij heeft nagelaten aan boord maatregelen te nemen om de goederen zeevast te zetten op de flat rack. Hierin ligt een nieuwe wijziging van de grondslag van de eis besloten, waaraan de rechtbank voorbijgaat omdat deze in strijd met de wet niet is gedaan bij akte of conclusie, en in strijd met de goede procesorde zo laat naar voren is gebracht dat Holland Maas zich daartoe niet deugdelijk heeft kunnen verweren.
Toepasselijk recht op de gestelde onrechtmatige gedragingen van Holland Maas
6.6 Rolls-Royce Noorwegen c.s. verwijten Holland Maas uiteindelijk, mede gelet op de ter comparitie gegeven toelichting, dat zij jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij:
(i) op 29 december 2007 te Vigo in Spanje, de flat rack met de goederen aan boord van de “HMS Navigator” heeft genomen zonder deugdelijk de zeevastheid van de goederen op de flat rack te hebben gecontroleerd, hoewel zij gelet op de wetenschap van de kapitein van de “HMS Portugal” wist althans moest weten dat de lading eerder als onvoldoende gezeevast was geweigerd;
(ii) in de periode van 29 december 2007 tot 3 januari 2008 tijdens een reis over volle zee van Vigo in Spanje naar Felixstowe in het Verenigd Koninkrijk de goederen overboord heeft verloren en beschadigd.
6.7 Gelet op het internationale karakter van de zaak, de aard van de vordering en het tijdstip van de gestelde onrechtmatige gedragingen dient het toepasselijk recht te worden gevonden aan de hand van de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad (hierna: Wcod).
Gesteld noch gebleken is dat partijen in het onderhavige geval een rechtskeuze als bedoeld in artikel 6 Wcod hebben uitgebracht.
Bij gebreke van een rechtskeuze is uitgangspunt dat verbintenissen uit onrechtmatige daad worden beheerst door het recht van de Staat op het grondgebied waarvan de daad plaatsvindt (artikel 3 lid 1 Wcod (toepasselijkheid van de zgn. ‘lex loci delicti’)). Wanneer echter een daad schadelijk inwerkt op een goed elders dan in de Staat op welks grondgebied die daad plaatsvindt, dan wordt in afwijking van het eerste lid van artikel 3 Wcod het recht toegepast van de Staat op welks grondgebied die inwerking geschiedt, tenzij de dader de inwerking aldaar redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien (artikel 3 lid 2 Wcod). Nu sprake is van verlies van en schade aan zaken, leent deze bepaling zich mogelijk voor toepassing. Er is geen aanleiding gesteld of gebleken voor toepassing van een van de andere uitzonderingsbepalingen.
6.8 Toepassing van artikel 3 leden 1 en 2 Wcod leidt tot het navolgende.
Het hierboven in 6.6 onder (i) bedoelde handelen dan wel nalaten heeft plaatsgehad in Spanje zodat het recht van Spanje als lex loci delicti valt aan te merken.
Het hierboven in 6.6 onder (ii) bedoelde handelen dan wel nalaten is -daargelaten de weinig concrete omschrijving daarvan- te lokaliseren aan boord van het zich op volle zee bevindende “HMS Navigator”, dat naar tussen partijen niet in geschil destijds voer onder de vlag van Gibraltar. Artikel 1 aanhef en sub b Wcod bepaalt dat een zich op volle zee bevindend schip voor de toepassing van de Wcod wordt gelijkgesteld met het grondgebied van -kort gezegd- haar vlaggestaat, zodat de in 6.6 onder (ii) bedoelde onrechtmatige daad moet worden geacht te zijn gepleegd in Gibraltar, waardoor te dien aanzien het recht van Gibraltar als lex loci delicti valt aan te merken.
De schadelijke inwerking van beide gestelde onrechtmatige gedragingen is te lokaliseren aan boord van de “HMS Navigator”, waar een groot deel van de goederen overboord is geslagen en het restant is beschadigd. Gelet op artikel 1 aanhef en sub b Wcod moet deze schadelijke inwerking worden geacht zich te hebben voorgedaan te Gibraltar.
Ten aanzien van het in 6.6 onder (i) bedoelde handelen (het door Holland Maas te Vigo zonder deugdelijke controle in weerwil van bepaalde voorkennis aan boord nemen van de lading) leidt artikel 3 lid 2 Wcod ertoe dat dit verwijt niet naar Spaans recht maar naar het recht van Gibraltar dient te worden beoordeeld.
Ten aanzien van het in 6.8 onder (ii) bedoelde handelen (het overboord verliezen en beschadigen van de lading) doet het geval bedoeld in artikel 3 lid 2 Wcod zich niet voor, zodat dit verwijt ingevolge de hoofdregel naar het recht van Gibraltar dient te worden beoordeeld.
De inhoudelijke beoordeling
6.9 Nadat Holland Maas uitdrukkelijk had betwist dat het overboord verliezen en beschadigen op zichzelf een onrechtmatige handeling zou zijn, en had aangegeven dat Rolls-Royce Noorwegen c.s. concreet dienden te stellen op welk handelen of nalaten zij doelden, lag het op de weg van Rolls-Royce Noorwegen c.s. om specifiek en concreet te stellen welk feitelijk handelen of nalaten van Holland Maas op dit punt in hun ogen onrechtmatig was, en te motiveren waarom. In hun akte na tussenvonnis is het hier bedoelde verwijt echter onbesproken gelaten en ter comparitie is het verwijt slechts min of meer terloops in algemene termen herhaald, en in de (te laat als grondslag naar voren gebrachte) sleutel van onvoldoende zorg voor de lading gedurende de reis geplaatst. Deze feitelijke grondslag is daarom onvoldoende gemotiveerd om de vordering te kunnen dragen.
6.10 Ter zake van de tweede gestelde onrechtmatige daad hebben Rolls-Royce Noorwegen c.s. een opinie naar het recht van Gibraltar van het advocatenkantoor Hassans te Gibraltar overgelegd. Hoewel Holland Maas nog onvoldoende gelegenheid heeft gehad om daarop te reageren, volgt uit het navolgende dat geen aanleiding bestaat om haar daartoe nog gelegenheid te bieden.
Rolls-Royce Noorwegen c.s. motiveren hun standpunt dat Holland Maas jegens onrechtmatig heeft gehandeld door haar jegens ladingeigenaar Rolls-Royce Noorwegen te betrachten ‘duty of care’ te schenden als volgt:
a. ten tijde van de aanbieding van de lading voor vervoer aan boord van de “HMS Portugal” waren de goederen onvoldoende zeevast gesjord op de flat rack;
b. de kapitein van de “HMS Portugal” heeft de lading als onvoldoende gezeevast geweigerd;
c. de kennis van de kapitein van de “HMS Portugal” omtrent de problemen met de sjorringen dient te worden beschouwd als kennis van Holland Maas, nu de kapitein als vertegenwoordiger van Holland Maas optreedt;
d. ten tijde van het enkele dagen later aanbieden van de lading voor vervoer aan boord van de “HMS Navigator” waren de sjorringen nog ongewijzigd;
e. omdat de sjorringen niet waren verbeterd was het evident dat de goederen op de flat rack ten tijde van laatstbedoelde aanbieding ten vervoer onvoldoende waren;
f. ondanks hetgeen zij wist of behoorde te weten over de problemen met de sjorringen heeft Holland Maas, althans de kapitein of de eerste stuurman van de “HMS Navigator”, besloten de flat rack met de goederen toch aan boord van dat schip te laden.
Stellingen (a) en (b) en (d) worden niet, niet langer of niet voldoende betwist, zodat deze vaststaan. De overige stellingen en de daaruit getrokken conclusie worden bestreden.
6.11 Het standpunt van Rolls-Royce Noorwegen c.s. scharniert op de eerste plaats om de impliciet gelaten, maar in het ingeroepen advies van Hassans geëxpliciteerde, stelling dat Holland Maas op het moment dat zij (althans de kapitein of de eerste stuurman van de “HMS Navigator”) besloot om de flat rack te laden aan boord van de “HMS Navigator” wist of behoorde te weten dat de sjorringen op dat moment nog immer ondeugdelijk waren.
Anders dan Rolls-Royce Noorwegen c.s. kennelijk menen, leidt hetgeen Holland Maas mogelijk wist omtrent de eerdere weigering van de lading door de kapitein van de “HMS Portugal” niet zonder meer tot de conclusie dat het aan haar (laat staan aan de scheepsleiding van de “HMS Navigator”) duidelijk was of moet zijn geweest dat in de eerder ondeugdelijke sjorringen ten tijde van de aanbieding aan de “HMS Navigator” geen wijziging was gekomen.
Daarbij is van belang dat, naar niet (langer) in geschil is en uit de overgelegde producties blijkt, het aan ladingbelanghebbenden was om de lading deugdelijk gesjord aan te bieden, en dat na de weigering van de lading door de kapitein van de “HMS Portugal” een hulppersoon aan de zijde van Rolls-Royce Noorwegen c.s. opdracht heeft gekregen om de goederen alsnog goed op de flat rack vast te sjorren, hetgeen uiteindelijk niet is geschied omdat de tijd daartoe ontbrak, waarna de lading opnieuw ten vervoer (ditmaal aan boord van de “HMS Navigator”) is aangeboden. Gesteld noch gebleken is dat aan Holland Maas (of de scheepsleiding van de “HMS Navigator”) op laatstbedoeld moment is medegedeeld dat eerdere problemen met de sjorringen nog niet waren verholpen. Andere feiten of omstandigheden waaruit kan volgen dat Holland Maas of de scheepsleiding dit wist of had behoren te weten zijn gesteld noch gebleken.
Rolls-Royce Noorwegen c.s. hebben derhalve onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat Holland Maas ten tijde van het (door de scheepsleiding van de “HMS Navigator”) aanvaarden van de lading ten vervoer wist of had moeten weten dat de goederen nog immer onvoldoende waren gesjord op de flat rack. De rechtbank zal er daarom van uitgaan dat zij dit niet wist.
6.12 In de stellingen van Rolls-Royce Noorwegen c.s., en de daarop ter comparitie gegeven toelichting, ligt voorts het -minder nadrukkelijk naar voren gebrachte- algemene verwijt besloten dat Holland Maas ook los van vermeende voorkennis omtrent de sjorringen bij inontvangstneming van de flat rack had moeten controleren of de daarop geplaatste goederen zeevast waren gesjord, hetgeen zij heeft nagelaten, waardoor zij onvoldoende zorg voor de lading heeft betracht.
Holland Maas heeft ter comparitie in dit verband aangevoerd dat de gebrekkige sjorringen vanwege het over de flat rack geplaatste dekzeil niet konden worden opgemerkt, en betwist dat een eventueel nalaten door personen aan boord van het schip voor haar rekening komt. Zij voert aan dat zij niet de reder is, en evenmin werkgever van de kapitein, eerste stuurman en bemanning. Holland Maas heeft het schip gecharterd maar was niet bij het feitelijk handelen te Vigo betrokken, zij heeft te Vigo slechts een agentschap en heeft aldaar geen relevante daad verricht, aldus Holland Maas.
Vervolgens hebben Rolls-Royce Noorwegen c.s. nagelaten nader toe te lichten op welk feitelijk eigen handelen of nalaten van Holland Maas zij het oog hebben, dan wel welk handelen of nalaten van welke andere persoon of partij zij aan Holland Maas toerekenen en op welke grond. Rolls-Royce Noorwegen c.s. hebben nog wel aangevoerd dat de kapitein de tijdbevrachter vertegenwoordigt, dat de kapitein het cognossement heeft ondertekend althans dat het cognossement namens Holland Maas is ondertekend, en dat de scheepsleiding vermoedelijk bij Holland Maas in dienst is, maar na betwisting van deze stellingen door Holland Maas is een onderbouwing daarvan uitgebleven.
Nu het hier bedoelde algemene verwijt na daartegen gevoerd verweer niet nader is uitgewerkt en onderbouwd terwijl op dit punt geen bewijsaanbod is gedaan, wordt dit verwijt als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd.
6.13 Nu uit het vorenstaande volgt dat de daartoe aangevoerde gronden de vorderingen van Rolls-Royce Noorwegen c.s. niet kunnen dragen, zullen de vorderingen worden afgewezen.
De vorderingsgerechtigdheid van ieder der eiseressen en de overige verweren behoeven in dit licht geen beoordeling.
6.14 Als de in het ongelijk gestelde partij zullen Rolls-Royce Noorwegen c.s. in de proceskosten worden veroordeeld.
7 De beslissing
De rechtbank,
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Rolls-Royce Noorwegen c.s. hoofdelijk, des dat de een betaald hebbende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, die aan de zijde van Holland Maas zijn bepaald op € 4.938,-- aan verschotten en € 5.000,-- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan.
Uitgesproken in het openbaar.
901/1885