ECLI:NL:RBROT:2010:BN9805

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1144872
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever bij arbeidsongeval in deelgeschilprocedure

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 6 oktober 2010, is een deelgeschilprocedure aan de orde waarin een werkneemster, die ernstig gewond raakte tijdens haar werkzaamheden, verzocht om een oordeel over de aansprakelijkheid van haar werkgever, Thuiszorg Rotterdam B.V., op grond van artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek. De werkneemster, die sinds 1995 in dienst was, had op 25 augustus 2009 een ongeval waarbij zij van een vliering viel tijdens het uitvoeren van extra werkzaamheden. De Arbeidsinspectie constateerde een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en legde een boete op aan Thuiszorg. De werkneemster stelde dat Thuiszorg haar zorgplicht had geschonden, wat door de werkgever werd betwist. De kantonrechter oordeelde dat de deelgeschilprocedure geschikt was voor behandeling van de aansprakelijkheidsvraag, ondanks de complexiteit van de zaak en het feit dat er mogelijk meerdere deelgeschillen nodig zouden zijn voor een volledige schadevergoeding. De rechter concludeerde dat Thuiszorg haar zorgplicht had geschonden, omdat de extra werkzaamheden niet adequaat waren beoordeeld en de werkplek niet veilig was. De kantonrechter begrootte de kosten van de werkneemster op € 2.079,00 en veroordeelde Thuiszorg tot betaling van dit bedrag. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers om een veilige werkomgeving te waarborgen, ook bij werkzaamheden die buiten de reguliere taken vallen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton - locatie Rotterdam
beschikking deelgeschil
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. B.F. Desloover te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Thuiszorg Rotterdam B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. H.M. Kruitwagen te Arnhem.
Partijen worden hierna aangeduid als “[verzoekster]” en “Thuiszorg”.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
• het verzoekschrift, ter griffie ontvangen op 19 juli 2010, met producties;
• het verweerschrift, met producties;
• de brief van 9 september 2010 van de zijde van [verzoekster] met één productie.
1.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 september 2010. [verzoekster] is daarbij verschenen, vergezeld van haar gemachtigde. Namens Thuiszorg is verschenen mevrouw L. Kinski, eveneens vergezeld van de gemachtigde. De stichting Com.Wonen te [woonplaats] (verder: Com.Wonen) is als belanghebbende in de zin van artikel 271 Rv opgeroepen. Namens Com.Wonen is verschenen de heer M. Lachminarain, vergezeld van de gemachtigde mr. J. Kruijswijk Jansen. De gemachtigde van [verzoekster] heeft pleitaantekeningen overgelegd. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen - voor zover thans van belang - het volgende vast.
2.1 [verzoekster], geboren op 29 juni 1965, is in 1995 in dienst getreden van Thuiszorg als alfahulp. Sinds maart 2003 is zij werkzaam als huishoudelijke hulp. De arbeidsduur bedraagt 15,5 uur per week.
2.2 [verzoekster] voerde haar werkzaamheden uit op verschillende adressen van cliënten van Thuiszorg. Sinds februari 2009 was zij eenmaal per week, op dinsdagmiddag van 13:00 uur tot 16:00 uur, werkzaam op het adres [adres], waar mevrouw [betrokkene] woonachtig is. Gedurende tweeënhalf uur voerde [verzoekster] de vaste huishoudelijke taken uit en gedurende het resterende half uur verrichtte zij “extra” werkzaamheden (zoals ramen zemen en het afnemen van houtwerk) ter keuze van de bewoonster.
2.3 Op 25 augustus 2009 is [verzoekster] tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden in de woning van mevrouw [betrokkene] een ongeval overkomen waarbij zij ernstig gewond is geraakt. In het kader van de hiervoor bedoelde extra werkzaamheden had mevrouw [betrokkene] [verzoekster] verzocht om de zolder/vliering te stofzuigen en vrij te maken van spinraggen. De zolder/vliering, die alleen op een smalle strook van 50 tot 70 centimeter in het midden hoog genoeg is om te kunnen staan, is slechts ten dele beloopbaar. Het andere (niet-beloopbare) gedeelte van 88 centimeter breed is voorzien van hardboardplaten en wordt ondersteund door schrootjes. Tijdens het stofzuigen is [verzoekster] door de hardboardplaten gezakt en 5,40 meter naar beneden gevallen.
2.4 De Arbeidsinspectie heeft naar aanleiding van het ongeval een onderzoek ingesteld en een rapport opgesteld. De Arbeidsinspectie heeft een overtreding van artikel 16 lid 10 van de Arbeidsomstandighedenwet in verbinding met artikel 3.2 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit geconstateerd en Thuiszorg een boete van € 6.750,00 opgelegd. Het bezwaar van Thuiszorg tegen deze boete is ongegrond verklaard.
2.5 Bij brief van 21 december 2009 heeft [verzoekster] Thuiszorg op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. Bij brief van 5 maart 2010 heeft Thuiszorg de aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.6 [verzoekster] heeft ook Com.Wonen als verhuurder/eigenaar van de woning van mevrouw [betrokkene] aansprakelijk gesteld op grond van artikel 6:174 BW. Bij brief van 21 mei 2010 heeft Com.Wonen de aansprakelijkheid eveneens van de hand gewezen.
3. Het geschil en de stellingen van partijen
3.1 [verzoekster] heeft een oordeel in de zin van artikel 1019w Rv e.v. verzocht over de vraag of Thuiszorg haar zorgplicht ex artikel 7:658 BW heeft geschonden, met begroting van de kosten die aan haar zijde bij de behandeling van het verzoek worden gemaakt.
3.2 [verzoekster] heeft daaraan - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat partijen in een patstelling terecht zijn gekomen, nu door de betwisting van de aansprakelijkheid door Thuiszorg geen voortgang kan worden bereikt in de regeling van de diverse schadecomponenten. [verzoekster] heeft aangevoerd dat Thuiszorg haar zorgplicht heeft geschonden en daarom aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW.
3.3 Thuiszorg heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek en geconcludeerd tot afwijzing ervan. Daartoe heeft zij - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - primair aangevoerd dat het verzoek zich niet leent voor een deelgeschilprocedure en subsidiair dat van een schending van de zorgplicht geen sprake is geweest.
3.4 De stellingen van partijen zullen, voor zover nodig, nader worden besproken bij de beoordeling van het geschil.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Het eerste geschilpunt tussen partijen betreft de vraag of het verzoek van [verzoekster] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w e.v. Rv. De kantonrechter is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord en overweegt daartoe het volgende.
4.2 De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter, ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling. Gegeven het doel om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de rechter te beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en, indien dat niet het geval is, het verzoek tot beslechting van een deelgeschil af te wijzen (artikel 1019z Rv).
4.3 Met [verzoekster] is de kantonrechter van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een patstelling die voortzetting van de onderhandelingen frustreert. Zowel Thuiszorg als Com.Wonen heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen, waarbij Thuiszorg zich op het standpunt stelt dat Com.Wonen aansprakelijk is en Com.Wonen [verzoekster] naar Thuiszorg verwijst. Met een oordeel over de vraag of Thuiszorg jegens [verzoekster] aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW kan deze impasse worden doorbroken en kunnen de onderhandelingen worden voortgezet. Dat, zoals Thuiszorg heeft aangevoerd, de verzochte deelbeslissing niet direct zal leiden tot een eindregeling omdat de zaak complex is en in de rede ligt dat ook op andere punten geschillen zullen rijzen, maakt dat niet anders. Daarmee blijft immers onverlet dat partijen in dit stadium van de buitengerechtelijke onderhandelingen weer verder kunnen praten na een oordeel van de rechter over de aansprakelijkheidsvraag. Volgens de memorie van toelichting (31518, nr. 3, p. 9) is bovendien niet uitgesloten dat er meerdere deelgeschillen nodig blijken om tot een alomvattende afwikkeling van de schade te kunnen komen.
4.4 Thuiszorg heeft voorts aangevoerd dat de beantwoording van de vraag naar de (schending van de) zorgplicht bewijsvoering vereist en daarom veel tijd in beslag zal nemen en kostbaar zal zijn. In de memorie van toelichting (31518, nr. 3, p. 10) is op dit punt vermeld dat de aansprakelijkheidsvraag wel degelijk in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen en dat de rechter zich, net als bij andere deelgeschillen, ook dan moet afvragen of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Op de deelgeschilprocedure is als verzoekschriftprocedure ingevolge artikel 284 lid 1 Rv het gewone bewijsrecht van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich daartegen verzet. De kantonrechter voorziet op dit punt in de onderhavige procedure geen problemen, nu de feiten niet tot nauwelijks in geschil zijn. Een kostbare en langdurige procedure waarin uitvoerige bewijsvoering en deskundigenberichten nodig zijn ligt dan ook niet in de rede, zodat het onderhavige geschil zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure.
4.5 Tenslotte heeft Thuiszorg aangevoerd dat ook andere partijen bij het deelgeschil zijn betrokken. Thuiszorg stelt zich op het standpunt dat Com.Wonen jegens [verzoekster] aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 BW en de meest gerede partij is om de schade (uiteindelijk) te dragen. Mogelijk is volgens Thuiszorg ook mevrouw [betrokkene] aansprakelijk op grond van onrechtmatige gevaarzetting ex artikel 6:162 BW. Indien [verzoekster] een bodemprocedure tegen Thuiszorg zou zijn gestart, dan zou Thuiszorg Com.Wonen en mogelijk ook mevrouw [betrokkene] in vrijwaring hebben opgeroepen. Dat die mogelijkheid haar in de onderhavige situatie wordt onthouden vormt naar het oordeel van de kantonrechter geen reden te concluderen dat het geschil zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. De deelgeschilprocedure biedt een extra mogelijkheid om de rechter te raadplegen, die verder geen afbreuk doet aan de mogelijkheid om een bodemprocedure aan te spannen (31518, nr. 3, p. 20). Die mogelijkheid heeft ook Thuiszorg, indien het oordeel in de deelgeschilprocedure voor haar ongunstig zou uitvallen. In de onderhavige situatie dient te prevaleren dat [verzoekster] belang heeft bij een oordeel op korte termijn over de vraag of Thuiszorg haar zorgplicht heeft geschonden en jegens haar aansprakelijk is. Bij een bevestigende beantwoording van die vraag is de eventuele verdeling van de schade tussen Thuiszorg en Com.Wonen (en eventueel mevrouw [betrokkene]) een kwestie waar [verzoekster] buiten staat.
4.6 Aldus komt de kantonrechter toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Daarbij wordt het volgende vooropgesteld.
4.7 Artikel 7:658 lid 2 BW bepaalt, voor zover thans van belang, dat de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk is voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde verplichtingen is nagekomen. Artikel 7:658 lid 1 BW bepaalt dat de werkgever verplicht is de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
4.8 Met artikel 7:658 lid 1 BW wordt niet beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen. Welke verplichtingen in een concrete situatie op de werkgever rusten, hangt af van alle omstandigheden van het geval. Relevante omstandigheden zijn daarbij onder meer de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid van het gevaar, de mate van bezwaarlijkheid van het treffen van maatregelen en de te verwachten (on)oplettendheid van de werknemer, mede gelet op diens (werk)ervaring.
4.9 Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Thuiszorg haar zorgplicht in de onderhavige situatie geschonden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.10 Ten tijde van en voorafgaand aan het [verzoekster] overkomen ongeval werd door Thuiszorg, indien een nieuwe cliënt werd aangemeld, een “zorgvoorbereider” ingezet, die de situatie bij de cliënt aanschouwde. Daarbij werd aan de hand van een checklist, de zogenaamde Arbo-check, door de zorgvoorbereider beoordeeld of sprake was van een veilige werkomgeving. Dit gebeurde door de gangbare ruimten, zoals de verschillende kamers, de keuken, de badkamer en de hal te onderwerpen aan een visuele inspectie. De Arbo-check in de woning van mevrouw [betrokkene] heeft geen bijzonderheden aan het licht gebracht. De te verrichten huishoudelijke werkzaamheden zijn opgenomen in het zorgdossier. Naast de daarin genoemde voorwaarden is [verzoekster] niet nader door Thuiszorg geïnstrueerd of voorgelicht met betrekking tot de in de woning van mevrouw [betrokkene] te verrichten werkzaamheden. Bij Thuiszorg worden de “Groene praktijkregels fysieke belasting” (verder: de praktijkregels) gehanteerd, die onder meer vermelden dat de werkomgeving zo moet worden weergegeven dat gevaarlijke situaties worden voorkomen en dat de werknemer, als hij/zij van mening is dat de arbeidsomstandigheden onvoldoende zijn, in overleg met de (wijk)manager mag besluiten om (deel)zorg te weigeren. Thuiszorg heeft in dit kader aangevoerd dat van de werknemers een eigen verantwoordelijkheid werd verwacht, nu de werkomgeving door aanpassing kan veranderen en zij niet alle mogelijke gevaarlijke werksituaties van tevoren kan inventariseren.
4.11 Kenmerkend voor de onderhavige situatie is dat de werkzaamheden door [verzoekster] op locatie, bij de cliënten van Thuiszorg thuis, werden verricht en niet binnen de directe invloedsfeer van Thuiszorg. Dat Thuiszorg daardoor geen zeggenschap heeft over de inrichting van de werkplek en niet van alle mogelijke gevaren op de hoogte kan zijn, laat haar zorgplicht onverlet. Voor wat betreft de vraag of Thuiszorg aan die zorgplicht heeft voldaan, moet een onderscheid worden gemaakt tussen de door [verzoekster] te verrichten huishoudelijke werkzaamheden enerzijds en de extra werkzaamheden anderzijds. De huishoudelijke werkzaamheden worden door Thuiszorg opgedragen, worden opgenomen in het zorgdossier en zijn onderwerp van de Arbo-check. De extra werkzaamheden worden op verzoek van de cliënten van Thuiszorg verricht, zijn niet opgenomen in het zorgdossier en kunnen worden verricht op locaties die niet zijn onderworpen aan de Arbo-check. Door de invulling van de extra werkzaamheden over te laten aan haar cliënten en geen onderzoek uit te voeren naar alle ruimten waar deze werkzaamheden mogelijkerwijs zouden kunnen worden verricht, heeft Thuiszorg ten aanzien van de extra werkzaamheden niet voldaan aan de verplichting zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig om te voorkomen dat haar werknemers in de uitoefening van de werkzaamheden schade lijden. De instructie in de praktijkregels is te algemeen en te vaag om als een zodanige aanwijzing te kunnen worden aangemerkt.
4.12 Een werkgever schendt zijn zorgplicht niet indien hij niet waarschuwt voor algemeen bekende gevaren, welke gevaren noodzakelijk aan het verrichten van de werkzaamheden zijn verbonden. Het gaat daarbij om situaties waarbij de voorzichtigheid van de werknemer zelf bepalend is en niet zozeer de inrichting van de onderneming of de door de werkgever ter beschikking gestelde productiemiddelen (“huis-, tuin- en keukenongevallen”). Naar het oordeel van de kantonrechter is daarvan in het onderhavige geval echter geen sprake. Hoewel stofzuigen als een dagelijkse bezigheid moet worden beschouwd, is het stofzuigen van een vliering dat niet. De situatie waarin het ongeval zich heeft voorgedaan is dan ook niet aan te merken als een situatie die veelal ook buiten de werksituatie voorkomt en waar de werkgever weinig invloed op heeft.
4.13 Bij de beoordeling van de vraag welke veiligheidsmaatregelen en instructies van de werkgever mogen worden verlangd, weegt ook mee de (werk)ervaring van de betrokken werknemer, waarbij het in het bijzonder gaat om diens vermogen zelfstandig de aan het werk en de werkplek verbonden risico’s in te schatten en vervolgens naar bevind van zaken te handelen (dat wil zeggen de nodige voorzichtigheid betrachten en de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen te nemen). Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoekster] een ervaren medewerkster van Thuiszorg is. Van haar mocht dan ook een zeker vermogen worden verwacht zelfstandig de risico’s in te schatten en vervolgens naar bevind van zaken te handelen. De kantonrechter ziet in de onderhavige situatie echter geen aanleiding zwaar te tillen aan die omstandigheid, nu [verzoekster] onweersproken heeft gesteld dat zij voor de eerste keer op de zolder van de woning van mevrouw [betrokkene] kwam en het stofzuigen van een vliering als de onderhavige niet tot de gebruikelijke werkzaamheden van een huishoudelijke hulp zal behoren. Een werkgever zal bovendien in beginsel niet kunnen volstaan met de stelling dat de werknemer zelf in staat mocht worden geacht de risico’s in te schatten en naar bevind van zaken te handelen. De werkgever dient rekening te houden met het algemene ervaringsfeit dat ook ervaren werknemers niet steeds de noodzakelijke voorzichtigheid in het werk zullen betrachten. Thuiszorg heeft niet nader onderbouwd dat en waarom zij in het onderhavige geval desondanks mocht vertrouwen op de ervaring van [verzoekster]. Dat [verzoekster] door mevrouw [betrokkene] is gewaarschuwd dat de zolder niet volledig beloopbaar was kan wellicht relevant zijn bij de vaststelling van de verdeling van de schade, maar staat niet in de weg aan de aansprakelijkheid van Thuiszorg. Bovendien is het maar de vraag of [verzoekster] de waarschuwing in de wind heeft geslagen, nu slechts een klein gedeelte van de vliering hoog genoeg was om te staan en daarom onwaarschijnlijk is dat zij het onbeloopbare gedeelte ook daadwerkelijk heeft belopen. Dat [verzoekster] wel een inschattingsfout heeft gemaakt kan in de gegeven omstandigheden niet zonder meer en uitsluitend aan haar worden toegerekend.
4.14 Uit de verklaring die de voorzitter van de Raad van Bestuur van Thuiszorg ten overstaan van de Arbeidsinspectie heeft afgelegd en uit hetgeen ter zitting is verklaard blijkt dat Thuiszorg na het ongeval diverse maatregelen heeft genomen om herhaling te voorkomen. De meest in het oog springende maatregel is de aanpassing van de Arbo-check, waarin is opgenomen welke ruimtes wel en welke niet tot het takenpakket van de huishoudelijke hulp behoren. In de nieuwe checklist is een vliering of een zolder zonder vaste trap van dat takenpakket uitgezonderd. De voorzitter van de Raad van Bestuur heeft in dit kader verklaard dat in de voormalige Arbo-check te weinig expliciet werd gekeken naar de toegankelijkheid van de werkruimten. Verder worden medewerkers van Thuiszorg bij werkoverleggen herhaaldelijk gewezen op het feit dat slechts werkzaamheden dienen te worden verricht in de ruimten die behoren tot het takenpakket en krijgen alle medewerkers een training/instructie. Wanneer blijkt dat effectievere maatregelen ter voorkoming van een ongeval zoals dit zich heeft voorgedaan, mogelijk waren, dan moet onderzocht worden of er redenen zijn waarom niettemin deze maatregelen destijds niet van de werkgever konden worden gevergd, waarbij van belang is in hoeverre het treffen van een dergelijke maatregel reeds voordat een ongeval zich had voorgedaan voor de werkgever of voor deskundigen waarover hij in zijn bedrijf beschikt voor de hand lag. Thuiszorg heeft niet nader toegelicht waarom de door haar getroffen maatregelen niet voorafgaand aan het [verzoekster] overkomen ongeval getroffen hadden kunnen worden. Nu een gedeelte van de werkzaamheden door de bewoners wordt opgedragen had Thuiszorg er redelijkerwijs rekening mee kunnen en moeten houden dat die werkzaamheden in alle ruimten van de betreffende woning zouden moeten worden uitgevoerd. Een beperking van de Arbo-check tot de “gangbare ruimten” (zie hiervoor onder 4.10) is in die situatie onvoldoende. Bovendien is aannemelijk dat de huidige maatregelen het onderhavige ongeval hadden kunnen voorkomen. De vliering was in dat geval immers verboden terrein geweest voor [verzoekster].
4.15 Bij de vaststelling van de aansprakelijkheid van de werkgever kan tevens een rol spelen of de voorschriften van de arbeidsomstandighedenwetgeving in acht zijn genomen. Wanneer het gaat om voorschriften die bescherming beogen te bieden tegen een specifiek gevaar dat zich heeft gerealiseerd, zal het verzuim een dergelijk voorschrift na te leven de werkgever zwaar kunnen worden aangerekend; alsdan zal hem in beginsel slechts de mogelijkheid resten aan te tonen dat naleving van het voorschrift het ongeval niet had kunnen voorkomen.
De Arbeidsinspectie heeft een overtreding van artikel 16 lid 10 van de Arbeidsomstandighedenwet in verbinding met artikel 3.2 lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit geconstateerd. Die artikelen bepalen onder meer dat arbeidsplaatsen veilig toegankelijk moeten zijn en dat de werkgever verplicht is tot naleving van dat voorschrift. Niet in geschil is dat de werkplek in het onderhavige geval niet veilig toegankelijk was. De Arbeidsinspectie heeft tevens geconstateerd dat de extra werkzaamheden niet waren beoordeeld in een risico-inventarisatie en -evaluatie, zoals bedoeld in artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet. Thuiszorg heeft aangevoerd dat stofzuigen als arbeid in het zorgdossier is opgenomen, maar dat kan haar niet baten nu in het onderhavige geval geen sprake was van stofzuigen in het kader van de reguliere huishoudelijke werkzaamheden. Ook in zoverre is dus sprake van een schending van de arbeidsomstandighedenwetgeving. Dat naleving van de voorschriften het ongeval niet had kunnen voorkomen is, zoals ook hiervoor onder 4.14 is overwogen, onwaarschijnlijk en bovendien onvoldoende door Thuiszorg gesteld. Ook in zoverre is er dus aanleiding Thuiszorg aansprakelijk te achten voor de gevolgen van het [verzoekster] overkomen ongeval.
4.16 Tenslotte dient de rechter op grond van artikel 1019aa Rv de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking moeten worden genomen. In de memorie van toelichting (31518, nr. 3, p. 4) is op dit punt vermeld dat de deelgeschilprocedure zozeer is verbonden met een afwikkeling buiten rechte, dat de daarvoor gemaakte kosten ook mogen worden beschouwd als kosten van buitengerechtelijke afwikkeling. Het gevolg daarvan is dat deze kosten in beginsel, mits in redelijkheid gemaakt, voor volledige vergoeding door de aansprakelijke partij in aanmerking komen. De rechter dient de dubbele redelijkheidstoets te hanteren: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoekster] de kosten in redelijkheid gemaakt. Voldoende gebleken is immers dat tussen partijen een patstelling was ontstaan en dat zij zonder een oordeel van de rechter de onderhandelingen niet zouden kunnen voortzetten. Bij zijn pleitnota heeft de gemachtigde van [verzoekster] een specificatie gevoegd van de tot het moment van de zitting gemaakte kosten, die € 1.846,50 bedragen. Die kosten komen de kantonrechter redelijk voor. [verzoekster] heeft haar verzoek aangevuld met een veroordeling van Thuiszorg tot vergoeding van die kosten, waarbij zij heeft aangeboden een compleet overzicht na te zenden. De kantonrechter zal de kosten evenwel direct toewijzen, verhoogd met eenmaal het uurtarief ad € 232,50 ter vergoeding van de tijd besteed aan het bijwonen van de zitting.
5. De beslissing
De kantonrechter:
stelt vast dat Thuiszorg haar zorgplicht op grond van artikel 7:658 BW heeft geschonden;
begroot de kosten die aan de zijde van [verzoekster] bij de behandeling van het verzoek zijn gemaakt op € 2.079,00 en veroordeelt Thuiszorg tot betaling van dat bedrag aan [verzoekster].
Deze beschikking is gegeven door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin en uitgesproken ter openbare terechtzitting.