ECLI:NL:RBROT:2010:BO0553

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
348585 / J2 RK 10-206
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot machtiging gesloten jeugdzorg voor plaatsing in Multidimensional Treatment Foster Care

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 augustus 2010 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de machtiging tot gesloten jeugdzorg voor de minderjarige [persoon 1]. De stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam had verzocht om een machtiging tot gesloten jeugdzorg, zodat [persoon 1] geplaatst kon worden in een Multidimensional Treatment Foster Care (MTFC) gezin. De kinderrechter heeft vastgesteld dat MTFC geen vorm van gesloten jeugdzorg is en dat het verstrekken van een machtiging daartoe niet mogelijk is. De minderjarige was eerder positief gescreend voor MTFC, maar er was geen concrete plaats in een MTFC-gezin beschikbaar. De kinderrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder het psychodiagnostisch onderzoek van 23 juni 2010, waaruit bleek dat een gesloten plaatsing niet in het belang van [persoon 1] was. De kinderrechter concludeerde dat er niet voldaan was aan de formele vereisten voor het verlenen van een machtiging tot gesloten jeugdzorg, en dat er inhoudelijk onvoldoende redenen waren om een dergelijke machtiging te verlenen. De kinderrechter heeft het verzoek van de stichting afgewezen, met de overweging dat de minderjarige niet in een gesloten setting geplaatst dient te worden, gezien zijn kwetsbaarheid en de risico's van verharding. De beslissing is genomen in het belang van de ontwikkeling van de minderjarige, waarbij de nadruk lag op de noodzaak van een passende en veilige opvoedsituatie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 31 augustus 2010
Zaak-/rekestnummer: 348585 / J2 RK 10-206
Beschikking in de zaak van:
de stichting bureau jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
hierna: de stichting,
met betrekking tot de minderjarige:
[persoon 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
Met de voogdij over de minderjarige is belast de stichting voornoemd.
Het verloop van de procedure
Bij beschikking van 3 maart 2010 is machtiging verleend om de minderjarige in gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven tot 11 september 2010. De behandeling van de zaak is voor het overig verzochte aangehouden.
Van de zijde van stichting is een brief d.d. 19 juli 2010 ingekomen, met als bijlage het rapport d.d. 23 juni 2010 van een Psychodiagnostisch Onderzoek van de minderjarige.
Van de zijde van de stichting is op 25 augustus 2010 een faxbericht ontvangen, met bijlagen houdende informatie over de Multidimensional Treatment Foster Care (verder: MTFC).
Aan de minderjarige is als advocaat toegevoegd mr. H. Vrijhof.
De zaak is behandeld op 26 augustus 2010.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de minderjarige, bijgestaan door zijn advocaat mr. H. Vrijhof;
- de stichting, vertegenwoordigd door [persoon 2] en [persoon 3].
De beoordeling
De feiten:
Uit de brief van 19 juli 2010 van de stichting blijkt dat [persoon 1] het redelijk tot goed doet op groep Kompas 1 van de Avenier, onderdeel van Harreveld. Hoewel hij niet helemaal aansluit bij de andere jongeren op de groep, kan hij werken aan de basisprofielen waar het Kompas mee werkt.
Het psychodiagnostisch onderzoek, opgesteld door [persoon 4], stagiaire gedragswetenschapper onder supervisie van [persoon 5], GZ-psycholoog, beiden verbonden aan Traverse Gelderland, geeft aan (pagina 10, 3e alinea) dat [persoon 1] thans voorspelbaarheid en stabiliteit in de opvoedingssituatie nodig heeft, aangevuld met
individueel (therapeutisch) contact, waarbij tevens voldoende aandacht is voor emotieregulatie. Voor het versterken van zijn zelfbeeld en voor het reguleren van zijn negatieve emoties is het belangrijk dat [persoon 1] pro-sociale activiteiten, zoals voetbal opnieuw oppakt. Tenslotte wordt cognitieve therapie of worden cognitief-gedragstherapeutische interventies geadviseerd. Omdat [persoon 1] geen netwerk heeft om op terug te vallen en gezien zijn specifieke behoeftes, is hij aangewezen op een residentiële instelling, mede ter voorbereiding op zelfstandigheid, waar hij tot aan die zelfstandigheid kan verblijven. Het risico van weglopen wordt als beperkt ingeschat. Er wordt daarom een plaatsing geadviseerd binnen de reguliere open jeugdzorg (SG-LVG), bij voorkeur in de regio van herkomst. Voortzetting van de gesloten plaatsing wordt als contra-indicatie beschouwd, omdat [persoon 1] te kwetsbaar is en de kans op verharding dan als groot wordt ingeschat. Blijkens het rapport (pagina 11 onder “reactie op adviesbespreking”) staat de gedragswetenschapper achter het advies zoals in het rapport geformuleerd. De gedragswetenschapper heeft voorgesteld als tussenstap tussen de huidige leefgroep en het geadviseerde traject MTFC in te zetten.
Het standpunt van de stichting:
Mede gelet op het advies heeft de stichting besloten [persoon 1] aan te melden bij een instelling die zich richt op behandeling en verblijf van licht verstandelijk gehandicapte kinderen en jongeren met psychiatrische problematiek. Gelet op de lange wachtlijsten voor een plaats in zo’n instelling is [persoon 1] aangemeld voor MTFC.
De minderjarige is reeds positief door de screening voor MTFC gekomen. Ook is een gastgezin voor hem gevonden. Omdat, aldus de stichting, voor MTFC een machtiging tot gesloten jeugdzorg is vereist, wordt thans een dergelijke machtiging verzocht. Plaatsing in een MTFC-gezin kan alleen vanuit een gesloten setting. Ter zitting heeft de stichting aangegeven dat in maart 2010 reeds een verklaring van een gedragswetenschapper als bedoeld in artikel 29b van de Wet op de Jeugdzorg is overgelegd.
Voorts is door de stichting aangegeven dat het gastgezin waar [persoon 1] geplaatst zou worden, zijn toezegging een kind te willen opnemen heeft ingetrokken, in verband met het feit dat zeer recent bij één der gastouders een ernstige aandoening is vastgesteld. Of op korte termijn een ander aanvaardbaar gastgezin kan worden gevonden is nog onbekend.
Het standpunt van de minderjarige:
[persoon 1] en zijn advocaat hebben ter zitting aangegeven dat [persoon 1] bereid is deel te nemen aan het MTFC-project. [persoon 1] zelf heeft daarbij aangegeven dat hij niet meer terug wil keren naar een instelling voor gesloten jeugdzorg na het verblijf in een MTFC-gezin.
Zijn raadsman heeft verzocht het verzoek af te wijzen, nu er geen concrete plaats in een MTFC-gezin voorhanden is. Daarnaast heeft hij gesteld dat, als er toch een machtiging zou worden verstrekt, daarbij zou moeten worden opgenomen dat die machtiging uitsluitend is bedoeld voor deelname aan het MTFC-project.
Gelet op het voorgaande overweegt de kinderrechter het volgende.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de MTFC een methode is waarbij minderjarigen vanuit een gesloten omgeving worden geplaatst in een opvoedgezin waar naast gezinsregels ook programmaregels voor de jongere gelden. Deze regels kunnen een vrijheidsbeperkend karakter hebben.
Onder de door de stichting geschetste omstandigheden, met name de problematiek van de minderjarige en de wachtlijsten voor residentiële plaatsen voor SG-LVG-jongeren, is ook de kinderrechter van oordeel dat plaatsing van [persoon 1] in een MTFC-gezin voor de hand ligt.
De stichting stelt dat een dergelijke plaatsing uitsluitend gerealiseerd kan worden na afgifte van een machtiging tot gesloten jeugdzorg.
Aan het verlenen van een machtiging tot gesloten jeugdzorg is een aantal wettelijke voorwaarden verbonden. Zo dient de stichting een indicatiebesluit te overleggen waarin is vastgelegd dat de minderjarige recht heeft op plaatsing in gesloten jeugdzorg en dient er door de stichting te zijn verklaard dat zich een geval voordoet waarin sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat opneming en verblijf (in gesloten jeugdzorg) noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich zal onttrekken aan de zorg die hij nodig heeft of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Daarnaast dient een gedragswetenschapper die de jongere met het oog daarop kort te voren heeft onderzocht, met die verklaring van de stichting in te stemmen.
Door de stichting is bij brief van 1 maart 2010 een indicatiebesluit overgelegd, inhoudende dat de minderjarige recht heeft op “zorg in de vorm van gesloten verblijf accommodatie zorgaanbieder 24-uurs, met zorg in de vorm van jeugdhulp thuis individueel, met zorg in de vorm van jeugdhulp accommodatie zorgaanbieder individueel en met zorg in de vorm van jeugdhulp accommodatie zorgaanbieder groep”, steeds voor de duur van één jaar.
Noch gesteld, noch gebleken is dat MTFC onder één van deze vormen van hulp is te scharen.
Daarnaast ontbreekt de verklaring van de gedragswetenschapper. De verklaring van 1 maart 2010 die zich in het dossier bevindt kan niet dienen om ook thans een machtiging tot gesloten plaatsing af te geven of te verlengen. Er is immers geen sprake van onderzoek van de minderjarige verricht kort voor de thans te nemen beslissing.
Voor zover zou zijn bedoeld het psychodiagnostisch onderzoek van 23 juni 2010 als verklaring van een gedragswetenschapper te overleggen, wordt opgemerkt dat het advies voortkomend uit dat onderzoek aangeeft dat een gesloten plaatsing voor [persoon 1] thans juist is niet in zijn belang is.
Er is dus niet voldaan aan de formele vereisten voor afgifte van een machtiging tot plaatsing in gesloten jeugdzorg.
Dat een dergelijke machtiging inderdaad noodzakelijk is voor deelname aan MTFC, zoals de stichting stelt, volgt niet uit de wet.
Noch in de “Aanwijzing accommodaties voor gesloten jeugdzorg” (besluit van de Minister van Jeugd en Gezin en de Minister van Justitie van 19 december 2007 nr. DJB/JZ-2819628), noch in de wijziging van dat besluit d.d. 27 januari 2009, nr. JZ/GJ-2898694, is aangegeven dat MTFC is aan te merken als een vorm van gesloten jeugdzorg.
Dat in bepaalde gevallen een machtiging tot gesloten jeugdzorg werd geschorst, ten einde een jeugdige in staat te stellen aan MTFC deel te nemen, betekent niet dat MTFC zelf een vorm van gesloten jeugdzorg is, waarvoor een zodanige machtiging is vereist.
Uit een uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 19 februari 2009 (LJN: BD7941) blijkt dat verzoeker, de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland, verzocht om een traject- machtiging bestaande uit een machtiging pleegzorg gevolgd door een machtiging gesloten jeugdzorg, om MTFC mogelijk te maken. In die zaak is de machtiging pleegzorg toegewezen teneinde MTFC mogelijk te maken. De machtiging gesloten jeugdzorg werd afgewezen.
Niet alleen ontbreken formele vereisten om een machtiging tot gesloten jeugdzorg af te geven, ook inhoudelijk blijkt daarvoor onvoldoende reden. Uit het psychodiagnostisch onderzoek van 23 juni 2010 volgt dat [persoon 1] is uitbehandeld in gesloten jeugdzorg en dat voortzetting van zijn verblijf daar niet goed voor hem is. Dat er gevaar zou zijn dat [persoon 1] zich zou onttrekken aan behandeling in een open instelling is niet gesteld. Het risico van weglopen wordt door de onderzoekers van Traverse Gelderland juist als beperkt ingeschat.
Het enkele feit dat behandelplekken in een residentiële SG-LVG-voorziening beperkt zijn, rechtvaardigt niet de afgifte van een machtiging tot gesloten plaatsing.
Op grond van het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat geen sprake is van een situatie waarin de verlenging van het verblijf in gesloten jeugdzorg noodzakelijk is.
De beslissing
Wijst af het verzoek van de stichting tot verlenging van de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in gesloten jeugdzorg.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Driel, kinderrechter, in bijzijn van
D.T.A.M. Schapendonk, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.