ECLI:NL:RBROT:2010:BO0555

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
353973 / F2 RK 10-1015 (rectificatie)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van huisverbod wegens gebrek aan bewijs van onmiddellijk en ernstig gevaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 augustus 2010 uitspraak gedaan over de gegrondheid van een beroep tegen een huisverbod dat door de burgemeester van Rotterdam was opgelegd aan eiser. Het huisverbod was op 16 april 2010 opgelegd en vervolgens op 24 april 2010 verlengd. Eiser stelde dat er geen recent geweld had plaatsgevonden en dat er geen ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van zijn vrouw en dochter bestond. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de relatie tussen eiser en zijn vrouw al geruime tijd spanningen waren, maar dat er geen bewijs was van recente geweldsincidenten. De burgemeester had niet voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een ernstig vermoeden van gevaar, wat noodzakelijk is voor het opleggen van een huisverbod. De rechtbank oordeelde dat het besluit tot het opleggen van het huisverbod niet kon standhouden en vernietigde zowel het huisverbod als de verlenging ervan. Eiser werd in het gelijk gesteld en de gemeente Rotterdam werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die op € 874,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor het opleggen van een huisverbod en de noodzaak om de rechten van betrokkenen te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
enkelvoudig
Reg.nr.: 353973 / F2 RK 10-1015
Inzake: [eiser], eiser,
wonende te [woonplaats],
gemachtigde mr. M.J.A. van Schaik,
tegen: de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,
zetelende te Rotterdam,
gemachtigde mr. M.C. Rolle.
in welke zaak belanghebbenden zijn:
[belanghebbende 1], de echtgenote van eiser, hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats],
gemachtigde mr. C.W.F. Jansen,
[belanghebbende 2], geboren op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 16 april 2010 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan eiser.
Bij besluit van 24 april 2010 heeft verweerder dit huisverbod met 18 dagen verlengd.
Tegen deze besluiten (hierna: de bestreden besluiten) heeft eiser bij brief van 29 april 2010 beroep ingesteld en heeft hij om een voorlopige voorziening verzocht.
Bij mondelinge uitspraak van 7 mei 2010 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank is het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen (reg.nr.: 353977 / KG ZA 10-424).
De minderjarige is gehoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2010. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren aanwezig de vrouw en haar gemachtigde. Ten slotte is verschenen namens de GGD [persoon 1].
2 Overwegingen
Op 1 januari 2009 is de wet Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod; Stb. 2008, 421) in werking getreden.
Op grond van artikel 2 van deze wet (hierna: WTH) kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
Op grond van artikel 9 van de WTH kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
Verweerder heeft aan zijn besluit van 16 april 2010 met name ten grondslag gelegd de ernst van de feiten en omstandigheden zoals die zijn neergelegd in het Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld (RIHG), waaruit volgens verweerder blijkt dat er sprake was van een ernstig gevaar dat de situatie zou escaleren. Dit gezien de reeds bestaande, grote spanning in het gezin in de weken voorafgaand aan het opleggen van het huisverbod en het besluit van de vrouw in die periode om de relatie met eiser te beëindigen, welk besluit zij had geconcretiseerd door een juridische procedure te entameren, waarin zij het gebruiksrecht van de woning alsmede alimentatie voor hun dochter claimde. Na overleg met diverse instanties is uiteindelijk besloten om preventief een huisverbod op te leggen, omdat dan de garantie bestond dat er een periode van rust zou zijn, waarin eiser de standpunten van de vrouw op zich zou kunnen laten inwerken en eiser en de vrouw zich op de geplande kort geding-zitting van 12 mei 2010 konden voorbereiden.
Eiser heeft naar voren gebracht dat hij voorafgaand aan het opleggen van het huisverbod niet is gehoord.
Eiser is voorts van mening dat niet is voldaan aan het criterium van artikel 2 jo. artikel 9 van de WTH. Er is geen ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van zijn partner en zijn dochter, noch zijn er feiten of omstandigheden (aangetoond) dat er een (voortzetting van het) ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Daartoe stelt eiser dat relatietherapie zou worden gestart na het doorlopen van het hulpverleningsprogramma bij het Dok. Partijen zijn nog van 18 december 2009 tot en met 14 januari 2010 met elkaar op vakantie geweest. Nog voor de start van de relatietherapie heeft de vrouw te kennen gegeven de relatie te willen beëindigen. Zonder directe aanleiding heeft zij een melding gedaan bij de politie op grond van de WTH, en is eiser er op 16 april 2010 van in kennis gesteld dat op preventieve gronden een huisverbod is opgelegd. Door het opleggen van het huisverbod kon het gesprek met de reclassering, waarbij eiser, in aanwezigheid van de vrouw, uitleg zou worden gegeven over de door de vrouw aangespannen kort geding-procedure ten aanzien van het gebruiksrecht van de woning, niet doorgaan.
Eiser heeft recentelijk geen geweld gebruikt tegen zijn vrouw of dochter noch heeft hij zijn vrouw bedreigd.
De vrouw heeft in de afgelopen drie jaar vier maal een andere woning aangeboden gekregen. Drie jaar geleden heeft zij enkele maanden een andere woning gehuurd doch zij is weer bij eiser teruggekeerd. In april 2010 heeft zij wederom een woning aangeboden gekregen doch zij heeft deze geweigerd, er voor kiezende om bij eiser te blijven terwijl zij de relatie wenst te beëindigen.
Het besluit tot het opleggen van het huisverbod
De vraag ligt voor of ten tijde van het opleggen van het huisverbod uit feiten of omstandigheden bleek dat de aanwezigheid van eiser in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van de vrouw en de dochter dan wel een ernstig vermoeden van dit gevaar bestond.
De rechtbank overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er in de relatie tussen eiser en de vrouw reeds geruime tijd sprake is van spanningen. Voorts is gebleken dat er in de periode direct voorafgaand aan 16 april 2010 geen sprake is geweest van fysiek geweld door eiser jegens zijn vrouw of dochter.
De rechtbank is met verweerder van oordeel, dat voor het aanwezig zijn van een (ernstig vermoeden van) onmiddellijk en ernstig gevaar als bedoeld in artikel 2 van de WTH geen sprake behoeft te zijn van recente geweldsincidenten maar dat ook zonder deze incidenten, ter voorkoming van een dreigende escalatie (incident), een huisverbod kan worden opgelegd.
Wel dient verweerder in een dergelijk geval voldoende aannemelijk te maken dat er sprake is van een gevaar dan wel een vermoeden van gevaar in de zin van artikel 2 WTH. Hierin is verweerder niet geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Zoals verweerder ter zitting heeft bevestigd, was de directe aanleiding voor het opleggen van het huisverbod de door de vrouw aangespannen kort geding-procedure ter zake het gebruiksrecht van de woning alsook de kinderalimentatie ten behoeve van de dochter. Voor het overhandigen van de stukken ter aankondiging van deze procedure is door verweerder overwogen om een gesprek te organiseren bij het Dok of bij de reclassering, omdat de verwachting bestond dat eiser hierop agressief zou reageren. Verweerder heeft aangegeven dat er, doordat er geen goede afstemming was tussen diverse instanties, geen gesprek heeft plaatsgevonden bij de reclassering maar dat verweerder heeft gekozen voor het opleggen van het huisverbod. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat vorenbedoelde verwachting, dat eiser agressief zou kunnen reageren, gebaseerd was op de verklaringen van de vrouw, welke verklaringen bevestigd zijn door de maatschappelijk werkster die reeds bij het gezin betrokken was en door de wijkmedewerkers van de politie. Voorts heeft verweerder erop gewezen dat ook volgens de reclassering de juridische eis van de vrouw, dat zij en niet eiser het recht zal hebben in de woning te blijven wonen, eiser zou kunnen triggeren.
De rechtbank overweegt dat van de maatschappelijk werkster geen verklaringen in het dossier aanwezig zijn. Verweerder heeft de berichten van de zijde van de maatschappelijk werkster ter zitting ook niet geconcretiseerd. Voorts blijkt uit het dossier dat [persoon 2] van de reclassering zich kritisch heeft uitgelaten over het opleggen van het huisverbod. Zij heeft aangegeven haar vraagtekens te zetten bij de door de vrouw ervaren dreiging, bezien in het licht dat de vrouw al meerdere keren een ander huis aangeboden heeft gekregen maar zij die alle keren heeft geweigerd. Bovendien vindt [persoon 2] het merkwaardig dat niet gewacht is met het aanvragen van een huisverbod tot de uitkomst van een gesprek, dat zou plaatsvinden tussen haar en eiser en de vrouw.
De rechtbank overweegt dat de vrouw ter zitting heeft bevestigd dat zij een aantal keren, waaronder ook begin april 2010, vlak voor het opleggen van het huisverbod, een aangeboden woning heeft geweigerd, aangezien de woning niet aan bepaalde eisen voldeed. Hoewel de vrouw bepaalde eisen aan een woning mag stellen, overweegt de rechtbank dat de weigering van de woning vlak voor het opleggen van het huisverbod, afdoet aan de beweerde urgentie en dreiging.
Verder acht de rechtbank van belang dat eiser hulpverlening ter regulering van zijn agressie bij het Dok heeft gevolgd en hij een verplicht reclasseringscontact heeft. Nadien hebben zich geen geweldsincidenten voorgedaan. Eiser heeft verklaard dat hij zich bij een conflict op zolder terugtrekt, zoals hem bij de hulpverlening is geleerd.
Voorts is gesteld noch gebleken dat eiser in de periode voorafgaand aan het huisverbod dreigementen jegens de vrouw heeft geuit, op de momenten dat zij aangaf de relatie te willen beëindigen.
Gelet op het voorgaande bestond naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor de verwachting van een zodanig agressieve reactie van eiser, dat dit een (ernstig vermoeden van) onmiddellijk en ernstig gevaar door de aanwezigheid van eiser in de woning voor de veiligheid van de achterblijvers opleverde.
Derhalve kan het besluit tot het opleggen van het huisverbod geen stand houden. Het besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 2 WTH. De overige beroepsgronden behoeven derhalve geen bespreking meer.
Gelet op de vernietiging van het besluit tot het opleggen van het huisverbod behoeft het besluit tot verlenging van het huisverbod niet beoordeeld te worden nu dit besluit reeds daarom niet in stand kan blijven.
Het beroep wordt derhalve gegrond verklaard.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 874,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 437,-).
3 Beslissing
De rechtbank Rotterdam,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de bestreden besluiten,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,- en wijst de gemeente Rotterdam aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet vergoeden.
Aldus gedaan door mr. Holierhoek, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. De Regt, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2010.
Rechtsmiddel
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: