vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Vonnis in gevoegde zaken van 14 juli 2010
in de zaak met zaak- / rolnummer: 317729 / HA ZA 08-2646 van
[eiser],
wonende te Berghem, gemeente Oss,
eiser,
advocaat mr. E.J. Eijsberg,
1. [gedaagde sub 1],
wonende te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [rechtspersoon van gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. de maatschap BOONK VAN LEEUWEN (ADVOCATEN),
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. E.A. Bik,
en in de zaak met zaak- / rolnummer 320591 / HA ZA 08-3041 van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid LAMAS B.V.,
gevestigd te Winschoten,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid IMAX B.V.,
gevestigd te Berghem, gemeente Oss,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PIUS INTER B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
eiseressen,
advocaat mr. E.J. Eijsberg,
1. [gedaagde sub 1],
wonende te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [rechtspersoon van gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. de maatschap BOONK VAN LEEUWEN (ADVOCATEN),
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. E.A. Bik.
Partijen zullen hierna [eiser], [gedaagde sub 1], [rechtspersoon van gedaagde sub 1], Boonk van Leeuwen, Lamas, Imax en Pius genoemd worden.
Voor zover gezamenlijke aanduiding opportuun is, worden gedaagden in de zaken 08-2646 / 08-3041 hierna aangeduid als [gedaagden ] en eiseressen in de zaak 08-3041 als Lamas c.s.
1. De procedure in de zaak 08-2646
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 20 oktober 2008, met producties;
- de akte houdende in het geding brengen van producties d.d. december 2008;
- de akte houdende in het geding brengen van producties d.d. 28 januari 2009;
- de incidentele conclusie tot voeging, met producties;
- de conclusie van antwoord in het incident;
- de brief van mr. Van Swaaij d.d. 14 september 2009;
- het vonnis in het incident d.d. 14 oktober 2009;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis d.d. 9 december 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de brieven van mr. Van Tongeren d.d. 6 en 28 januari 2010, beide met producties;
- de brieven van mr. Ekelmans d.d. 26 en 27 januari 2010, beide met producties;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 10 februari 2010;
- de ter gelegenheid van de comparitie overgelegde pleitaantekeningen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. Abusievelijk zijn de rechter en griffier niet vermeld in het proces-verbaal van de comparitie van partijen. Tegenwoordig zijn geweest mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, rechter en K. van Nikkelen-Kuijper, griffier.
2. De procedure in de zaak 08-3041
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 20 oktober 2008, met producties;
- de akte houdende in het geding brengen van producties d.d. december 2008;
- de akte houdende in het geding brengen van producties d.d. 28 januari 2009;
- de incidentele conclusie tot voeging, met producties;
- de conclusie van antwoord in het incident;
- de brief van mr. Van Swaaij d.d. 14 september 2009;
- het vonnis in het incident d.d. 14 oktober 2009;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis d.d. 9 december 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de brieven van mr. Van Tongeren d.d. 6 en 28 januari 2010, beide met producties;
- de brieven van mr. Ekelmans d.d. 26 en 27 januari 2010, beide met producties;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 10 februari 2010;
- de ter gelegenheid van de comparitie overgelegde pleitaantekeningen.
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.3. Abusievelijk zijn de rechter en griffier niet vermeld in het proces-verbaal van de comparitie van partijen. Tegenwoordig zijn geweest mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, rechter en K. van Nikkelen-Kuijper, griffier.
3. De vaststaande feiten in beide zaken
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
3.1. In een kort gedingprocedure hebben twee Belgische vennootschappen – N.V. MCM Fine Foods (hierna: MCM) en N.V. ’t Kluizebos (hierna: Kluizebos) – van Lamas (eerder genaamd Slahoma B.V.) betaling gevorderd van openstaande facturen. Bij vonnis van 17 november 2005 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch de vordering – tegen zekerheidsstelling – toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en op 2 december 2005 aan Lamas betekend.
3.2. Als advocaat van MCM en Kluizebos heeft [gedaagde sub 1] de onder 3.1. bedoelde vordering ter terechtzitting van 4 november 2005 toegelicht, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen, waarin onder meer de volgende passages zijn opgenomen:
pagina 17
[eiser] [heeft] meineed gepleegd (…).
pagina 18
gewoon valse verklaringen ([eiser] onder ede en [X] op schrift) af te leggen (…).
pagina 23
maar ik wil u met dit soort voorbeelden toch trachten aan te geven met wat voor soort mens u van doen heeft en wat een oplichter er dus schuilt in de persoon van [eiser], ondanks zijn vriendelijke voorkomen.
pagina 24
de meinedige verklaring van (…)[eiser] (…).
pagina 31
Ik moet u zeggen, en het zal u misschien niet bevallen dat ik die vergelijking maak, maar ik moest er toch aan denken, dat doet mij denken aan de misselijkmakende zaak van [[Dutroux]], waar na jarenlang politie-onderzoek uiteindelijk twee van zijn slachtoffers levend in de kelder werden aangetroffen. Zou hij dan hebben kunnen zeggen in de lijn van [eiser]: Maar waar doet u nou toch moeilijk over? U brengt een “bedrijfsbezoek” aan mijn huis annex werkplaats en u vindt daar toch de meisjes die u zoekt en wel twee stuks. Dus waarom wordt ik eigenlijk gearresteerd en wat is er eigenlijk aan de hand?
pagina 35
Productie 11 van de familie [eiser], de aangiftes. (…)
Ik ga ervan uit dat alles wat daarin staat ook weer net zo hard gelogen is als de rest.
pagina 36
Het doen van valse aangifte (…).
pagina 40
Ik herhaal wat ik, toen ik het dossier had gelezen en het eerste beslag had gelegd, tegen zijn zwager Mr Van Tongeren zei: “uw cliënt is een oplichter”. (…) [eiser] [schroomt] er (…) niet voor om onder ede te liegen (…).
pagina 41
Dan is er misschien intussen nog door mij of door mijn cliënten aangifte gedaan van bedreiging, want mij is bekend dat de heer [eiser] daar ook niet voor terug schrikt, maar dat zien wij dan wel weer.
3.3. Op 7 en 9 december 2005 is ten verzoeke van MCM en Kluizebos ten laste van Lamas executoriaal beslag gelegd op een aantal roerende zaken, in het bijzonder diverse machines.
3.4. Omdat Lamas niet (tijdig) aan het onder 3.1. bedoelde kort gedingvonnis heeft voldaan, hebben MCM en Kluizebos de in beslag genomen zaken op 20 januari 2006 ten overstaan van gerechtsdeurwaarder R.A.M. Vismans (hierna: Vismans) openbaar laten verkopen. Deze veiling was bij exploot van 12 december 2005 aan Lamas aangezegd. Voorts is op 14 januari 2006 een advertentie geplaatst in het Algemeen Dagblad, waarmee de openbare verkoop werd aangekondigd. De opbrengst van de veiling bedroeg € 40.000,-.
3.5. Voorafgaand aan de veiling zijn de in beslag genomen zaken in opdracht van MCM en Kluizebos ten behoeve van de verkoop getaxeerd door Galle Makelaars N.V. (hierna: Galle). De waarde van de zaken is door Galle geschat op ongeveer € 40.000,-
(excl. kosten en/of BTW).
3.6. De toepasselijke veilingcondities bepalen:
“Artikel 6
De koper van de Zaken zal gehouden zijn op de dag van de executie en terstond na de toewijzing ten kantore van Boonk Van Leeuwen Advocaten aan de Conradstraat 38-D te 3013 AP Rotterdam of bij een door deze advocaten aan te wijzen bankinstelling te betalen de koopprijs van de Zaken, zonder enige korting. (…)
Artikel 13
De verkoping geschiedt bij opbod. Alle roerende zaken zullen gelijktijdig, als één kavel, worden aangeboden tegen een ter executie bekend te maken minimum prijs. Slechts indien er geen biedingen worden gedaan op de Zaken als geheel of indien de ter executie aan te kondigen minimumprijs niet wordt geboden zullen de Zaken afzonderlijk, in afzonderlijke kavels, worden geveild. De executerende deurwaarder zal in dat geval de afzonderlijke kavels samenstellen.”
3.7. De onder 3.4. bedoelde advertentie in het Algemeen Dagblad vermeldt:
“EXECUTIE VERKOOP
Op vrijdag 20 januari 2006 te 10.00 uur vindt uit krachte van een op 17 november 2005 door de Voorzieningenrechter van de Rechtbank ’s-Hertogenbosch in kort geding gewezen vonnis een openbare verkoop plaats. De verkoop komt voor rekening van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid LAMAS B.V., voorheen genaamd Handelsonderneming Slahoma B.V. (…). Te koop worden aangeboden de volgende roerende zaken allen behorende tot de inventaris van een vleesverwerkende fabriek, ondermeer bestaande uit: (…). De plaats van verkoop is een van de zalen van restaurant Kanters aan de Steenweg 2 te Moerdijk. Kijkdag op donderdag 10 januari 2006 tussen 10.00 – 12.00 uur aan de Zeehavenweg 20 te Moerdijk (…). De verkoop zal worden gehouden bij opbod aan de hoogstbiedende tegen gerede betaling. De verkoop vindt plaats ten overstaan van Gerechtsdeurwaarder R.A.M. Vismans en/of diens plaatsvervanger (…). Voor inlichtingen kunt u contact opnemen met: [gedaagde sub 1] (Boonk Van Leeuwen Advocaten) (…).”
3.8. In februari 2006 is een (concept) vaststellingsovereenkomst opgesteld, die voorziet in een verplichting tot betaling van een bedrag van € 400.000,-. In deze overeenkomst worden als partijen vermeld enerzijds [eiser], [II], Holding [eiser] B.V., Holding [II] B.V., Imax en Lamas, anderzijds MCM en Kluizebos. [eiser] heeft ter voldoening aan deze overeenkomst in privé een bedrag van € 400.000,- voldaan.
4. Het geschil
in de zaak met rolnummer 08-2646
4.1. [eiser] vordert om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat [gedaagden ] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door de uitlatingen geciteerd onder 3.2. van dit vonnis;
- voor recht te verklaren dat [gedaagden ] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door de wijze waarop hij de betaling van € 400.000,-- heeft bewerkstelligd;
- [gedaagden ] te verplichten volledige openheid te geven over, en verantwoording af te leggen over, de rechtmatigheid van de besteding / gemaakte kosten van € 357.000,--;
- [gedaagden ] te veroordelen tot betaling van de geleden en (nog) te lijden schade aan de kant van [eiser], op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
een en ander met veroordeling van [gedaagden ] in de kosten van het geding, waaronder begrepen de nakosten.
4.2. Het verweer van [gedaagden ] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiser] in de (werkelijke) kosten van het geding.
4.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de zaak met rolnummer 08-3041
4.4. Lamas c.s. vordert om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 1] jegens Lamas c.s. onrechtmatig heeft gehandeld door te bewerkstelligen respectievelijk er aan mee te werken respectievelijk er betrokken bij te zijn dat de in december 2005 meegenomen machines van Lamas c.s. genoemd in productie 3a, 3b en 3c bij dagvaarding op 20 januari 2006 zijn verkocht voor de schijnprijs van
€ 40.000,--;
- voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de schade welke Lamas c.s. als gevolg van zijn onrechtmatig handelen heeft geleden, lijden en zullen lijden;
- [gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van de schade aan de kant van Lamas c.s. geleden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- [gedaagde sub 1] te veroordelen om € 40.000,-- aan Lamas te betalen;
- een beslissing te geven die de rechtbank mene rechtens te zijn;
een en ander met veroordeling van [gedaagde sub 1] in de kosten van het geding, waaronder begrepen de nakosten.
4.5. Het verweer van [gedaagden ] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Lamas c.s. in de (werkelijke) kosten van het geding.
4.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
in de zaak met rolnummer 08-2646
Onrechtmatige uitlatingen
5.1. De vordering van [eiser] is gegrond op onrechtmatig handelen en richt zich tegen zowel [gedaagde sub 1] als natuurlijk persoon als diens praktijkvennootschap ([rechtspersoon van gedaagde sub 1]) en het advocatenkantoor waarvoor hij werkzaam is (Boonk van Leeuwen). Vast staat dat de gewraakte uitlatingen, zoals geciteerd onder 3.2. van dit vonnis, zijn gedaan door [gedaagde sub 1] in de uitoefening van zijn beroep van advocaat in het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënten, MCM en Kluizebos. Gesteld noch gebleken is dat [rechtspersoon van gedaagde sub 1] en/of Boonk van Leeuwen zelf onrechtmatig heeft/hebben gehandeld. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom [rechtspersoon van gedaagde sub 1] en/of Boonk van Leeuwen juridisch verantwoordelijk kan/kunnen worden gehouden voor de gedragingen van [gedaagde sub 1] waarvan de gewraakte uitlatingen deel uitmaken. Voor zover [eiser] heeft bedoeld te betogen dat sprake is van kwalitatieve aansprakelijkheid van [rechtspersoon van gedaagde sub 1] en/of Boonk van Leeuwen op grond van enige bepaling van titel 3, afdeling 2 van boek 6 BW geldt dat dit betoog onvoldoende feitelijk is onderbouwd. De enkele opmerking van [eiser] ter gelegenheid van de comparitie van partijen dat hij “niet het risico wilde lopen de verkeerde persoon aan te spreken” is daartoe onvoldoende. Een en ander brengt mee dat de gevorderde verklaring voor recht voor zover deze is gericht tegen [rechtspersoon van gedaagde sub 1] en Boonk van Leeuwen zal worden afgewezen.
5.2. De vordering van [eiser] strekt ertoe een verklaring voor recht te verkrijgen dat [gedaagde sub 1] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door de uitlatingen te doen zoals geciteerd onder 3.2. van dit vonnis. [eiser] betoogt, althans zo begrijpt de rechtbank zijn (summiere) stellingen, dat [gedaagde sub 1] de grenzen van de in het maatschappelijk verkeer geldende betamelijke zorgvuldigheid heeft overschreden door zich tijdens de terechtzitting van 4 november 2005 onnodig beledigend en (extreem) krenkend over [eiser] uit te laten. [gedaagde sub 1] stelt zich daartegenover op het standpunt dat hij met de gewraakte passages uit de pleitaantekeningen niet over de schreef is gegaan, omdat hij als advocaat nu eenmaal een grote vrijheid van handelen geniet. De door hem gemaakte vergelijking met de zaak [[Dutroux]] zag enkel op een – in de ogen van [gedaagde sub 1] – vergelijkbare wijze van verweervoering, niet op de persoon van [eiser]. Bovendien is sprake van rechtsverwer-king. De rechtbank overweegt als volgt.
5.3. Het beroep van [gedaagde sub 1] op rechtsverwerking faalt. Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden vereist als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet meer geldend zou maken, hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. De enkele omstandigheid dat (de advocaat van) [eiser] zelf in het debat ook stevige bewoordingen over zijn opponent niet schuwt, is daartoe onvoldoende. Het arrest van de Hoge Raad van 16 februari 1973 (NJ 1973, 463) waarnaar [gedaagde sub 1] in dit verband verwijst, ziet op een andere situatie dan de onderhavige, te weten (kortweg) de abrogerende werking van de gewoonte ten aanzien van een wettelijk voorschrift.
5.4. Toewijzing van de vordering van [eiser] houdt in beginsel een beperking in van het in artikel 10 lid 1 EVRM neergelegde grondrecht van [gedaagde sub 1] op vrijheid van meningsuiting. Een dergelijk recht kan slechts worden beperkt, indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de eer of goede naam van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM).
Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de gewraakte uitlatingen van [gedaagde sub 1] onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW.
5.5. [gedaagde sub 1] heeft gesteld dat de onder 3.2. van dit vonnis bedoelde uitlatingen waar zijn, althans dat hij daarvan uit mocht gaan, nu hij geen aanleiding had om het ter terechtzitting van 4 november 2005 voor zijn cliënten betoogde voor onjuist te houden.
Anders dan [gedaagde sub 1] betoogt, heeft het enkele feit dat een gedane uitlating op waarheid berust of redelijkerwijs voor waar gehouden mag worden niet per definitie tot gevolg dat deze uitlating daardoor niet onrechtmatig is. Een niet op waarheid berustende uitlating zal al snel een aantasting van de eer of goede naam van degene over wie de uitlating gaat opleveren. Maar ook een op waarheid berustende uitlating kan, onder omstandigheden, een aantasting opleveren van de eer of goede naam van degene over wie de uitlating gaat en daardoor onrechtmatig jegens deze persoon zijn.
5.6. Op zichzelf heeft [eiser] gelijk als hij stelt dat de uitlatingen als onaangenaam, beschuldigend en in redelijkheid grievend zijn aan te merken, gelet op de inhoud daarvan. Dat maakt ze echter nog niet onrechtmatig. Voor het antwoord op de vraag of een uitlating in strijd is met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke zorgvuldigheid dienen echter ook de wederzijdse belangen - in de zin van: het met het mogen doen van de uitlating gediende belang en het belang van daarmee niet geconfronteerd te worden - te worden afgewogen. De gewraakte uitlatingen van de zijde van [gedaagde sub 1] betreffen uitlatingen die alle zijn gedaan in de context van een juridische procedure. Dat [gedaagde sub 1] buiten een dergelijke context uitlatingen omtrent [eiser] heeft gedaan, is gesteld noch gebleken. Het belang van een eerlijke en behoorlijke contradictoire civiele procedure brengt mee dat advocaten zich in een procedure niet beperkt behoren te voelen in hetgeen zij ter behartiging van de belangen van hun cliënten mogen aanvoeren. Daarin is het belang van [gedaagde sub 1] gelegen. Op zichzelf is juist dat een advocaat een ruime mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Zo staat het een advocaat vrij in het belang van zijn cliënt, zoals die cliënt dat ziet, een bepaald standpunt in te nemen, ook indien dat standpunt achteraf feitelijk of juridisch onjuist zou blijken te zijn. Zo wordt ook aanvaard dat de advocaat, in het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënt, in het algemeen anderen, zoals de wederpartij, maar ook niet bij de procedure betrokkenen, niet behoeft te ontzien en in voorkomend geval, als daartoe voldoende aanleiding bestaat, aan het adres van dezen zelfs beschuldigingen mag richten. Die vrijheid is echter niet onbeperkt. Zij vindt haar begrenzing onder meer in de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij van zijn cliënt, bijvoorbeeld in het recht te worden gevrijwaard van nodeloos grievende en kwetsende opmerkingen. Daarin is het belang van [eiser] gelegen.
5.7. Welk van deze belangen de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden van het geval. Daarbij speelt (onder meer) een rol de aard van de gewraakte uitlatingen, in hoeverre de gewraakte uitlatingen steun vinden in het toen beschikbare feitenmateriaal en het gedrag van [eiser].
Op zichzelf is juist dat daarbij niet (tevens) bepalend zijn de tuchtrechtelijke beoordelingen gegeven door de raad van discipline (d.d. 7 april 2008) en het hof van discipline (d.d. 28 november 2008) waarin een deel van de (met de onderhavige deelvordering overeenkomende) klachten van [eiser] jegens [gedaagde sub 1] gegrond is verklaard.
In dit verband is van belang dat een tuchtrechtelijke procedure tot doel heeft een goede wijze van beroepsuitoefening te bevorderen en niet, ook niet mede, tot doel heeft de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de beroepsbeoefenaar vast te stellen. Bij de beoordeling van de vraag of een tuchtklacht gegrond is worden andere maatstaven gehanteerd dan bij de beoordeling van de civiele aansprakelijkheid. Bovendien gelden de, mede ter bescherming van een gedaagde in een civiele procedure strekkende, bewijsregels niet in een tuchtprocedure. Anders dan [gedaagde sub 1] betoogt, betekent dit echter niet dat het oordeel van de tuchtrechter over het handelen van een beroepsbeoefenaar in een civiele procedure geen enkele rol kan spelen bij de beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar aansprakelijk is uit onrechtmatige daad. Beroepsregels en tuchtrechtspraak vormen een factor die door de rechter kan worden meegewogen bij de vraag of de betrokken beroepsbeoefenaar een beroepsfout heeft gemaakt waarvoor hij civielrechtelijk aansprakelijk is. Indien een gedraging van een advocaat onder de omstandigheden van het geval niet kan worden aanvaard uit een oogpunt van een goede wijze van beroepsuitoefening, ligt het in de rede te oordelen dat die gedraging onder dezelfde omstandigheden evenmin aanvaardbaar is naar maatstaven van zorgvuldigheid op grond van artikel 6:162 BW. Zulks in aanmerking genomen bestaat er grond om voor de inhoud van de op het onderhavige punt in Nederland levende betamelijkheids- of zorgvuldigheidsnorm betekenis toe te kennen, zij het dan indirect, aan de respectieve oordelen van de raad en het hof van discipline.
5.8. Zoals blijkt uit het citaat van pagina 31 van de pleitaantekeningen, weergegeven onder 3.2. van dit vonnis, heeft [gedaagde sub 1] een directe vergelijking gemaakt tussen de zaak van [eiser] en de zaak van [[Dutroux]], die [gedaagde sub 1] daarbij heeft aangeduid als een misselijkmakende zaak. De [[Dutroux]]-zaak, die veelvuldig in de publiciteit is geweest, werd gekenmerkt door ernstige zedendelicten, op grote schaal en gedurende langere tijd begaan. Het geschil tussen [eiser] en de cliënten van [gedaagde sub 1], MCM en Kluizebos, betrof (kortweg) de handel in machines en had betrekking op een zakelijke transactie.
5.9. Anders dan [gedaagde sub 1] is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde sub 1] de hiervoor bedoelde grenzen van zijn handelingsvrijheid heeft overschreden. De door hem gemaakte vergelijking met de zedenzaak [[Dutroux]] moet ontoelaatbaar worden geacht. Het betrof hier een puur zakelijk geschil en er was geen enkele aanleiding voor een vergelijking in deze sfeer. Voor de beoordeling van de toen voorliggende vordering was die niet relevant. De rechtbank kwalificeert de gewraakte opmerkingen in de pleitaantekeningen als onnodig grievend en ongepast, en bovendien als, gelet op de aanhef, weloverwogen met louter onnodig effectbejag tot doel. De rechtbank verwerpt het verweer dat de opmerkingen functioneel en niet meer dan een vergelijking met een hypothetische situatie waren. Er was naar het oordeel van de rechtbank geen enkele aanvaardbare reden om de zaak van [eiser] te vergelijken met de zaak van een zedendelinquent. [gedaagde sub 1] had zijn argument anders onder woorden kunnen en moeten brengen. Anders dan [gedaagde sub 1] meent, kan hij evenmin een verontschuldiging ontlenen aan het feit dat hij deze uitlating, als raadsman van MCM en Kluizebos, uitsluitend namens (en in opdracht van) zijn cliënten deed, integendeel.
Hoewel het niet onbegrijpelijk is dat een door (vermeend) onrecht getroffen justitiabele de neiging kan hebben bij zijn woordkeuze de grenzen van het oorbare uit het oog te verliezen, van de hem terzijde staande advocaat mag worden verwacht – het is zijn taak – dat hij in staat is, hoezeer hij ook een partijstandpunt uitdraagt, het geschil zakelijk te benaderen, voldoende afstand te nemen van de emoties van zijn cliënt en diens standpunt in en buiten rechte beheerst, met gepaste terughoudendheid en op betamelijke wijze voor het voetlicht te brengen.
Dat behoeft hem niet te weerhouden van enig pathos of het gebruik van retorische stijlfiguren, maar wel van het bezigen van vergelijkingen waarvan hij, als ervaren advocaat, niet alleen kon weten maar ook heeft beseft dat deze door [eiser] niet in de door [gedaagde sub 1] kennelijk bedoelde zin zouden worden begrepen maar veel persoonlijker, hetgeen blijkens de in het geding gebrachte stukken en het verhandelde op de comparitie van partijen ook het geval is geweest. Dat [eiser] zich door deze uitlating van [gedaagde sub 1] ernstig gegriefd voelt en in zijn integriteit als vader van een gezin beschadigd acht, acht de rechtbank aannemelijk. Nu [gedaagde sub 1] naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de [[Dutroux]]-vergelijking onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, zal de gevorderde verklaring voor recht dan ook in zoverre worden toegewezen. Daaraan doet niet af dat de betreffende rechter ter terechtzitting van 4 november 2005 kennelijk niet heeft ingegrepen. De overwegingen die een rechter bewegen om een advocaat al dan niet terecht te wijzen zijn immers van andere aard, dan de thans voorliggende vraag naar de onrechtmatigheid.
5.10. Ten aanzien van de overige citaten uit de pleitaantekeningen (weergegeven onder 3.2. van dit vonnis) is de rechtbank, bezien in het licht van de uit de pleitaantekeningen blijkende context, van oordeel dat [gedaagde sub 1] de grenzen van de hem toekomende handelingsvrijheid niet heeft overschreden, omdat deze niet van een zodanige aard zijn en de verwachte gevolgen ook niet zodanig ernstig zijn, dat ze onrechtmatig jegens [eiser] zijn. Het gaat hier om, in het kader van zakelijke geschillen wel vaker gebezigde, beschuldi-gingen van het spreken van onwaarheid, die passen in het toen voorliggende geschil en weliswaar stevig zijn aangezet, maar in die context niet onrechtmatig zijn. Dat geldt ook indien zou worden aangenomen dat deze uitlatingen niet op waarheid berustten. Erkend is immers, dat [gedaagde sub 1] aannam dat deze uitlatingen – voornamelijk daarop neerkomend dat [eiser] in meer dan één opzicht de cliënten van [gedaagde sub 1] onjuist had geïnformeerd – waar waren (en evenmin betwist is, dat hij dat redelijkerwijs mocht aannemen). Het laatste citaat is tenslotte geclausuleerd (“wellicht”) en kan om die reden, al is de daarin gelegen beschuldiging ernstiger, ook niet grensoverschrijdend worden geacht.
5.11. Voor al deze uitlatingen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, staat voorop dat het om de mening van (de cliënten van) [gedaagde sub 1] gaat, die hij ook als zodanig heeft gebracht. De uitlatingen geven blijk van een behoorlijke animositeit tussen (de cliënten van) [gedaagde sub 1] en (de advocaat van) [eiser]. De in de pleitaantekeningen opgenomen uitlatingen (behoudens de [[Dutroux]]-vergelijking) bevatten voornamelijk waardeoordelen; subjectieve negatieve oordelen, veroorzaakt door kennelijk als zeer vervelend ervaren confrontaties met [eiser]. Echter, negatieve uitlatingen, ook die welke ‘op de man’ zijn gericht, behoeven niet per definitie aangemerkt te worden als onrechtmatig jegens degene die deze uitlatingen als grievend ervaart. Uit de jurisprudentie valt af te leiden dat bij de belangenafweging tussen de vrijheid van meningsuiting en het recht op bescherming tegen onwettige aantasting van eer of goede naam, aan de vrijheid van meningsuiting zeer veel gewicht wordt toegekend.
De door [gedaagde sub 1] gebezigde (niet altijd diplomatieke) bewoordingen mogen door [eiser] niet als prettig zijn ervaren, maar kunnen in de context van de zaak en de argumentatie van [gedaagde sub 1] niet als nodeloos grievend worden aangemerkt. In dat verband is van belang dat (de advocaat van) [eiser] zelf in het debat stevige bewoordingen over zijn opponenten ook niet schuwt. De gevorderde verklaring voor recht zal dan ook in zoverre worden afgewezen.
Misbruik van omstandigheden
5.12. De tweede vordering van [eiser] is gegrond op onrechtmatig handelen en richt zich tegen zowel [gedaagde sub 1] als natuurlijk persoon als diens praktijkvennootschap ([rechtspersoon van ged[gedaagde sub 1] 1]) en het advocatenkantoor waarvoor hij werkzaam is (Boonk van Leeuwen).
De vordering van [eiser] strekt ertoe een verklaring voor recht te verkrijgen dat [gedaagden ] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door de wijze waarop [gedaagde sub 1] de betaling van het (onder 3.8. van dit vonnis vermelde) bedrag van € 400.000,- heeft bewerkstelligd. [eiser] betoogt, althans zo begrijpt de rechtbank zijn (summiere) stellingen, dat [gedaagde sub 1] hem op onoorbare wijze, door misbruik te maken van de omstandigheden, tot betaling van genoemd bedrag heeft bewogen. [gedaagden ] heeft het gestelde onrechtmatig handelen gemotiveerd betwist.
5.13. Wat betreft de aansprakelijkheid van een advocaat op grond van onrechtmatige daad neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat de bijzondere positie van een advocaat in het rechtsverkeer met zich brengt dat hij in beginsel (uitsluitend en primair) optreedt ter behartiging van de belangen van zijn cliënt. Zowel in het kader van de aansprakelijkheid van een advocaat jegens een cliënt als in het kader van de aansprakelijkheid van een advocaat jegens derden staat voorop dat een advocaat in beginsel de zorg van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot dient te betrachten. Jegens derden kan hem alleen dan schending van deze zorgplicht worden verweten indien hem, gelet op de omstandigheden van het geval, persoonlijk het verwijt kan worden gemaakt dat hij in strijd met de maatschappelijk vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld. Onder bijzondere omstandigheden dient een advocaat naast de belangen van zijn cliënt mede rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van derden (waaronder de wederpartij) welke mogelijkerwijs zijn betrokken bij de door zijn cliënt van hem verlangde ambtsverrichtingen.
5.14. [eiser] heeft, gezien het door [gedaagde sub 1] daar tegenover gestelde, niet voldoende concreet onderbouwd dat [gedaagde sub 1] hem op onoorbare wijze tot betaling van het bedrag van
€ 400.000,- heeft bewogen. Het gaat immers om een betaling in het kader van een (concept vaststellings-)overeenkomst tussen de cliënten van [gedaagde sub 1] en [eiser] (met enige gelieerde vennootschappen). Zonder zeer bijzondere omstandigheden, waaromtrent onvoldoende is gesteld, is het door een advocaat voorbereiden en effectueren van een dergelijke overeenkomst typisch een activiteit die past in de beroepsmatige belangenbehartiging van een advocaat, waarbij de belangen van de cliënten voorop staan en ook behoren te staan. Als [eiser] meent dat deze overeenkomst niet gesloten had behoren te worden of nietig / vernietigbaar is, dient hij daarvoor zijn contractuele wederpartij aan te spreken, niet diens advocaat. Aan hetgeen van [eiser] was te verlangen op het punt van de stelplicht heeft hij derhalve niet voldaan. Het bewijsaanbod, dat evenmin voldoende specifiek is, wordt daarom niet gehonoreerd.
5.15. Waar op grond van het gestelde geen onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] kan worden aangenomen, kan evenmin sprake zijn van kwalitatieve aansprakelijkheid van [rechtspersoon van gedaagde sub 1 B.V.] en/of Boonk van Leeuwen op grond van enige bepaling van titel 3, afdeling 2 van boek 6 BW. Gesteld noch gebleken is dat [rechtspersoon van gedaagde sub 1] en/of Boonk van Leeuwen zelf onrechtmatig heeft/hebben gehandeld.
5.16. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen.
Verantwoording gemaakte kosten
5.17. De vordering van [eiser] strekt ertoe [gedaagden ] te verplichten rekening en verantwoording af te leggen over (de rechtmatigheid van) de door MCM en Kluizebos beweerdelijk gemaakte kosten ad € 375.000,-.
Een verplichting tot rekening en verantwoording zonder expliciete wettelijke basis kan niet snel worden aangenomen. Daartoe is tenminste vereist dat de grondslag duidelijk en helder is verwoord. De rechtbank is van oordeel dat op basis van hetgeen [eiser] betoogt – te weten: dat sprake is van een excessieve omvang van de beweerde kosten – niet, althans onvoldoende duidelijk is gesteld wat de vordering draagt, zodat de vordering reeds om die reden dient te worden afgewezen. Daarbij is meegewogen dat waar [gedaagde sub 1] is opgetreden als advocaat, hij heeft onderhandeld namens en in opdracht van zijn cliënten, MCM en Kluizebos, en niet voor zichzelf. Indien [gedaagde sub 1] te veel aan kosten zou hebben bedongen, levert dat mogelijk aansprakelijkheid van de cliënten van [gedaagde sub 1] jegens [eiser] op (met eventueel regres van die cliënten op [gedaagde sub 1]) maar niet een rechtstreekse aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] jegens [eiser]. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn gesteld noch gebleken.
5.18. Uit de stellingen valt niet op te maken dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van de hiervoor onrechtmatig geachte uitlating. Een dergelijke schade is op zich-zelf ook niet aannemelijk. In zoverre is dus voor toewijzing van een schadevergoeding (nog daargelaten of die bij staat opgemaakt zou moeten worden) onvoldoende grond. Nu de overige verklaringen voor recht niet gegeven worden is, bij gebreke van onrechtmatige daad, schade als gevolg daarvan niet aan de orde. De rechtbank zal dan ook, gelet op het vorenoverwogene, de vordering om de schade te begroten in een schadestaatprocedure afwijzen.
5.19. Nu partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen.
in de zaak met rolnummer 08-3041
5.20. De vordering van Lamas c.s. is gegrond op onrechtmatig handelen en richt zich tegen zowel [gedaagde sub 1] als natuurlijk persoon als diens praktijkvennootschap ([rechtspersoon van gedaagde sub 1]) en het advocatenkantoor waarvoor hij werkzaam is (Boonk van Leeuwen).
De vordering van Lamas c.s. strekt er primair toe een verklaring voor recht te verkrijgen dat [gedaagden ] jegens Lamas c.s. onrechtmatig heeft gehandeld door te bewerkstelligen dat de roerende zaken zijn verkocht voor een prijs van € 40.000,-. Lamas c.s. betoogt, althans zo begrijpt de rechtbank haar stellingen, dat [gedaagde sub 1] de veiling op onoorbare wijze heeft gemanipuleerd, als gevolg waarvan deze op onrechtmatige wijze is verlopen. [gedaagden ] heeft het gestelde onrechtmatig handelen gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt als volgt.
5.21. Een executieverkoop als de onderhavige dient te geschieden ten overstaan van een deurwaarder. De deurwaarder is belast met de organisatie, voorbereiding en volledige tenuitvoerlegging van de veiling. De deurwaarder is bij de vervulling van zijn ambt niet de ondergeschikte van zijn opdrachtgever. De verwijten die Lamas c.s. maakt aan [gedaagden ] zien alle op een onderdeel van de ministerieplicht van de deurwaarder (de veiling en wat daarmee samenhangt). De rechtbank is van oordeel dat de verantwoordelijkheid en zorgplicht van de deurwaarder voor de tenuitvoerlegging van de executieveiling met zich mee brengt dat de deurwaarder in beginsel jegens de geëxecuteerde ook verantwoordelijk is voor handelingen van de (advocaat van de) executant in het kader van die veiling. Indien de veiling op onrechtmatige wijze zou zijn verlopen, leidt dat mogelijk tot aansprakelijkheid van de deurwaarder, maar niet tot aansprakelijkheid van de (advocaat van de) executant. Reeds om die reden dient de vordering te worden afgewezen.
5.22. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat Lamas c.s., gezien het door [gedaagden ] daar tegenover gestelde, niet voldoende heeft onderbouwd dat de veiling op onrechtmatige wijze is verlopen. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende overwegingen.
5.22.1. Uitgangspunt van een executieveiling moet zijn dat er, mede in het belang van de geëxecuteerde, een zo hoog mogelijke opbrengst wordt behaald. De enkele omstandigheid dat – volgens Lamas c.s. – de opbrengst van de veiling aanmerkelijk lager is dan de waarde van de zaken in het economisch verkeer brengt niet mee dat de veiling op onrechtmatige wijze is geschied. In het algemeen ligt de executiewaarde van een goed (beduidend) lager dan de economische waarde. Het mechanisme van een veiling werkt immers zo, dat de waarde van de te (ver)kopen zaken wordt bepaald door het bedrag dat de aanwezigen daarvoor willen betalen. Dat er uiteindelijk geen hogere opbrengst is geweest, kan niet aan [gedaagden ] worden toegerekend. Kennelijk vonden de aanwezigen de goederen niet een hoger bedrag waard. Ook de he[A] (hierna: [A]), die volgens eigen zeggen in opdracht van [eiser], zijnde (in)direct (mede) aandeelhouder in Lamas c.s., aanwezig was bij de veiling, was kennelijk niet bereid om meer dan € 40.000,- te betalen; dit, terwijl hij – zoals uit zijn verklaring blijkt – namens [eiser] tot een bedrag van
€ 200.000,00 mocht bieden.
5.22.2. Voldoende concludente aanwijzingen dat de opbrengst van de veiling geen reële reflectie zou bieden van hetgeen de zaken ‘waard’ zouden zijn, zijn er overigens niet. In dat verband is van belang dat de geveilde zaken geen courante goederen zijn waarvoor bijvoorbeeld een op een transparante markt gevormde en openbaar gemaakte koers/dagprijs bestaat. Zo’n hogere waarde blijkt in elk geval niet uit de door Lamas c.s. bij akte in het geding gebrachte stukken, omdat niet blijkt – en door [gedaagden ] wordt betwist – dat de daarin vermelde machines dezelfde machines zijn als de geveilde machines en evenmin dat deze machines in dezelfde staat verkeren of verkeerden als de geveilde machines.
5.22.3. Anders dan Lamas c.s. stelt brengt de enkele omstandigheid dat de koper op enigerlei wijze gelieerd zou zijn aan de executant – wat daarvan overigens ook zij – niet mee dat de veiling op onrechtmatige wijze is geschied. Immers, het mechanisme van een veiling staat er aan in de weg dat de executant en de koper het in hun macht hebben de opbrengst te bepalen. Alle aanwezigen op de veiling waren in de gelegenheid om te bieden en het stond een ieder van hen vrij om een hoger bod uit te brengen. Vast staat dat meerdere gegadigden aanwezig waren. Dat er uiteindelijk maar één bod is uitgebracht, kan niet aan [gedaagde sub 1] worden toegerekend. Dat de deurwaarder ten overstaan van wie de roerende zaken werden verkocht alleen oog had voor mr. [kantoorgenoot ged[kantoorgenoot gedaagde sub 1] (hierna: [kantoorgenoot gedaagde sub 1]) – een kantoorgenoot van [gedaagde sub 1] – is, zonder behoorlijke nadere toelichting, die ontbreekt, niet een voldoende verklaring voor het uitblijvende andere bod. Een andere bieder had immers de aandacht van de deurwaarder kunnen trekken. Ook uit de getuigenverklaring waarop Lamas c.s. zich beroept (daargelaten de beperkte bewijskracht daarvan, nu deze in een andere procedure is afgelegd), blijkt niet dat andere gegadigden daadwerkelijk geprobeerd hebben een bod uit te brengen. Dat betekent dat het er, bij gebreke van deugdelijk onderbouwde stellingen en een bijbehorend bewijsaanbod dat een ander wel heeft geboden / geprobeerd te bieden, voor moet worden gehouden dat alleen [kantoorgenoot gedaagde sub 1] daadwerkelijk een bod heeft uitgebracht. De deurwaarder diende dat – enige – geldige bod dus te accepteren in die zin, dat de goederen aan die bieder werden toegewezen.
Dat dit bod (voor een nader te noemen meester) is uitgebracht door een kantoorgenoot van [gedaagde sub 1], maakt dit niet anders. Een ieder die aan de voorwaarden voldeed mocht immers bieden; ook [eiser] zelf had dat gemogen.
5.22.4. Overigens is de tijdsduur van de veiling niet relevant. Relevant is immers slechts of de openbare verkoop overeenkomstig de daaraan te stellen eisen heeft plaatsgevonden.
5.22.5. Voor zover Lamas c.s. heeft bedoeld te betogen dat de in beslag genomen roerende zaken niet in één kavel verkocht hadden mogen worden, faalt dit betoog. Er is geen algemeen aanvaarde regeling van voorwaarden voor het veilen van roerende zaken, zoals de AVVE voor het veilen van registergoederen; de inhoud daarvan staat in beginsel ter vrije bepaling van de executant. Op zichzelf is niet ongebruikelijk dat in beslag genomen zaken in één kavel worden verkocht. Daarbij komt dat Lamas op grond van artikel 463a Rv bezwaar had kunnen maken tegen de veilingvoorwaarden waarin dat was voorzien, hetgeen zij evenwel niet heeft gedaan, hoewel dat wel van haar mocht worden verwacht.
5.22.6. Vast staat dat betaling heeft plaatsgevonden op de derdengeldrekening van het kantoor van [gedaagde sub 1] als advocaat van de executant. De rechtbank ziet niet in waarom [gedaagden ] ter zake van de gekozen wijze van betaling, die in de veilcondities was bepaald, een (persoonlijk) verwijt kan worden gemaakt. Immers, gesteld noch gebleken is dat Lamas c.s. door de wijze waarop de betaling is uitgevoerd, schade heeft geleden. Ook hier geldt weer dat Lamas tegen die voorwaarde desgewenst had kunnen protesteren.
5.22.7. Op zichzelf is de frustratie van Lamas c.s. omtrent de gang van zaken bij de veiling en met name de teleurstellende opbrengst begrijpelijk, evenals de visie van Lamas c.s., die neerkomt op verregaande vereenzelviging van [gedaagde sub 1] met de executant en/of de Belgische vennootschap die de goederen op de veiling heeft toegewezen gekregen. Dit is echter onvoldoende om een dergelijke vereenzelviging, die in rechte slechts bij hoge uitzondering wordt aangenomen, op haar plaats te achten.
Bovendien dient niet uit het oog te worden verloren dat deze veiling plaats had omdat Lamas niet voldeed aan een executabel vonnis; daarmee nam zij het risico dat de opbrengst niet zou voldoen aan haar verwachtingen. Wat van dit alles ook zij, er is dus
geen basis om [gedaagde sub 1], als advocaat die goed de belangen van zijn cliënt behartigde (ook stond dat de wederpartij niet aan), aansprakelijk te achten voor de gang van zaken bij de executieveiling. Gelet op het vorenstaande behoeft geen afzonderlijke bespreking in hoeverre Imax en Pius geacht kunnen worden voldoende rechtens relevant belang bij
de vorderingen te hebben. De vorderingen zullen integraal worden afgewezen.
5.23. Lamas c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die van het voegingsincident daaronder begrepen. Het verzoek van [gedaagden ] om Lamas c.s. te veroordelen in de werkelijk gemaakte kosten voor rechtsbijstand wordt afgewezen. De regeling van artikel 237 Rv laat op zich ruimte voor een veroordeling van een partij in de werkelijk gemaakte proceskosten. Daarvoor kan - in uitzonderlijke gevallen - aanleiding bestaan indien een partij misbruik van recht, althans misbruik van een processuele bevoegdheid heeft gemaakt. Het enkele feit dat Lamas c.s. diverse procedures heeft aangespannen waarin [gedaagden ] zich moet verdedigen, is niet als zodanig aan te merken – zulks valt naar het oordeel van de rechtbank meer onder de kwalificatie ‘maatschappelijk ongerief’ – en rechtvaardigt dan ook niet een afwijking van het in artikel 237 Rv vervatte uitgangspunt dat proceskosten volgens het liquidatietarief worden afgerekend.
6. De beslissing
De rechtbank,
in de zaak met rolnummer 08-2646
6.1. verklaart voort recht dat [gedaagde sub 1] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door ter terechtzitting van 4 november 2005 de onder 3.1 geciteerde vergelijking te maken tussen (de zaak van) [eiser] en (de zedenzaak van) [[Dutroux]];
6.2. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.3. wijst af het meer of anders gevorderde;
in de zaak met rolnummer 08-3041
6.4. wijst af de vorderingen van Lamas c.s.;
6.5. veroordeelt Lamas c.s. in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden ] bepaald op € 880,00 aan vast recht en op € 1.737,00 aan salaris voor de advocaat;
6.6. verklaart dit vonnis, voorzover het de veroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2010.?