ECLI:NL:RBROT:2010:BO1011
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.J. van den Broek-Prins
- J. van Mazijk
- Rechtspraak.nl
Huisverbod en voorlopige voorziening in het kader van huiselijk geweld
Op 27 september 2010 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van huiselijk geweld. Het verzoek was ingediend door de verzoeker, die in deze zaak ook de vader is van twee minderjarige zonen en de echtgenoot van de betrokken echtgenote. De voorzieningenrechter heeft het beroep van de verzoeker ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen. Echter, de voorzieningenrechter heeft wel een voorlopige voorziening getroffen op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, waardoor de verzoeker op 28 september 2010 in het ziekenhuis aanwezig mocht zijn bij het onderzoek van zijn zoon.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat er een ernstig incident heeft plaatsgevonden, waarbij de echtgenote van de verzoeker gewond is aangetroffen. Dit incident heeft geleid tot de verlenging van de tijdelijke uithuisplaatsing van de verzoeker, gezien de relationele spanningen en de aanwezigheid van kleine kinderen. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de gesprekken tussen de verzoeker en zijn echtgenote, evenals de hulpverlening, van groot belang zijn voor de toekomst van het gezin. Ondanks de ernst van de situatie, heeft de voorzieningenrechter geen aanleiding gezien om het tijdelijk huisverbod op te heffen, gezien de aanhoudende dreiging van huiselijk geweld.
De uitspraak biedt inzicht in de afwegingen die de voorzieningenrechter maakt bij het treffen van voorlopige voorzieningen in zaken van huiselijk geweld, waarbij de bescherming van de betrokkenen en de noodzaak van hulpverlening centraal staan. De beslissing kan door belanghebbenden, waaronder de verzoeker, worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met een termijn van zes weken voor het indienen van een beroepschrift.