ECLI:NL:RBROT:2010:BO2925

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-600178-09
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Franken
  • A. Reinds
  • R. Trotman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens niet kwalificeerbaarheid van feiten in drugszaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 september 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verschillende feiten met betrekking tot de handel in en het voorhanden hebben van drugs en wapens. De verdachte werd onder andere verweten dat hij van 3 november 2008 tot en met 27 oktober 2009 opzettelijk een hoeveelheid BMK, PMK en safrol voorhanden heeft gehad, wat in strijd zou zijn met de Wet voorkoming misbruik chemicaliën. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging was gebaseerd op een oude wetsbepaling die inmiddels was vervallen, waardoor de feiten niet konden worden gekwalificeerd als strafbaar. De rechtbank concludeerde dat het voorhanden hebben van de stoffen niet voldeed aan de vereisten van de huidige wetgeving, die zich richt op deelnemers aan het handelsverkeer. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor dit feit.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het voorhanden hebben van geregistreerde stoffen en het bezit van vuurwapens en munitie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor het voorhanden hebben van de stoffen, omdat de tenlastelegging niet voldeed aan de huidige wetgeving. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid MDMA-bevattend materiaal, maar dat andere feiten niet bewezen konden worden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 26 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en gezondheidsproblemen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige formulering van tenlasteleggingen en de impact van wijzigingen in de wetgeving op strafzaken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, terwijl andere feiten wel bewezen werden verklaard, maar niet als strafbaar konden worden gekwalificeerd. De uitspraak is een voorbeeld van hoe juridische nuances en wijzigingen in wetgeving van invloed kunnen zijn op de uitkomst van strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/600178-09
Datum uitspraak: 20 september 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord Holland, locatie Zwaag te Zwaag,
raadsvrouw: mr. K. Sanders, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 januari, 15 februari, 19 april, 31 mei, 23, 24, 26, 27 en 31 augustus en 6 september 2010.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Baan heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Het onder 1 ten laste gelegde is, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Bij de verdachte is een grote verzameling potjes en flessen aangetroffen met daarin relatief kleine hoeveelheden van voor MDMA productie geschikte grondstoffen en chemicaliën, alsmede een kleine hoeveelheid lidocaïne, geschikt voor het versnijden van cocaïne. Gelet op de aard van de opslag enerzijds en anderzijds de geringe hoeveelheden grondstoffen en chemicaliën, kan getwijfeld worden of deze stoffen bestemd waren ter voorbereiding van de productie van MDMA of het versnijden van cocaïne. Veeleer duidt dit op restanten uit een drugsverleden. Daar komt bij dat de twee bij de verdachte aangetroffen tabletteermachines volgens de verdachte niet functioneerden en slechts aan hem ter reparatie waren aangeboden, welke stelling op grond van de in het dossier beschikbare informatie niet kan worden weerlegd. Evenmin noopt het aantreffen van een sealmachine en verpakkingsmateriaal tot de conclusie dat sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen, temeer nu de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij deze gebruikt voor het sealen van door hem gekweekt fruit. Uit de bij de verdachte aangetroffen goederen kan derhalve naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder feit 1 ten laste gelegde.
Voor zover het verwijt berust op de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van een partij safrol komt de rechtbank tot een gelijkluidende conclusie. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het bewijs dat de verdachte betrokken is bij de plannen van zijn medeverdachte [medeverdachte 1] om een partij safrol vanuit China naar Nederland te transporteren. Het feit dat [medeverdachte 1] als intermediair voor zijn contacten in China gebruik maakt van de chinees [persoon 1], die hij kent via de verdachte, is daarvoor onvoldoende, terwijl voorts niet kan worden uitgesloten dat die contacten betrekking hebben op de invoer van diazepam in plaats van safrol.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen welke in bijlage II van dit vonnis zijn opgenomen, kunnen de navolgende feiten als vaststaand worden aangemerkt.
Feit 2
Bij de doorzoeking op 27 oktober 2009 zijn in de woning en auto van de verdachte hoeveelheden BMK, PMK en safrol aangetroffen. De verdachte heeft erkend dat hij BMK, PMK en safrol voorhanden heeft gehad terwijl hij daarvoor geen vergunning had.
Gelet hierop alsmede op de inhoud van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij, in de periode van 3 november 2008 tot en met 27 oktober 2009 te [plaatsnaam 1] (gemeente [plaatsnaam 2]) opzettelijk een hoeveelheid van BMK (1-Fenyl-2-Propanon) en PMK (piperonylmethylketon) en safrol, zijndegeregistreerde stof(fen) van categorie 1 van de bijlage I opzettelijk, anders dan als houder van een vergunning voorhanden heeft gehad;
Feit 3
Bij de doorzoeking op 27 oktober 2009 zijn in de woning van de verdachte zeven vuurwapens en bijbehorende munitie, TNT en een bijbehorend slagkoord en een geluiddemper voor een vuurwapen aangetroffen, Deze zijn inbeslaggenomen en forensisch onderzocht. De verdachte heeft ter terechtzitting erkend deze voorwerpen in zijn bezit te hebben gehad.
Gelet hierop alsmede op de inhoud van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
3.
hij, op 27 oktober 2009, te [plaatsnaam 1] (gemeente [plaatsnaam 2])
wapens van de categorie III onder 1 te weten
- een pistool (merk Steyr, model 1909, kaliber 6.35mm) en
- een (gas)revolver (merk BBM, model Olympic, kaliber 9mm) en
- een pistool (merk Walther, model P-22, kaliber .22) en
- een pistool (merk HS, model 5, kaliber 8 mm) en
- een pistool (merk SM, model 15-G, kaliber 8mm) en
- een pistool (merk Glock, model 26, kaliber 9x19mm) en
- een revolver (merk Smith&Wesson, model 649-1, kaliber .38 special
en
bijbehorende munitie van categorie III, te weten
- 21 kogelpatronen en
- 7 doosjes patronen
en
een voorwerp van de categorie II onder 7, te weten (ongeveer) 192 gram TNT en bijbehorend slagkoord voorhanden heeft gehad;
en
een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 Categorie 1 onder 3, te weten een geluiddemper voorhanden heeft gehad;
Feit 4
Bij de doorzoeking op 27 oktober 2009 zijn in de keuken van de verdachte diverse zakjes met telkens verschillende en op het eerste gezicht XTC-achtige pillen aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij een aantal XTC-tabletten in huis had.
In de werkplaats van de verdachte is onder andere een flesje met 8,17 gram kristallen aangetroffen waarvan na onderzoek door het NFI is gebleken dat de kristallen MDMA bevatten. Tevens zijn in de werkplaats twee in vuilniszakken verpakte tabletteer machines aangetroffen met poederresten. Hiervan zijn de vulmond en de beschermkast bemonsterd en deze monsters bleken na onderzoek door het NFI ook MDMA te bevatten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat op grond van het aantreffen van de XTC-tabletten in de woning van de verdachte en zijn verklaring, bewezen kan worden dat de verdachte XTC-tabletten voorhanden heeft gehad.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van de verdachte bepleit nu niet bewezen kan worden dat de in de woning aangetroffen tabletten een op lijst I van de Opiumwet vermelde stof bevatten aangezien het dossier geen uitslag van tests op de tabletten bevat.
Beoordeling
Het is van algemene bekendheid dat de in het spraakgebruik als XTC aangeduide drug haar effect, behalve aan MDMA, MDA of MDEA, ook aan andere, al dan niet op de bij de Opiumwet behorende lijst I vermelde stoffen, kan ontlenen (vgl. LJN: AM2764, Hoge Raad, 25-11-2003). Bij de stukken ontbreekt inderdaad een (NFI-)rapport met betrekking tot de samenstelling van de diverse in de woning van de verdachte inbeslaggenomen pillen en tabletten.
In dat licht is de rechtbank met de raadsvrouwe van oordeel dat de enkele verklaring van de verdachte dat hij in zijn woning een aantal XTC-pillen had liggen, niet voldoende is voor een bewezenverklaring. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van XTC-tabletten zoals tenlastegelegd.
Na onderzoek door het NFI is wel gebleken, zoals hierboven vermeld, dat een in de werkruimte aangetroffen potje met kristallen MDMA bevatte en dat ook de poederresten op de tabletteermachines MDMA bevatten. In zoverre zal daarom wel bewezen worden verklaard dat de verdachte een hoeveelheid van een MDMA-bevattend materiaal aanwezig heeft gehad.
Gelet hierop alsmede op de inhoud van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
4.
hij in de periode van 3 november 2008 tot en met 27 oktober 2009 te [plaatsnaam 1] (gemeente [plaatsnaam 2]) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Feit 5
Bij de doorzoeking op 27 oktober 2009 zijn op de zolder in de woning van de verdachte dozen met hennepresten, in de bijbehorende kas 11 hennepplanten en in zijn werkplaats plakken hash alsmede ongeveer 92.500 tabletten, bevattende diazepam, inbeslaggenomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat bewezen kan worden dat de verdachte de hennepplanten heeft geteeld en de hennepresten en de hash aanwezig heeft gehad. Voorts heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij de productie van diazepam-pillen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte de ten laste gelegde feiten met betrekking tot hennep en hash bekent, doch dat hij dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde productie van tabletten bevattende diazepam, nu er onvoldoende bewijs voorhanden is waaruit kan blijken dat de verdachte zich met de productie van deze tabletten heeft bezig gehouden.
Beoordeling
De ten laste gelegde feiten met betrekking tot hennep(planten) en hash kunnen worden bewezen. Het dossier bevat echter onvoldoende overtuigend bewijs van de betrokkenheid van de verdachte bij de productie van pillen bevattende diazepam. Wel bevat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte samen met zijn medeverdachte [medeverdachte 1] tabletten bevattende diazepam aanwezig heeft gehad.
Gelet hierop alsmede op de inhoud van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
5.
hij, in de periode van 3 november 2008 tot en met 27 oktober 2009 te [plaatsnaam 1] (gemeente [plaatsnaam 2]), tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad, in een pand aan de [adres]:
- een hoeveelheid tabletten bevattende diazepam, zijnde diazepam een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
en
in de periode van 3 november 2008 tot en met 27 oktober 2009 te [plaatsnaam 1] (gemeente [plaatsnaam 2]), opzettelijk heeft geteeld en aanwezig heeft gehad, aan de [adres]:
- 11 hennepplanten en delen van hennep en 1,9 kilogram hashishblokken, zijnde respectievelijk hennep en/ hashish een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II ;
Feit 6
Bij de doorzoeking op 27 oktober 2009 in de woning van de verdachte, zijn dozen met sachets vloeibare Kamagra (100 mg) met aarbei dan wel ananas-smaak aangetroffen. De dozen zijn bemonsterd en door het NFI onderzocht. Gebleken is dat deze sachets het geneesmiddel sildenafil bevatten. De verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] op een gegeven moment deze dozen bij hem neer heeft gezet en dat als hij dat wilde, hij die ook mocht verkopen. [medeverdachte 1] zou deze dozen anders weer bij hem komen ophalen. Ook [medeverdachte 1] heeft in gelijke zin verklaard. Er is geen handelsvergunning verleend voor kamagra 100mg.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de verdachte de Kamagra ter verkoop in zijn woning in voorraad heeft gehad.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder 6 ten laste gelegde nu hij nimmer de intentie heeft gehad om iets te doen met de Kamagra, zodat er geen sprake is van ‘in voorraad hebben’ zoals bedoeld in de Geneesmiddelenwet. Evenmin is er sprake geweest van het in vereniging in voorraad hebben van de Kamagra gezien de ongelijkwaardige rollen van [medeverdachte 1] en de verdachte bij het in voorraad hebben.
Beoordeling
Uit de Memorie van Toelichting op de Geneesmiddelenwet blijkt dat uit het voorschrift zoals thans opgenomen in het tweede lid van artikel 40 (toen genummerd als tweede lid van artikel 31, MvT, TK 2003-2004, 29 359, p. 51) voortvloeit dat het een ieder (fabrikanten, groothandelaren en andere (rechts)personen) is verboden geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning geldt, te verhandelen, dat wil zeggen te verkopen, in te voeren, door te leveren etc., in feite elke (rechts)handeling die in het economisch verkeer voorkomt.
De Geneesmiddelenwet bevat geen concrete definitie van het “in voorraad hebben”, de parlementaire geschiedenis biedt evenmin uitsluitsel over de precieze betekenis van dit delictsbestanddeel. In de voorloper van de Geneesmiddelenwet, te weten de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening was in artikel 3, lid 4, een vergelijkbaar verbod opgenomen om een ongeregistreerd geneesmiddel ter aflevering in voorraad te hebben.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen en gezien de Memorie van Toelichting, is de rechtbank van oordeel dat het verhandelverbod van artikel 40 van de Geneesmiddelenwet zich toespitst op bedrijfsmatige activiteiten. Het “in voorraad” hebben strekt er dan toe om het vervolgens te verkopen, af te leveren, ter hand te stellen of in te voeren. Redelijke wetsuitleg brengt dan met zich dat het bestanddeel “in voorraad hebben” in de Geneesmiddelenwet moet worden begrepen als “in voorraad hebben ter verhandeling”.
Nu de verdachte de van [medeverdachte 1] afkomstige dozen met Kamagra in beginsel (mede) in huis had om ze te verkopen, valt dit onder de term “in voorraad hebben”. Dat de verdachte uiteindelijk geen zin had om de dozen te verkopen maakt dat niet anders.
Gelet hierop alsmede op de inhoud van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 6 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
6.
hij, in de periode van 3 november 2008 tot en met 21 oktober 2009 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander zonder (handels)vergunning van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van de Europese gemeenschap, een (grote) hoeveelheid van een geneesmiddel, te weten kamagra, zijnde een middel bevattende sildenafil – niet zijnde een geneesmiddel voor onderzoek – heeft in voorraad gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEITEN
Overweging ten aanzien van de kwalificeerbaarheid van feit 2
De tenlastelegging ziet op de periode van 3 november 2008 tot en met 27 oktober 2009, doch is toegesneden op de overtreding van artikel 5 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, in de versie zoals die luidde tot 22 februari 2006 en waarin verwezen werd naar de Europese richtlijn 92/109/EEG.
Sinds 22 februari 2006 is de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (hierna: Wvmc) gewijzigd en aangepast aan de nieuwe Europese regelgeving: de verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren (PbEU L 47) en de verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad van 22 december 2004 houdende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren (PbEU L 22).
Nu de steller van de tenlastelegging ten onrechte een oude – reeds vervallen – wetsbepaling heeft gehanteerd, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of de feitelijke gedraging uit de tenlastelegging (voorzover hierboven bewezen) een strafbaar feit oplevert en hoe dit feit kan worden gekwalificeerd. Daartoe wordt het volgende overwogen.
De stoffen BMK (vermeld onder het synoniem 1-Fenyl-2-propanon), PMK
(vermeld onder het synoniem 3,4-Methyleendioxyfenylpropaan-2-on) en safrol (vermeld onder het synoniem safrool) vallen zowel in de oude als in de nieuwe regeling onder de scope van de term “geregistreerde stoffen van categorie 1 van bijlage I”. Artikel 5 (oud) is onder de nieuwe regeling komen te vervallen. Wel is in de huidige regeling in artikel 2, onder a, van de Wvmc, juncto artikel 3, onder 2, van de verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren (PbEU L 47) een vergelijkbare strafbaarstelling te vinden. Daarin wordt onder meer strafbaar gesteld het in bezit hebben van geregistreerde stoffen van categorie 1 van bijlage I. Anders echter dan in artikel 5 van de oude regeling, richt deze bepaling zich uitsluitend op deelnemers aan het handelsverkeer.
De verdachte wordt verweten dat hij geregistreerde stoffen van categorie 1 van bijlage I voorhanden heeft gehad. Het begrip “voorhanden hebben” omvat niet tevens het begrip “deelnemen aan het handelsverkeer” en kan derhalve niet worden ingelezen. Nu overigens het bestanddeel “als deelnemer aan het handelsverkeer” niet is opgenomen in de tekst van de tenlastelegging, kan het bewezen verklaarde niet worden gekwalificeerd als een strafbaar feit en zal de verdachte voor dit feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Overweging ten aanzien van de kwalificeerbaarheid van feit 6
Onder feit 6 heeft de officier van justitie kennelijk bedoeld ten laste te leggen de overtreding door de verdachte van artikel 18 en 40 van de Geneesmiddelenwet. Het kenmerk van artikel 40 van de Geneesmiddelenwet is dat het bepaalde handelingen strafbaar stelt die betrekking hebben op een “geneesmiddel waarvoor geen handelsvergunning geldt”.
De handelsvergunning is dus niet gekoppeld aan de persoon, zoals ten laste gelegd, maar aan het geneesmiddel. Het bewezenverklaarde kan daarom niet worden gekwalificeerd als een overtreding van artikel 40 van de Geneesmiddelenwet.
Vervolgens dient te worden bezien of het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als overtreding van artikel 18 van de Geneesmiddelenwet. Nu de bewezenverklaarde handeling te weten het “in voorraad hebben” - anders dan in artikel 40 van die wet - niet strafbaar is gesteld in artikel 18 van de Geneesmiddelenwet, dient de verdachte wegens niet kwalificeerbaarheid van dit feit, te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Op grond van het hiervoor overwogene is het onder 2 en 6 bewezenverklaarde niet strafbaar.
De bewezen feiten leveren op:
3.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot voorwerpen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een voorwerp van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
4.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
5.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod;
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een hoeveelheid MDMA-bevattend materiaal in zijn bezit gehad.
Daarnaast heeft de verdachte enkele hennepplanten geteeld en hashblokken voorhanden gehad.
Het gebruik van genoemde verdovende middelen brengt voor de gebruikers daarvan risico’s mee voor de gezondheid en veroorzaakt mede daardoor schade van velerlei aard in de samenleving. Het bezit van die middelen dient derhalve tegengegaan te worden.
De verdachte heeft voorts, met een ander, een grote hoeveelheid tabletten bevattende onder meer diazepam aanwezig gehad. Het ongecontroleerd in het vrije verkeer brengen van geneesmiddelen vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Het gebruik van een geneesmiddel in een verkeerde dosering en zonder voorafgaande diagnose door een arts kan fatale gevolgen hebben.
De verdachte die jarenlang de sportschutterij heeft beoefend, heeft tot slot zeven vuurwapens, munitie, een blok TNT met een slagkoord en een geluiddemper voorhanden gehad. Deze voorwerpen bezat hij - deels - ter bescherming van zijn stiefdochter en haar gezin in verband met bedreigingen die aan haar adres zouden zijn geuit. Tegen onbevoegd wapenbezit dient echter krachtig te worden opgetreden; het stijgend aantal slachtoffers van vuurwapengeweld en de (mede) daardoor veroorzaakte gevoelens van onveiligheid in de samenleving onderstrepen de noodzaak hiervan.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf, laat de rechtbank met name de overtredingen van de Wet Wapens en Munitie zwaar meewegen. Daarbij is mede gelet op de ressortelijk indicatietiepunten straftoemeting volgens welke voor het thuis voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie (per wapen) een gevangenisstraf van 3 maanden gebruikelijk is.
Tevens is acht geslagen op het feit dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld, maar dat de laatste veroordeling van 1995 dateert, ook wordt rekening gehouden met het feit dat de verdachte inmiddels 70 jaar is en kampt met verschillende gezondheidsproblemen.
Op dergelijke feiten kan dan ook niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur.
Er wordt geen aanleiding gezien de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
De op te leggen straf komt aanmerkelijk lager uit dan de straf die door de officier van justitie is gevorderd, hetgeen met name voortvloeit uit de omstandigheid dat de verdachte slechts voor drie van de zes feiten wordt veroordeeld.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55(oud) van de Wet Wapens en Munitie.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het onder 2 en 6 bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
stelt vast dat het onder 3, 4 en 5 bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 26 (zegge: ZESENTWINTIG) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Franken, voorzitter,
en mrs. Reinds en Trotman, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. Commandeur en Van Hoof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 september 2010.
Bijlage I bij vonnis van 20 september 2010
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij,
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 november 2008 tot en met 27 oktober 2009 te [plaatsnaam 1] (gemeente [plaatsnaam 2]) en/of te Amsterdam en/of te [plaatsnaam 3] (gemeente [plaatsnaam 3] ) en/of [plaatsnaam 4] (gemeente [plaatsnaam 5]) en/of elders in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid, cocaïne en/of 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en/of N-ethyl-3,4,-methyleendioxyamfetamine (MDA) en/of amfetamine, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en/of N-ethyl-3,4,-methyleendioxyamfetamine (MDA) en/of amfetamine , zijnde in elk geval één (of meer) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of één of meer ander(en) gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist (en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (één van) zijn mededader(s) meermalen, althans eenmaal (telkens)
- een hoeveelheid BMK (1-Fenyl-2-Propanon) en/of PMK (piperonylmethylketon), in elk geval een hoeveelheid grondstof ten behoeve van de productie van XTC, althans 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) voorhanden gehad en/of
- één of meer (versluierde) telefoongesprekken gevoerd met betrekking tot het binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren van een hoeveelheid safrol en/of
- één of meer ontmoetingen gehad en/of besprekingen gevoerd met betrekking tot de wijze waarop voornoemde hoeveelheid safrol binnen het grondgebied van Nederland gebracht kon worden en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd zou worden en/of
- één of meermalen (telefonische) besprekingen gevoerd over de wijze van betaling en/of verzending van voornoemde hoeveelheid safrol en/of
- één of meer geldbedrag(en) overgemaakt en/of overgedragen en/of ter beschikking gesteld ten behoeve van de aanschaf en/of het transport van safrol en/of lidocaïne en/of
- een locatie ter beschikking gesteld en/of geregeld en/of laten regelen ten behoeve van het (verder) bewerken en/of verwerken, althans het opslaan van safrol en/of lidocaïne en/of
- lidocaïne, althans (een) stof(fen) bestemd en/of geschikt voor het versnijden van die cocaïne voorhanden heeft gehad en/of geleverd heeft;
- een of meer tabletteermachine(s) aangeschaft en/of geprepareerd, althans voorhanden gehad en/of
- een of meer sealmachine(s) aangeschaft en/of geprepareerd, althans voorhanden gehad en/of
- verpakkingsmateria(a)l(en) aangeschaft en/of besteld, althans voorhanden gehad en/of
- een voertuig gehuurd en/of laten huren, althans een voertuig ter beschikking gesteld ten behoeve van het vervoer van safrol en/of lidocaïne en/of BMK en/of PMK;
artikel 10A Opiumwet
artikel 47 Wetboek van Strafrecht
(zaaksdossier Lidocaïne; zaaksdossier grondstoffen en chemicaliën; zaaksdossier safrol)
2.
hij,
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 november 2008 tot en met 27 oktober 2009 te [plaatsnaam 1] (gemeente [plaatsnaam 2]) en/of te Amsterdam en/of te [plaatsnaam 3] (gemeente [plaatsnaam 3] ) en/of [plaatsnaam 4] (gemeente [plaatsnaam 5]) en/of elders in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- opzettelijk een (grote) hoeveelheid van BMK (1-Fenyl-2-Propanon) en/of PMK (piperonylmethylketon) en/of safrol, zijnde (een) geregistreerde stof(fen) van categorie 1 van de bijlage I bij de richtlijn als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën,
(telkens) opzettelijk, anders dan als houder(s) van een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Wet Voorkoming misbruik chemicaliën en anders dan als perso(o)n(en) of instelling(en) als bedoeld in artikel 4 die Wet voorhanden heeft gehad;
Artikel 5 Wet voorkoming misbruik chemicaliën
Artikel 1 onder 1 Wet economische delicten
Artikel 6 lid 1 onder 1 Wet economische delicten
Artikel 47 lid 1 Wetboek van strafrecht
(zaaksdossier grondstoffen en chemicaliën, zaaksdossier safrol)
3.
hij, op of omstreeks 27 oktober 2009, te [plaatsnaam 1] (gemeente [plaatsnaam 2]) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
Een of meer wapens van de categorie III onder 1 te weten
- een pistool (merk Steyer, model 1909, kaliber 6.35mm) en/of
- een (gas)revolver (merk BBM, model Olympic, kaliber 9mm) en/of
- een pistool (merk Walther, model P-22, kaliber .22) en/of
- een pistool (merk HS, model 5, kaliber 8 mm) en/of
- een pistool (merk SM, model 15-G, kaliber 8mm) en/of
- een pistool (merk Glock, model 26, kaliber 9x19mm) en/of
- een revolver (merk Smith&Wesson, model 649-1, kaliber .38 special
en/of
(bijbehorende munitie van categorie III, te weten
- 21, althans één of meer kogelpatronen en/of
- 7, althans één of meer doosje(s) patro(o)n(en)
en/of
een voorwerp van de categorie II onder 7, te weten (ongeveer) 192 gram TNT en/of bijbehorend slagkoord voorhanden heeft/hebben gehad;
en/of
een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 Categorie 1 onder 3, te weten een geluiddemper voorhanden heeft/hebben gehad;
Artikel 26 lid 1 Wet Wapens en Munitie
Artikel 55 lid 3 Wet Wapens en Munitie
Artikel 47 Wetboek van Strafrecht
4.
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 november 2008 tot en met 27 oktober 2009 te [plaatsnaam 1] (gemeente [plaatsnaam 2]) en/of te Amsterdam en/of te [plaatsnaam 3] (gemeente [plaatsnaam 3] ) en/of [plaatsnaam 4] (gemeente [plaatsnaam 5]) en/of Rotterdam en/of elders in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft/hebben vervaardigd en/of bewerkt en/of verwerkt en/of bereid en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, een (grote) hoeveelheid (XTC)-tabletten, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en/of N-ethyl-3,4-methyleendioxyamfetamine, n-ethyl-MDA en/of 2,5-dimethoxy-amfetamine en/of amfetamine,
zijnde (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van de Opiumwet, in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevatttende één of meer middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet;
Artikel 2 Opiumwet
Artikel 47 Wetboek van Strafrecht
5.
hij,
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 november 2008 tot en met 27 oktober 2009 te [plaatsnaam 1] (gemeente [plaatsnaam 2]), althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad,
in een pand aan de [adres]:
- 38 kilogram, althans tenminste 92.500 tabletten, althans een hoeveelheid tabletten bevattende diazepam, zijnde diazepam een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet;
- een hoeveelheid van tenminste 15 kilogram hennep en/of (tenminste) 18 hennepplanten en/of delen van hennep, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, en/of 1,9 kilogram hashishblokken en/of in elk geval
(telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende Hennep en/of van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd (hashish), zijnde respectievelijk hennep en/of hashish een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Artikel 3 Opiumwet
Artikel 47 Wetboek van Strafrecht
(zaaksdossier hennep; zaaksdossier grondstoffen en chemicaliën)
6.
hij,
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 november 2008 tot en met 21 oktober 2009 te [plaatsnaam 3] (gemeente [plaatsnaam 3]) en/of [plaatsnaam 4] (gemeente [plaatsnaam 5]), althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
zonder (handels)vergunning van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of van de Europese gemeenschap, een (grote) hoeveelheid van een geneesmiddel, te weten viagra en/of kamagra, zijnde/althans (een) middel(len) bevattende sildenafil – niet zijnde (een) geneesmiddel(en) voor onderzoek – heeft/hebben afgeleverd en/of verkocht en/ ter hand gesteld, althans in voorraad gehad, dan wel een groothandel heeft/hebben gedreven in het geneesmiddel viagra en/of kamagra, zijnde/althans (een) middel (en) bevattende sildenalfil (als citraat).
Artikel 18 en artikel 40 Geneesmiddelenwet jo artikel 1 onder 1 Wet Economische Delicten
(zaaksdossier Kamagra)