ECLI:NL:RBROT:2010:BO2931

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-600000-09
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Franken
  • A. Reinds
  • R. Trotman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer en handel in cocaïne, MDMA, en andere verdovende middelen met betrokkenheid van meerdere personen

Op 20 september 2010 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van betrokkenheid bij de invoer van 71,9 kg cocaïne en andere strafbare feiten. De verdachte, geboren op 6 juli 1943, was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. Het onderzoek op de terechtzitting vond plaats op meerdere data in 2010, waarbij de rechtbank zich boog over de tenlastelegging die onder andere de invoer van cocaïne, voorbereidingshandelingen voor de productie van MDMA, en witwassen omvatte. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de tapmachtiging onrechtmatig was en dat bewijs uitgesloten moest worden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk betrokken was bij de invoer van cocaïne en dat hij samen met anderen handelingen verrichtte die verband hielden met de productie en distributie van verdovende middelen. De verdachte werd ook beschuldigd van het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag, dat volgens de officier van justitie van misdrijf afkomstig was. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan meerdere feiten, waaronder het medeplegen van de invoer van cocaïne, het voorbereiden van de productie van MDMA, en het witwassen van geld. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank verklaarde ook verschillende in beslag genomen voorwerpen verbeurd en onttrok deze aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/600000-09
Datum uitspraak: 20 september 2010
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op 6 juli 1943 te Amsterdam,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Noordsingel,
raadsman: mr. B.A. Elings, advocaat te Tiel.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 januari, 15 februari, 19 april, 31 mei, 23, 24, 26, 27 en 31 augustus en 6 september 2010.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Baan heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien (10) jaar met aftrek van voorarrest.
BEVOEGDHEID RECHTBANK MET BETREKKING TOT HET ONDER 4 TENLASTEGELEGDE
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandelende - gewone- strafkamer onbevoegd is feit 4 op de dagvaarding te behandelen nu overtreding van de Geneesmiddelenwet een economisch delict betreft.
Beoordeling
Dat verweer wordt verworpen. De gewone strafkamer van de rechtbank is op grond van het tweede lid van artikel 39 van de Wet op de economische delicten (hierna: WED) bevoegd kennis te nemen van een economisch delict mits dat economische delict in samenhang met een commuun delict is begaan.
Aan de verdachte zijn op één dagvaarding 8 verschillende feiten ten laste gelegd. Met uitzondering van feit 4 zijn dit steeds commune delicten. Bij de verschillende doorzoekingen -waaronder in de woning en in de loods waarvan de verdachte gebruik maakte- die hebben plaatsgevonden in het strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte, is onder andere een groot aantal verboden middelen aangetroffen. Deels zijn dit middelen die worden bestreken door de Opiumwet (hennep, diazepam) deels door de Geneesmiddelenwet (Kamagra (Sildenafil)). Gezegd kan daarom worden dat het economische delict in samenhang met commune delicten is gepleegd.
Dit leidt tot de conclusie dat de gewone strafkamer ook bevoegd is kennis te nemen van het onder 4 tenlastegelegde feit.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Feit 1
De verdachte wordt verweten dat hij zich op 20 oktober 2009 samen een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan de invoer van een grote hoeveelheid cocaïne (te weten 71,9 kilogram) binnen het grondgebied van Nederland.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Voor zover door de verdachte is betoogd dat hij moet worden aangemerkt als een ‘relatiemakelaar’ doet dit niets af aan de strafbaarheid van zijn handelen. Zonder zijn activiteiten komen vraag- en aanbodzijde niet met elkaar in contact en zou er dus geen invoer plaats kunnen vinden.
Overweging t.a.v. het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting nu onrechtmatig is getapt
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft allereerst betoogd dat het bevel tot opnemen van telecommunicatie ex artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), d.d. 8 januari 2009, ten onrechte is afgegeven door de rechter-commissaris, omdat er geen sprake was van een situatie waarin het onderzoek vorderde dat de telefoon van de verdachte getapt moest worden. Derhalve is dit opsporingsmiddel onrechtmatig toegepast, hetgeen dient te leiden tot uitsluiting van het bewijsmateriaal dat hiermee is verkregen.
Beoordeling
Dit verweer wordt verworpen.
Het wettelijk systeem van toedeling van de bevoegdheid tot het bevelen van opnemen van telecommunicatie met een technisch hulpmiddel als bedoeld in art. 126m Sv houdt in dat die bevoegdheid aan de officier van justitie is verleend. De rechter-commissaris dient tevoren een schriftelijke machtiging te hebben verstrekt. Het staat daarbij in eerste instantie ter beoordeling van de officier van justitie of sprake is van een verdenking als bedoeld in art. 126m eerste lid Sv en of het onderzoek dringend vordert dat gegevensverkeer wordt opgenomen. Bij deze laatste toetsing spelen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een rol. De rechter-commissaris dient vervolgens bij de vraag of een machtiging kan worden verstrekt, te toetsen of aan bovenstaande wettelijke voorwaarden is voldaan.
De rechtbank dient - als zittingsrechter - bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de toepassing van de gehanteerde tapbevoegdheid, de vraag te beantwoorden of de rechter-commissaris op 8 januari 2009 in redelijkheid tot haar oordeel omtrent de afgifte van die tapmachtiging heeft kunnen komen (vgl. HR 11 oktober 2005, LJN AT4351).
In de onderhavige zaak is op 31 oktober 2008 bij de Dienst Internationale Politie Informatie van het KLPD van de Deense onderzoeksautoriteiten onder andere informatie binnen gekomen dat twee Denen [persoon 1] en [persoon 2] bezig waren met de voorbereiding om een grote partij cocaïne vanuit Costa Rica naar Nederland en Denemarken te importeren.
Zij werkten hiertoe samen met de Nederlanders [persoon 3] en [verdachte] (verdachte).
Deze inlichtingen zijn door de Deense autoriteiten ter kennis gebracht van de Nederlandse autoriteiten. Op grond van deze startinformatie is in november 2008 vervolgens in Nederland een opsporingsonderzoek gestart naar [persoon 3].
Op 8 januari 2009 is door de officier van justitie een tapbevel ex artikel 126m Sv gegeven voor het mobiele nummer ([mobiel nummer]) van de verdachte.
In beginsel mochten de Nederlandse autoriteiten op die Deense startinformatie afgaan en op grond van de daardoor gerezen verdenking een opsporingsonderzoek instellen (vgl. , HR 31 januari 2006, LJN: AU3426)
Dat de officier van justitie er voor heeft gekozen om op basis van die buitenlandse startinformatie vanaf november 2008 in eerste instantie alleen te tappen op [persoon 3] maakt niet dat de beslissing om in januari 2009 en mede op basis van die startinformatie alsnog ook op de verdachte te tappen onrechtmatig is.
Te meer niet nu in het aan het tapbevel ten grondslag liggende politieproces-verbaal d.d. 6 januari 2009 naar voren komt dat de inhoud van de tot dan toe getapte gesprekken de startinformatie leek te bevestigen. Immers er was intensief contact tussen [persoon 3] en de verdachte, zowel telefonisch als in persoon, er werd in de tapgesprekken over projecten in Costa Rica gesproken en voorts is onder andere gebleken dat er door de verdachte geldbedragen naar Costa Rica werden verstuurd via Western Union. Dit terwijl uit onderzoek tot dan toe niet kon blijken van een legale zakelijke relatie tussen de verdachte en [persoon 3] en uit de antecedentgegevens afkomstig van de herkenningsdienst (zie bijvoorbeeld de uitdraai op p. 19-22 in het persoonsdossier van de verdachte) bleek dat de verdachte verschillende eerdere politiecontacten had gehad onder andere op het gebied van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie.
Op grond van het bovenstaande wordt geoordeeld dat de rechter-commissaris op grond van de inhoud van de vordering en het daarbij overgelegde proces-verbaal in redelijkheid tot het afgeven van de machtiging heeft kunnen komen.
Voorts is niet gebleken dat het gebruik dat de officier van justitie vervolgens heeft gemaakt van zijn tapbevel bevoegdheid niet in overeenstemming zou zijn geweest met die machtiging of anderszins onrechtmatig is.
Er is derhalve geen aanleiding om het materiaal dat in het kader van genoemd onderzoek is verkregen voor het bewijs uit te sluiten.
Overweging t.a.v. het verweer primair strekkende tot bewijsuitsluiting wegens Belgische undercoveracties in Nederland
Standpunt van de verdediging
Voorts is aangevoerd dat er geen controle mogelijk is op de door de Belgische autoriteiten verrichte onderzoekshandelingen, waarvan de resultaten door de Nederlandse politie zijn gebruikt in het zaaksdossier Chiquita. Dit klemt met name daar waar door de Belgische justitie gebruik is gemaakt van undercover agenten die kennelijk ook op Nederlands grondgebied werkzaamheden hebben verricht. Ter ondersteuning van deze stelling zijn door de verdediging gedeelten uit Belgische processen-verbaal overgelegd (bijlage bij pleidooi 2b t/m 2e) uit de strafzaak tegen [persoon 4] waarin undercoveracties in januari en februari 2009 in Nederland (Breda) van agent “[agent]” worden gerelateerd.
Volgens de verdediging roept deze materie dusdanig veel vraagtekens op dat dit, in samenhang bezien met de noodzakelijke interpretatie van de onderzoeksresultaten in het zaaksdossier Chiquita, dient te leiden tot volledige uitsluiting van de resultaten van het onderzoek Chiquita voor het bewijs en derhalve tot vrijspraak van feit 1, dan wel subsidiair tot niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie.
Beoordeling
Dit verweer wordt verworpen.
Er is weliswaar sprake van een uitdrukkelijk verweer, niet kan echter worden gezegd dat tevens sprake is van een onderbouwd verweer, immers de raadsman heeft slechts in algemene termen naar voren gebracht dat er sprake is geweest van mogelijk onrechtmatige Belgische undercoveracties op Nederlands grondgebied. De door de raadsman overgelegde stukken zien bovendien niet op undercoveracties gericht op de verdachte.
Voorzover er al in strijd zou zijn gehandeld met Nederlandse wettelijke bepalingen - hetgeen overigens in het geheel niet door de raadsman is geconcretiseerd - komt gelet op de Schutznorm aan de verdachte in beginsel geen beroep toe op schending van rechtsnormen, voor zover die normen jegens een ander dan de verdachte zijn geschonden.
Er wordt dan ook geen enkele aanleiding gezien de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren of de onderzoeksresultaten in de Chiquita-zaak uit te sluiten van het bewijs.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte vanaf februari 2009 een aantal maanden bezig is geweest met het organiseren van een cocaïnetransport vanuit Zuid-Amerika naar Antwerpen, waarbij de cocaïne zou worden verstopt in containers van een bananenboot van de firma Chiquita. De cocaïne zou er in Zuid-Amerika op worden gezet, waarna het er in de haven van Antwerpen afgehaald zou worden. De verdachte beschikte over een contact in de Antwerpse haven die de cocaïne van de boot af zou kunnen halen. Het lukte hem echter ondanks verschillende pogingen daartoe niet om de cocaïne in Zuid-Amerika op de boot te krijgen. Op 12 augustus 2009 is de verdachte in contact gekomen met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] had connecties met mensen die in Colombia spullen op de boot konden zetten.
Volgens de verdachte wilden deze mensen echter geen cocaïne op de boot zetten, maar wel Colombiaanse wiet. Het contact van de verdachte in de haven van Antwerpen wilde evenwel aan een wiet-transport niet meewerken. Om die reden is er volgens de verdachte dan ook geen transport geweest waarbij hij betrokken is geweest. Hij ontkent iets te maken te hebben met de 71,9 kg cocaïne die op 20 oktober 2009 in de haven van Antwerpen is binnengekomen in een container op de bananenboot “[boot 1]”.
Volgens de verdachte zit [persoon 5] achter dit transport. Hij had [persoon 5] het “bananenboten verhaal” verteld, maar wilde niet met hem in zee omdat er dan een te kleine winstmarge zou overblijven. Het feit dat [persoon 5] bij de loods waar de cocaïne stond, is aangetroffen in een door de verdachte gehuurde auto, was toeval, aldus de verdachte.
De rechtbank acht deze door de verdachte gegeven lezing van de feiten niet aannemelijk en overweegt daartoe als volgt.
Uit de tap- en OVC-gesprekken alsmede de observaties komt naar voren dat de verdachte met betrekking tot het transport met de chiquitaboten optreedt als intermediair tussen [persoon 5] en [persoon 6] enerzijds en [medeverdachte 1] anderzijds. [persoon 6], ook wel [bijnaam persoon 6] genoemd, kent hij via zijn vriend [persoon 3] en hij is de man met de contacten in de haven van Antwerpen. [persoon 5] is degene die wil deelnemen aan het transport en met hem spreekt de verdachte uitvoerig over de opbrengst en de verdeling daarvan. Overigens blijkt uit deze gesprekken dat de verdachte weinig belang stelt in de lading, maar uit is op een vergoeding per transport. Via [medeverdachte 1] lopen de contacten met de mensen in Colombia. Van hen zou [medeverdachte 1] het containernummer doorkrijgen, die dat op zijn beurt weer zou doorgeven aan de verdachte.
Na een ontmoeting tussen de verdachte en [medeverdachte 1] op 19 augustus 2009 bespreekt de verdachte met [persoon 5] dat [medeverdachte 1] de code heeft gehad. De bananenboot is klaar voor hem en ze kunnen er op. Om onbekende redenen is dit transport echter op het laatste moment niet door gegaan.
Op 2 september 2009 is er opnieuw zicht op een transport. Na contact tussen de verdachte en [medeverdachte 1] laat de verdachte aan [persoon 5] weten dat [medeverdachte 1] er toch weer mee bezig is. Het gaat de laatste fase in. Vanaf dat moment nemen de kontakten tussen de verdachte, [medeverdachte 1], [persoon 5] en [bijnaam persoon 6] in frequentie toe. Op 29 september 2009 overhandigt de verdachte de lijst met de vaarschema’s van de [vloot] (de Chiquitaboten) aan [medeverdachte 1], waarna de verdachte en [persoon 5] op 6 oktober 2009 spreken over een “gunstige toestand”.
De [boot 1], de boot waarmee de partij cocaïne is vervoerd, is volgens dit vaarschema vertrokken op 8 oktober 2009.
De verdachte en [medeverdachte 1] spreken op 9 oktober 2009 over een leuke ontwikkeling en zij treffen elkaar. Na deze ontmoeting neemt de verdachte contact op met [persoon 5] waarbij hij melding maakt van zijn ontmoeting met [medeverdachte 1] en zeer positieve berichten. [persoon 5] maakt vervolgens een afspraak met [persoon 6] voor 10 oktober 2009.
Op 11 oktober heeft de verdachte tweemaal telefonisch contact en een ontmoeting met [medeverdachte 1]. Vervolgens neemt de verdachte contact op met [persoon 6] en heeft hij verheugende mededelingen. Ook aan [persoon 5] laat de verdachte weten dat er eindelijk iets definitiefs is en dat het helemaal prima gaat. Vanaf die datum heeft de verdachte vrijwel dagelijks contact met [medeverdachte 1] en [persoon 5]. [persoon 5] heeft contact met [persoon 6] die zoals de verdachte zegt, de weg moet vrijmaken.
De [boot 1] is op 20 oktober 2009 via de Nederlandse territoriale wateren in de haven van Antwerpen aangekomen.
Op 20 oktober rijdt [persoon 5] vanuit België met zijn auto naar Rotterdam, waar hij omstreeks 23.30 uur [persoon 6] ophaalt van een parkeerplaats. Samen rijden zij naar de woning van de verdachte. [persoon 5] laat daar zijn auto achter en rijdt samen met [persoon 6] in een auto die door de verdachte is gehuurd terug naar België, waar hij op 21 oktober 2009 om 02.36 uur wordt aangehouden bij de loods waar zich de container met 71,9 kg cocaïne bevindt. Ook [persoon 6] wordt op ongeveer datzelfde moment aangehouden in die loods.
Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is naar het oordeel van de rechtbank de conclusie gerechtvaardigd dat de contacten die de verdachte heeft onderhouden met [persoon 6], [persoon 5] en [medeverdachte 1], verband hielden met de invoer van 71,9 kg cocaïne die op 20 oktober 2009 in de haven van Antwerpen is binnengekomen in een container op de [boot 1]. Hij is dan ook wel degelijk betrokken geweest bij de invoer van deze partij cocaïne, waarbij gelet op de bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en genoemde andere personen, sprake is van medeplegen.
Gelet hierop alsmede op de inhoud van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat
1. primair
hij, op 20 oktober 2009 op de Westerschelde en in de territoriale wateren van Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 71,9 kilogram, cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2
De verdachte wordt verweten dat hij zich in de periode van 3 november 2008 tot en met 21 oktober 2009 samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan strafbare voor- bereidingshandelingen verband houdend met cocaïne en MDMA.
Door de raadsman van de verdachte is in dit verband onder meer betoogd dat de verdachte weliswaar lidocaïne heeft verkocht, maar dat lidocaïne op zich geen verboden stof is en de handel daarin om die reden niet per definitie in verband hoeft te staan met illegale handel.
Voor zover de raadsman hiermee bedoelt te stellen dat de verdachte niet wist, althans geen ernstige reden had om te vermoeden dat de door hem verhandelde lidocaïne werd gebruikt voor cocaïne, kan de rechtbank de raadsman hierin niet volgen. In een gesprek met zijn vriend [persoon 7] spreekt de verdachte over lidocaïne als tandarts coke die door de jongens door de mix wordt gedaan. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij weet dat lidocaïne geen gewone handel is en daarom ook niet de naam wil noemen van degene van wie hij de lidocaïne heeft gekregen Naar het oordeel van de rechtbank is op grond hiervan de conclusie gerechtvaardigd dat de verdachte wist dat lidocaïne gebruikt wordt voor het versnijden van cocaïne. Dat het de verdachte overigens onverschillig is waarvoor zijn handel wordt gebruikt, als het maar geld oplevert, doet daaraan niet af.
Gelet hierop alsmede op de inhoud van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat
2.
hij, op tijdstippen in de periode van 3 november 2008 tot en met 21 oktober 2009 te [plaatsnaam 1] en/of Rotterdam en/of [plaatsnaam 2] en/of Amsterdam en/of elders in Nederland,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken van cocaïne en 3,4-Methyleendioxymethamfetamine (MDMA) althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 3,4-Methyleendioxymethamfetamine (MDMA), zijnde cocaïne en/of 3,4-Methyleendioxymethamfetamine (MDMA), een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- één of meer ander(en) gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en
- stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft hij, verdachte
hoeveelheden lidocaïne, voorhanden gehad en (af)geleverd en
- een locatie en/of een loods geregeld ten behoeve van de opslag van die lidocaïne en
- een of meer besprekingen gevoerd met betrekking tot de aanschaf en invoer van safrol
Feit 3
De verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 3 november 2008 tot en met 21 oktober 2009 samen met een ander of anderen ongeveer 160 kg tabletten, welke tabletten diazepam bevatten, heeft vervaardigd dan wel aanwezig heeft gehad. Daarnaast wordt hem verweten dat hij samen met een ander hennep heeft geteeld en/of verhandeld.
Met betrekking tot het gewicht van de aangetroffen diazepam pillen komt de rechtbank tot een andere conclusie dan de officier van justitie.
Uit de onder 88 en 89 in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat er 16 dozen met telkens 10 potten met elk een gewicht van circa 1 kilogram aan pillen zijn aangetroffen, derhalve in totaal circa 160 kilogram tabletten. Uit de onderzoeksresultaten van het NFI blijkt echter dat lang niet alle potten tabletten met diazepam bevatten. Het overgrote deel van de potten bevatte pillen met de niet in de Opiumwet opgenomen designerdrug mefedron. Wel is komen vast te staan dat in de tabletteerinrichting 44 kilogram tabletten bevattende diazepam stond opgeslagen. Die kleinere hoeveelheid is daarom bewezen verklaard.
In de loods in [plaatsnaam 2] zijn poedersporen diazepam in een monster uit een stofzuigerzak en van een vacuüm seal-machine aangetroffen, maar zijn er geen diazepam bevattende tabletten gevonden. Naar het oordeel van de rechtbank levert het aantreffen van deze sporen onvoldoende aanknopingspunten op voor het bewijs dat de verdachte in de loods diazepam tabletten heeft vervaardigd dan wel aanwezig heeft gehad, en moet de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Blijkens de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting heeft de verdachte samen met [medeverdachte 2] hennepplanten geteeld.
Gelet op het voorgaande, alsmede op de inhoud van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat
3.
hij, in de periode van 3 november 2008 tot en met 21 oktober 2009 te [plaatsnaam 1] (gemeente [plaatsnaam 1]) tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft bereid en bewerkt en verwerkt en vervaardigd in een pand aan de [adres 1]:
- een hoeveelheid tabletten bevattende diazepam met een totaal gewicht ongeveer 44 kg, zijnde diazepam een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
en
in de periode van 3 november 2008 tot en met 21 oktober 2009 te [plaatsnaam 1] (gemeente [plaatsnaam 1]) tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres 1]:
- een hoeveelheid van 357 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 4
De verdachte wordt verweten dat hij op tijdstippen in de periode van 3 november 2008 tot en met 21 oktober 2009, samen met een ander of anderen, kamagra heeft bereid, afgeleverd, verkocht, ter hand gesteld in voorraad gehad, zonder dat hij over de daarvoor vereiste vergunningen beschikte.
Op het door de verdediging gevoerde bevoegdheidsverweer ten aanzien van dit feit is hiervoor reeds ingegaan.
Gelet hierop alsmede op de inhoud van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat
4.
hij, in de periode van 3 november 2008 tot en met 21 oktober 2009 te [plaatsnaam 1] (gemeente [plaatsnaam 1] ) en [plaatsnaam 2] (gemeente Westland), althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zonder vergunning van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een (grote) hoeveelheid van een geneesmiddel, te weten kamagra, zijnde een middel bevattende sildenafil – niet zijnde een geneesmiddelvoor onderzoek – heeft bereid en afgeleverd.
Feit 5
De verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 28 maart 2009 tot en met 21 oktober 2009 samen met een ander of anderen in het buitenland, met name in Polen, vrouwen heeft aangeworven om in Nederland prostitutiewerkzaamheden te verrichten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdachte is nauw betrokken bij de bedrijfsvoering van sekshuis [sekshuis], waarvan de medeverdachte [persoon 8] eigenaar is. Met haar bespreekt de verdachte de noodzaak van het aanwerven van nieuwe vrouwen en de wijze waarop dat moet gebeuren. Er worden wervingsadvertenties geplaatst naar aanleiding waarvan er ook daadwerkelijk vrouwen uit Polen naar Nederland komen om in [sekshuis] te werken. De verdachte betaalt veelal het ticket van de vrouwen voor de reis van Polen naar Nederland, haalt hen op en brengt hen naar [sekshuis]. Het feit dat, volgens de verdachte, de vrouwen vrijwillig vanuit Polen naar Nederland komen om te werken in [sekshuis] doet niets af aan de strafbaarheid van zijn handelen.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit van het onder feit 5 ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat alle prostituees die in [sekshuis] werken, daar zijn op vrijwillige basis en dat zij kunnen komen en gaan wanneer zij willen. Van dwang is geen enkele sprake.
Voor zover de verdachte al bemoeienis heeft gehad met de prostituees, vonden die contacten in Nederland plaats. De verdachte heeft nooit in een ander land een dame geworven of anderszins tot prostitutie aangezet. Van strafbare activiteiten om de dames in een ander land tot prostitutie te brengen is dan ook geen sprake.
Beoordeling
Met betrekking tot het betoog van de raadsman dat van dwang geen sprake is, wordt overwogen dat dwang ook geen onderdeel uitmaakt van het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt. Ook het feit dat de contacten die de verdachte met de dames heeft gehad alleen in Nederland hebben plaatsgevonden, staat aan een bewezenverklaring van dit feit niet in de weg.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat de dames die naar Nederland komen om als prostituee in [sekshuis] te werken, veelal vanuit Polen naar Nederland komen met het vliegtuig. De vliegtickets worden door de verdachte besteld en afgerekend met de creditcard van [persoon 8]. Hij haalt de dames van het vliegveld op en brengt hen vervolgens naar [sekshuis]. Wanneer de dames aankomen met de bus, haalt de verdachte hen op van het busstation. De omstandigheid dat de verdachte de dames niet ophaalt in een ander land, maar dat zij zelfstandig met het vliegtuig of de bus vanuit Polen naar Nederland reizen, staat er niet aan in de weg om aan te nemen dat zij door de verdachte, zijn meegenomen in de zin van artikel 273f, eerste lid, onder 3º van het Wetboek van Strafrecht (zie HR 20-12-2005 LJN: AU3425). Het verweer wordt dan ook verworpen.
Voor zover door de raadsman nog is betoogd dat de aangiften/verklaringen van de drie met name genoemde vrouwen niet zien op de ten laste gelegde periode zodat hun verklaringen niet kunnen bijdragen aan het bewijs, wordt overwogen dat deze verklaringen inderdaad niet voor het bewijs zullen worden gebezigd.
Gelet hierop alsmede op de inhoud van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat
5.
hij, in de periode van 28 maart 2009 tot en met 21 oktober 2009 te [plaatsnaam 1] en/of Rotterdam en/of elders in Nederland en in Polen, telkens tezamen en in vereniging met een ander,
een of meer andere onbekend gebleven personen, heeft aangeworven en medegenomen met het oogmerk die anderen in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;
Feit 6
Onder 6 wordt aan de verdachte tenlastegelegd, dat hij zich in de periode van 1 januari 2006 tot en met 21 oktober 2009 zou hebben schuldig gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van € 461.213,17. Dit bedrag wordt in de tenlastelegging nader gespecificeerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het bestedingspatroon van de verdachte niet strookt met de omvang van zijn legale inkomsten. De verdachte heeft, aldus de officier van justitie, op de zitting toegegeven geld verdiend te hebben met de handel in Kamagra, lidocaïne en hennep.
Daarnaast beschouwt zij de diverse stortingen op rekeningen, gelieerd aan [sekshuis], eveneens als geld afkomstig uit enig misdrijf.
Verder is ten aanzien van de verdachte uit gegevens van de belastingdienst gebleken, dat hij in de tenlastegelegde periode slechts een bescheiden legaal inkomen heeft gehad. Ook heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard zijn inkomsten, uit al dan niet legale handelsactiviteiten, bewust niet aan de fiscus te hebben opgegeven, terwijl hij evenmin een boekhouding heeft bijgehouden van zijn handelsactiviteiten.
Tenslotte wijst de officier van justitie erop dat ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 7 oktober 2008, LJN BD 2774, vermogensbestanddelen, waarover men de beschikking heeft doordat de belasting is ontdoken, in zoverre kunnen worden aangemerkt als van misdrijf afkomstig. Haar conclusie is dat feit 6 wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting onder meer verklaard, dat hij legale inkomsten heeft genoten uit handelsactiviteiten, te weten de handel in partijgoederen. Tevens bemiddelt hij bij de totstandkoming van transacties.
De verdachte betwist dat hij middels de bankrekeningen van [sekshuis] gelden heeft witgewassen. Hij heeft in dat verband bij pleidooi het rapport d.d. 16 juni 2010, inzake een door de belastingdienst ingesteld boekenonderzoek bij [persoon 8], de eigenaresse van [sekshuis], nopens de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008, doen overleggen.
Verder heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat het bedrag van € 11.710,-, dat bij zijn aanhouding op 21 oktober 2009, is aangetroffen in zijn portefeuille, bestemd was om door [sekshuis] verschuldigde omzetbelasting te voldoen. Het bedrag van € 52.500,- dat is aangetroffen in een kluisje tijdens de doorzoeking van de woning van zijn ex-echtgenote, heeft betrekking op de opbrengst van door hem geteelde en verkochte hennep.
Tenslotte refereert de verdachte zich aan het oordeel van de rechtbank waar het witwassen zich zou hebben voorgedaan op andere gebieden.
Beoordeling
Uitgangspunt is dat het op de weg van de officier van justitie ligt om te bewijzen dat het bedrag van € 461.213,17 dat de verdachte zou hebben witgewassen van misdrijf afkomstig is.
De verdachte heeft betoogd, dat hij ook inkomsten verwerft uit legale activiteiten. Hij handelt in partijgoederen en bemiddelt bij de totstandkoming van transacties. Het dossier biedt meerdere aanknopingspunten voor de juistheid van dit betoog. Er is echter geen zicht op de hoogte van deze inkomsten.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard bij de belastingdienst nimmer aangifte van zijn inkomsten te hebben gedaan.
Het deel van zijn inkomsten, waarover de verdachte de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken, kan, zoals de officier van justitie heeft betoogd, in zoverre worden aangemerkt als van misdrijf afkomstig, zoals bedoeld in de artikelen 420 bis en 420quater van het Wetboek van Strafvordering.
Ook heeft de verdachte verklaard, dat het bedrag van € 52.500,-, dat is aangetroffen in een kluisje bij zijn ex-echtgenote van hem is en dat hij dat bedrag heeft verdiend met het telen van hennep. Hij erkent daarmee dat dit bedrag van misdrijf afkomstig is.
Bij zijn aanhouding werd in zijn portefeuille een bedrag van € 11.710,-, 163.000 Costaricaanse Colonnes en 1.040 Poolse Zloty’s aangetroffen. De tegenwaarde in Euro’s daarvan bedraagt respectievelijk € 188,85 en € 249,32. Zijn verklaring, dat het bedrag van € 11.710,- bestemd was voor de betaling van door [sekshuis] verschuldigde omzetbelasting is, gezien zijn positie bij die onderneming niet ongeloofwaardig.
Zijn betoog dat de gelden die door hem zijn gestort op bankrekeningen van [sekshuis], gezien de inhoud van het bij pleidooi overgelegde rapport inzake het door de belastingdienst uitgevoerde boekenonderzoek bij [persoon 8], eigenaresse van [sekshuis], niet van misdrijf afkomstig zijn, snijdt geen hout. Dit uitgevoerde onderzoek ziet slechts op de aanvaardbaarheid van de door [persoon 8] ingediende aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008. Het rapport geeft geen enkel inzicht in de financiële relatie tussen de verdachte en de eenmanszaak [sekshuis].
De rechtbank gaat er vanuit dat de gelden die door de verdachte zijn gestort op rekeningen van [sekshuis], mede afkomstig zijn van opbrengsten van de activiteiten van mensenhandel, zoals hiervoor onder feit vijf bewezen verklaard.
Resumerend volgt uit het voorgaande dat kan niet worden vastgesteld welk gedeelte van het bedrag van € 461.213,17 wel en welk gedeelte van dat bedrag niet van misdrijf afkomstig is. Hetzelfde geldt met betrekking tot de bedragen, genoemd in de specificatie van het bedrag van € 461.213,17 zoals die in de tenlastelegging is opgenomen.
Dit betekent dat slechts wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte enig geldbedrag heeft witgewassen en de handelingen die in de tenlastelegging worden omschreven ten aanzien van de daarbij specifiek genoemde bedragen ook slechts wettig en overtuigend bewezen kunnen worden met betrekking tot enig geldbedrag en niet met betrekking tot het bij die handeling specifiek genoemde bedrag.
Gelet hierop alsmede op de inhoud van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 6 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat
6.
hij, in de periode van 1 januari 2006 tot en met 21 oktober 2009 te [plaatsnaam 1] (gemeente [plaatsnaam 1]) en/of Rotterdam, althans in Nederland,
van een voorwerp, namelijk enig geldbedrag, de werkelijke aard en/of herkomst heeft verhuld en/of een voorwerp, zijnde althans enig geldbedrag, heeft overgedragen en/of omgezet en/of gebruikt, althans voorhanden gehad,
immers heeft hij
een geldbedrag omgezet en/of gebruikt bij de aanschaf van een Seat Ibiza (kenteken [kenteken 1]) en/of;
een geldbedrag op of omstreeks 21 oktober 2009 contant voorhanden gehad en/of
(een) geldbedrag(en) voorhanden gehad en overgedragen, middels money-transfers, aan diverse personen in Polen en/of Brazilië en/of Griekenland en/of China op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 maart 2006 tot en met en/of 6 juni 2007 en/of
van (een) geldbedrag(en) de werkelijke aard en/of afkomst verhuld, althans dit geldbedrag voorhanden gehad en/of overgedragen middels contante stortingen op bankrekeningnummer [bankrekening 1] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 januari 2006 tot en met 14 december 2006 en/of
van (een) geldbedrag(en) de werkelijke aard en/of afkomst verhuld, althans dit geldbedrag voorhanden gehad en/of overgedragen middels contante stortingen op bankrekeningnummer [bankrekening 2] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 oktober 2009 en/of
van (een) geldbedrag(en) de werkelijke aard en/of afkomst verhuld, althans dit geldbedrag voorhanden gehad en/of overgedragen middels contante stortingen op bankrekeningnummer [bankrekening 3] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 21 oktober 2009
terwijl hij wist dat het voorwerp (geldbedrag ) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf,
Feit 7
De verdachte wordt verweten dat hij een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.
Gelet op de inhoud van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 7 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat
7.
hij, op 21oktober 2009, te [plaatsnaam 1] (gemeente [plaatsnaam 1] ) een wapen van de categorie III onder 1 te weten een pistool (merk HK, type P2000, kaliber 9x19mm)
en
(bijbehorende) munitie van categorie III, te weten 24, althans één of meer patronen van het kaliber 9x19mm, voorhanden heeft gehad;
Feit 8
De verdachte wordt verweten dat hij, samen met een ander of anderen, in zijn woning te [plaatsnaam 1], een grote hoeveelheid stroom heeft gestolen van Energiebedrijf Eneco.
Gelet op de inhoud van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 8 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat
8.
hij, in de periode van 13 februari 2009 tot en met 21 oktober 2009 te [plaatsnaam 1] (gemeente [plaatsnaam 1] ) ,
in een pand gelegen aan de [adres 1], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een grote hoeveelheid stroom, toebehorende aan Energiebedrijf Eneco;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEITEN
Overweging ten aanzien van de kwalificeerbaarheid van feit 4
De officier van justitie heeft, gelet op de artikelen die worden vermeld onder de tekst van de tenlastelegging, kennelijk bedoeld ten laste te leggen de overtreding door de verdachte van zowel artikel 18 als artikel 40 van de Geneesmiddelenwet.
Het kenmerk van artikel 40 van de Geneesmiddelenwet is echter dat het bepaalde handelingen strafbaar stelt die betrekking hebben op een “geneesmiddel waarvoor geen handelsvergunning geldt”. De handelsvergunning is dus niet gekoppeld aan de persoon, zoals ten laste gelegd, maar aan het geneesmiddel.
Het bewezen verklaarde kan daarom niet (ook) worden gekwalificeerd als een overtreding van artikel 40 maar slechts als overtreding van artikel 18 van de Geneesmiddelenwet.
De bewezen feiten leveren op:
1.
Medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
Medeplegen van het, om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen, voorhanden hebben van stoffen waarvan hij wist of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
3.
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
4.
(Medeplegen van) opzettelijk overtreden van een voorschrift gesteld bij artikel 18 van de Geneesmiddelenwet;
5.
Medeplegen van mensenhandel;
6.
Witwassen;
7.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot voorwerpen van categorie III;
8.
Diefstal.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten,
de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Invoer cocaïne
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne (te weten 71,9 kilogram) in de haven van Rotterdam (Nederland). De cocaïne zat verstopt in een zeecontainer op het schip [boot 1], tussen een lading bananen. De verdachte heeft hierbij een cruciale rol vervuld door als intermediair te fungeren tussen enerzijds de personen die de cocaïne in Zuid-Amerika op de boot konden zetten en anderzijds de afnemer van de cocaïne en de mensen die de cocaïne weer van de boot af konden halen. Zonder zijn inspanningen was dit transport niet gerealiseerd
Dit is een ernstig feit. Het in georganiseerd verband importeren van harddrugs dient krachtig bestreden te worden. De internationale handel in harddrugs is uiterst lucratief en de verdachte heeft zich slechts laten leiden door zijn streven naar geldelijk gewin, zonder zich te bekommeren om de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen. Het is algemeen bekend dat harddrugs een gevaar voor de volksgezondheid opleveren.
Voorbereidingshandelingen
De verdachte heeft een grote hoeveelheid lidocaine voorhanden gehad en verhandeld en gesprekken gevoerd met betrekking tot de aanschaf en invoer van safrol, stoffen waarmee respectievelijk cocaïne en MDMA kunnen worden bereid. De verdachte wist ook dat deze stoffen voor dat doel werden gebruikt.
Dit is een ernstig feit. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van verdovende middelen gepaard gaat met veel overlast en allerlei vormen van criminaliteit. Bovendien kleven er aan het gebruik van verdovende middelen veel risico's voor de volksgezondheid.
Diazepam-tabletten en Hennep
De verdachte heeft met een ander een grote hoeveelheid tabletten bevattende onder meer diazepam bereid en hennepplanten geteeld. De hennep werd vervolgens door de verdachte geoogst, verwerkt en verhandeld. Het in de handel brengen van ongecontroleerd vervaardigde diazepam tabletten en van hennep is schadelijk voor de volksgezondheid.
Kamagra
De verdachte heeft in vereniging zonder vergunning een erectie-bevorderende geneesmiddel van het merk Kamagra bereid en afgeleverd. Het ongecontroleerd in het vrije verkeer brengen van dergelijke geneesmiddelen vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Het gebruik van geneesmiddelen in een verkeerde dosering en zonder voorafgaande diagnose door een arts kan fatale gevolgen hebben.
Mensenhandel
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het aanwerven van vrouwen uit voornamelijk Polen voor prostitutiewerkzaamheden in Rotterdam. Deze vrouwen kwamen veelal uit slechte sociale en economische omstandigheden, zodat kanttekeningen geplaatst kunnen worden bij de keuzevrijheid van die vrouwen.
Daarnaast is de bijzonder denigrerende manier waarover door de verdachte over de vrouwen wordt gesproken, tekenend. Kennelijk zijn ook deze vrouwen voor hem niet meer dan handelswaar.
Witwassen
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen door de herkomst van geldbedragen, waarvan hij wist dat deze van misdrijf afkomstig waren, te verhullen, dan wel deze geldbedragen voorhanden te hebben of over te dragen.
Dit is een ernstig feit. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
Bezit vuurwapen en munitie
De verdachte heeft een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Tegen onbevoegd wapenbezit dient krachtig te worden opgetreden; het stijgend aantal slachtoffers van vuurwapengeweld en de (mede) daardoor veroorzaakte gevoelens van onveiligheid in de samenleving onderstrepen de noodzaak hiervan.
Diefstal van stroom
Verdachte heeft ten behoeve van zijn hennepkwekerij, om de winst te vergroten, elektriciteit van Energiebedrijf Eneco gestolen, door een illegale stroomaansluiting tot stand te brengen. Dit is een hinderlijk feit, waardoor een derde financieel wordt benadeeld.
Alles overziend kan worden gesteld dat de verdachte handelt in ongeacht welke handelswaar, als het maar geld opbrengt. Hij bekommert zich daarbij niet om de vraag of zijn handelswaar legaal is, of anderen door zijn handelen worden benadeeld, de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen, of de gezondheid en welzijn van anderen.
Op de bewezenverklaarde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 oktober 2009 al eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Voorts is acht geslagen op het feit dat de verdachte reeds op leeftijd is en dat zijn gezondheid te wensen over laat, hetgeen een strafmatigende invloed heeft.
Het voorwaardelijk verzoek van de raadsman om bij een overwogen straf van meer dan 2 à 3 jaar alsnog reclasseringsrapportage te laten opmaken wordt niet gehonoreerd nu in het geheel niet is onderbouwd welke de persoon van de verdachte betreffende omstandigheden in het kader van de straftoemeting nader uitgediept zouden dienen te worden.
Met betrekking tot hetgeen over de gezondheidstoestand van de verdachte ter zitting naar voren is gebracht, is overigens noch gesteld noch gebleken dat de verdachte detentie-ongeschikt zou zijn.
De rechtbank komt op een lagere straf uit dan door de officier van justitie gevorderd, deels omdat er sprake is van een aantal deelvrijspraken en voorts omdat die straf de rechtbank te hoog voorkomt, mede afgezet tegen de straffen zoals opgelegd in de zaken van de medeverdachten.
Alles afwegend worden na te noemen straf en maatregel passend en geboden geacht.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen voorwerp, zoals dit is vermeld op de beslaglijst onder nummer 12 te onttrekken aan het verkeer, de in beslag genomen voorwerpen, zoals deze zijn vermeld op de beslaglijst onder de nummers 46 en 47 te vernietigen en de overige in beslag genomen voorwerpen, zoals deze zijn vermeld op de beslaglijst verbeurd te verklaren.
De in de loods van de verdachte in [plaatsnbaam] in beslag genomen voorwerpen zoals deze onder de nummers 37, 38, 39, 40, 41, 43 (hulpstoffen bij het maken van tabletten, zie NFI-rapport d.d. 7 januari 2010, p. 146/147 en 149, zaaksdossier Kamagra) 42 en 44 (tabletteermachine en onderdelen daarvoor) zijn vermeld op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zullen worden verbeurd verklaard. Die verbeurdverklaring zal worden opgelegd als bijkomende straf voor het onder feit 3 bewezenverklaarde. Het onder 9 genoemde inbeslaggenomen geldbedrag ad € 52.500,- zal eveneens verbeurd worden verklaard nu dit aan de verdachte toebehoort en dit bedrag is verkregen door middel van het onder 3 bewezenverklaarde feit.
De voorwerpen behoren aan de verdachte toe. Het bewezen feit is met behulp van deze voor¬werpen begaan.
De in beslag genomen voorwerpen zoals deze onder de nummers 12 (vals geld), 46 en 47 en 48 en 49 (lidocaïne) zijn vermeld op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, zullen worden onttrokken aan het verkeer. Ten aanzien van de voorwerpen onder de nummers 46 en 47 gaat de rechtbank er overigens van uit dat het woord “Monstrans” zoals bij beide nummers op de beslaglijst vermeld op een kennelijke schrijffout berust en dat telkens “Monster” is bedoeld. Deze monsters bevatten respectievelijk diazepam, zijnde een middel als vermeld op lijst II van de Opiumwet en theofilline, zijnde een werkzaam bestanddeel uit een geneesmiddel (zie NFI-rapport d.d. 31 december 2009, p. 136, zaaksdossier Kamagra).
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.
De voorwerpen behoren toe aan de verdachte en de onder 2 en 3 bewezen feiten zijn met behulp van deze voor¬werpen begaan.
Ten aanzien van de in de loods van de verdachte in [plaatsnaam 2] in beslag genomen voorwerpen zoals deze onder de nummers 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22 (telkens pallets jerrycans met schoonmaakmiddel, zo blijkt uit p. 147 in combinatie met p. 63 uit zaaksdossier Kamagra) en 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36 (telkens pallets met dozen hot en cold packs, waarvan uit het NFI-rapport d.d. 17 december 2009 blijkt dat deze packs geen middelen bevatten vallende onder de Opiumwet of de Wet voorkoming misbruik chemicaliën) zijn vermeld op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
Op de onder de nummers 1, 2, 6, 7, 8, 10 en 11 genoemde goederen ligt (ook) een 94a Sv beslag. Naar het oordeel van de rechtbank dienen deze voorwerpen - gelet op de door de officier van justitie aangekondigde ontnemingsprocedure - met het oog op verhaal in beslag te blijven. Deze - grotendeels ook niet getaxeerde - goederen zullen derhalve niet worden verbeurdverklaard zoals door de officier van justitie geëist.
Met betrekking tot het voorwerp vermeld onder nummer 45 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst en waar handgeschreven “lidocaïne” onder staat, is niet gebleken of dit voorwerp is bemonsterd en onderzocht. Nu niet kan worden vastgesteld of zich ten aanzien van dit voorwerp een van de gronden voordoet voor verbeurdverklaring, dan wel onttrekking aan het verkeer, zal dit voorwerp aan de verdachte worden teruggegeven.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 273f, 310 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 2, 3, 10, 10A en 11 van de Opiumwet, de artikelen 1(oud), 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 18 van de Geneesmiddelenwet.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart zich bevoegd kennis te nemen van het onder 4 ten laste gelegde feit;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 (zegge: ZES) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd -als bijkomende straf voor het onder 3 bewezenverklaarde-: de op de beslaglijst onder de nummers 9, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43 en 44 vermelde voorwerpen;
- verklaart onttrokken aan het verkeer: de op de beslaglijst onder de nummers 12, 46 47, 48 en 49 vermelde voorwerpen;
- gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder de nummers 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36 en 45 vermelde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Franken, voorzitter,
en mrs. Reinds en Trotman, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. Commandeur en Van Hoof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 september 2010.
Bijlage I bij vonnis van 20 september 2010
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1. Primair
Hij,
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 november 2008 tot en met 21 oktober 2009, althans op 20 oktober 2009 op de Westerschelde en/of in de territoriale wateren van Nederland en/of te Terneuzen en/of Amsterdam en/of elders in Nederland en/of Antwerpen en/of elders in België (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht
71,9 kilogram, althans een grote hoeveelheid, cocaïne, in elk een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
artikel 2A Opiumwet
Subsidiair
Hij,
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 november 2008 tot en met 21 oktober 2009 te Amsterdam en/of Terneuzen en/of de Territoriale wateren van Nederland en/of de Westerschelde en/of elders in Nederland en/of Antwerpen en/of elders in België (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren van een hoeveelheid, cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
zich en/of één of meer ander(en) gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en/of
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist (en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (één van) zijn mededader(s) meermalen, althans eenmaal (telkens)
één of meer (versluierde) telefoongesprekken gevoerd met betrekking tot het binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren van voornoemde hoeveelheid cocaïne, althans een hoeveelheid verdovende middelen;
één of meer ontmoetingen gehad en/of besprekingen gevoerd met betrekking tot de wijze waarop voornoemde hoeveelheid cocaïne, althans een hoeveelheid verdovende middelen binnen het grondgebied van Nederland gebracht kon worden en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd zou worden en/of
één of meermalen (telefonische) besprekingen gevoerd over de wijze van betaling en/of verzending van voornoemde hoeveelheid cocaïne, althans een hoeveelheid verdovende middelen en/of
één of meer geldbedrag(en) overgemaakt en/of overgedragen en/of ter beschikking gesteld ten behoeve van de aanschaf en/of het transport van voornoemde hoeveelheid cocaïne, althans een hoeveelheid verdovende middelen en/of
contacten tot stand gebracht en/of onderhouden tussen de leverancier(s) en/of afnemer(s) van voornoemde hoeveelheid cocaïne, althans een hoeveelheid verdovende middelen en/of
een voertuig ter beschikking gesteld ten behoeve van het (verder) vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne, althans een hoeveelheid verdovende middelen en/of
gegevens betrekking hebbend op de/het vaartuig(en) en hun vaarschema(s) waarmee van voornoemde hoeveelheid cocaïne, althans een hoeveelheid verdovende middelen binnen het grondgebied van Nederland gebracht zou worden, ter beschikking gesteld en/of uitgewisseld met medeverdachte(n) en/of
gegevens betrekking hebbend op de container waarin de genoemde hoeveelheid cocaïne, althans een hoeveelheid verdovende middelen, verborgen was ter beschikking gesteld van medeverdachte(n) en/of
(een) perso(o)n(en) benaderd en/of laten benaderen om voornoemde verdovende middelen uit de container te halen en/of
lidocaïne, althans (een) stof(fen) bestemd en/of geschikt voor het versnijden van die cocaïne voorhanden heeft gehad en/of geleverd heeft;
artikel 10A Opiumwet
(zaaksdossier Chiquita en zaaksdossier Lidocaïne)
2.
Hij,
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 november 2008 tot en met 21 oktober 2009 te [plaatsnaam 1] en/of Rotterdam en/of [plaatsnaam 2] en/of Amsterdam en/of elders in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren van cocaïne en/of 3,4-Methyleendioxymethamfetamine (MDMA) althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 3,4-Methyleendioxymethamfetamine (MDMA), zijnde cocaïne en/of 3,4-Methyleendioxymethamfetamine (MDMA), een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
zich en/of één of meer ander(en) gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en/of
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist (en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (één van) zijn mededader(s) meermalen, althans eenmaal (telkens)
(een) hoeveelhe(i)d(en) lidocaïne, althans versnijdingsmiddel(len) voorhanden gehad en/of (af)geleverd aan (mede)verdachte(n) en/of
(een) hoeveelhe(i)d(en) vulmiddelen ten behoeve van het maken van tabletten aangeschaft en/of voorhanden gehad en/of
een (aantal) tabletteermachine(s) aangeschaft en/of gerepareerd en/of geprepareerd en/of vervoerd en/of geïnstalleerd en/of voorhanden gehad en/of
verpakkingsmateria(a)l(en) ten behoeve van die te produceren tabletten aangeschaft en/of geprepareerd en/of laten prepareren en/of besteld en/of
een of meer geldbedragen overgemaakt en/of overgedragen en/of ter beschikking gesteld in verband met het aanschaffen en/of transporteren van die lidocaïne en/of vulmiddelen en/of verpakkingsmaterialen en/of safrol en/of
(een)locatie(s) en/of (een) loods (en) ter beschikking gesteld en/of geregeld en/of laten regelen ten behoeve van de opslag en/of het verder verwerken van die lidocaïne en/of vulmiddelen en/of verpakkingsmaterialen en/of safrol en/of
een of meer ontmoetingen gehad en of besprekingen gevoerd met betrekking de aanschaf en invoer van safrol en/of
een of meermalen (telefonische) besprekingen gevoerd over de wijze van betaling en/of verzending van safrol vanuit het buitenland naar Nederland;
Artikel 10A Opiumwet
Artikel 47 Wetboek van Strafrecht
(zaaksdossier lidocaïne; zaakdossier grondstoffen en chemicaliën; zaaksdossier safrol)
3.
Hij,
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 november 2008 tot en met 21 oktober 2009 te [plaatsnaam 1] (gemeente [plaatsnaam 1] ) en/of Rotterdam en/of [plaatsnaam 2] (gemeente Westland), althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad,
in een pand aan de [adres1]:
- een hoeveelheid tabletten bevattende diazepam met een totaal gewicht
ongeveer 160 kg, zijnde diazepam een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
- een hoeveelheid van tenminste 7 kilogram hennep en/of (tenminste) 357
hennepplanten en/of delen van hennep, althans een groot aantal hennepplanten
en/of delen daarvan, en/of in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan
30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en/of
in een pand aan de [adres 2]: een (grote) hoeveelheid tabletten bevattende diazepam, zijnde diazepam een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Artikel 3 Opiumwet
Artikel 47 Wetboek van Strafrecht
(zaaksdossier hennep; zaaksdossier grondstoffen en chemicaliën)
4.
Hij,
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 november 2008 tot en met 21 oktober 2009 te [plaatsnaam 1] (gemeente [plaatsnaam 1] ) en/of [plaatsnaam 2] (gemeente Westland), althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
zonder (handels)vergunning van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of van de Europese gemeenschap, een (grote) hoeveelheid van een geneesmiddel, te weten viagra en/of kamagra, zijnde/althans (een) middel(len) bevattende sildenafil – niet zijnde (een) geneesmiddel(en) voor onderzoek – heeft/hebben bereid en/of ingevoerd en/of uitgevoerd en/of afgeleverd en/of verkocht en/ ter hand gesteld, althans in voorraad gehad, dan wel een groothandel heeft/hebben gedreven in het geneesmiddel viagra en/of kamagra, zijnde/althans (een) middel (en) bevattende sildenalfil (als citraat).
Artikel 18 en artikel 40 Geneesmiddelenwet jo artikel 1 onder 1 Wet Economische Delicten
(zaaksdossier Kamagra)
5.
Hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 maart 2009 tot en met 21 oktober 2009 te [plaatsnaam 1] en/of Rotterdam en/of elders in Nederland en/of in Polen, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een) ander(en), genaamd
[vrouw 1] en/of
[vrouw 2] en/of
[vrouw 3] en/of
een of meer ander(en) onbekend gebleven perso(o)n(en),
heeft aangeworven, medegenomen of ontvoerd met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling;
art. 273f lid 1 sub 3 Sr
(zaaksdossier mensenhandel)
6.
Hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 21 oktober 2009 te [plaatsnaam 1] (gemeente [plaatsnaam 1]) en/of Rotterdam, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
Van (een) voorwerp(en), namelijk (een) geldbedrag(en) van totaal 461.213,17 euro, althans enig geldbedrag, de werkelijke aard en/of herkomst heeft verhuld en/of (een) voorwerp(en), zijnde (een) geldbedrag(en) van (totaal) 461.213,17 euro, althans enig geldbedrag, heeft/hebben verworven en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruikt, althans voorhanden gehad,
immers heeft hij en/of zijn mededader(s)
(een) geldbedrag(en) van (totaal) 15.000 euro omgezet en/of gebruikt bij de aanschaf van een Seat Ibiza (kenteken [kenteken]) op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 juni 2009 tot en met 21 oktober 2009 en/of;
(een) geldbedrag(en) van (totaal) 64.648,17 euro op of omstreeks 21 oktober 2009 contant voorhanden gehad en/of
(een) geldbedrag(en) van (totaal) 50.453 euro voorhanden gehad en/of overgedragen, middels money-transfers, aan diverse personen in Polen en/of Brazilië en/of Griekenland en/of China op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 maart 2006 tot en met en/of 6 juni 2007 en/of
van (een) geldbedrag(en) van (totaal) 32.400 euro de werkelijke aard en/of afkomst verhuld, althans dit geldbedrag voorhanden gehad en/of overgedragen middels contante stortingen op bankrekeningnummer [bankrekening 1] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 januari 2006 tot en met 14 december 2006 en/of
van (een) geldbedrag(en) van (totaal) 183.460 euro de werkelijke aard en/of afkomst verhuld, althans dit geldbedrag voorhanden gehad en/of overgedragen middels contante stortingen op bankrekeningnummer [bankrekening 2] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 oktober 2009 en/of
van (een) geldbedrag(en) van (totaal) 115.270 euro de werkelijke aard en/of afkomst verhuld, althans dit geldbedrag voorhanden gehad en/of overgedragen middels contante stortingen op bankrekeningnummer [bankrekening 3] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 21 oktober 2009
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), dan wel redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het voorwerp (geldbedrag (en)) –onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
Artikel 420bis Wetboek van Strafrecht
(zaaksdossier witwassen [verdachte])
7.
Hij, op of omstreeks 21oktober 2009, te [plaatsnaam 1] (gemeente plaatsnaam 1] ) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen van de categorie III onder 1 te weten een pistool (merk HK, type P2000, kaliber 9x19mm)
en/of
(bijbehorende) munitie van categorie III, te weten 24, althans één of meer patronen van het kaliber 9x19mm,
voorhanden heeft/hebben gehad;
Artikel 26 lid 1 Wet Wapens en Munitie
Artikel 55 lid 3 Wet Wapens en Munitie
Artikel 47 Wetboek van Strafrecht
(zaaksdossier vuurwapens)
8.
Hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 november 2008 tot en met 21 oktober 2009, althans in de periode van 13 februari 2009 tot en met 21 oktober 2009 te [plaatsnaam 1] (gemeente [plaatsnaam 1]) en/of Rotterdam, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
in een pand gelegen aan de [adres 1], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, door middel van braak en/of verbreking heeft weggenomen een grote hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Energiebedrijf Eneco, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
artikel 310/311 Wetboek van Strafrecht
artikel 47 Wetboek van Strafrecht