Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nrs: AWB 10/1165, 10/2779, 10/2780, 10/2781 en 10/2782 GEMWT-T1
AWB 10/2406, 10/2422 WW44-T1
Uitspraak in de gedingen tussen
[namen], eisers 1,
gemachtigde [mr. J.G.M. Roijers, advocaat te Rotterdam,
[namen, eisers 2,
gemachtigde mr. V.N. Mantel, advocaat te Rotterdam,
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedures
Handhavingsprocedure
Bij brieven van 1 en 2 juli en 7 september 2009 hebben eisers 1 ieder voor zich verweerder verzocht handhavend op te treden tegen de sport- of voetbalkooi aan de [straatnaam] te Rotterdam.
Bij afzonderlijke besluiten van 22 en 24 september 2009 heeft verweerder de handhavingsverzoeken afgewezen.
Tegen deze besluiten hebben eisers 1 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 februari 2010 heeft verweerder deze bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: besluit 1) hebben eisers 1 beroep ingesteld.
Bouwvergunningsprocedure
Naar aanleiding van de op 24 juni 2009 door de dienst sport en recreatie van de gemeente Rotterdam ingediende aanvraag heeft verweerder bij besluit van 21 december 2009 een bouwvergunning eerste fase verleend voor het plaatsen van een hekwerk van 4 meter hoog rondom een speelveld aan de [straatnaam] te Rotterdam.
Tegen dit besluit hebben eisers 1 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 april 2010 heeft verweerder de bezwaren van eisers 1 gegrond verklaard. Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft verweerder dit besluit aangevuld door het besluit van 21 december 2009 te herroepen en alsnog de gevraagde bouwvergunning te weigeren.
Tegen het besluit van 27 april 2010 (hierna, tezamen met het besluit van 5 oktober 2010 aangeduid als: besluit 2) hebben eisers 2 beroep ingesteld.
In de beroepsprocedure inzake besluit 1 hebben eisers 2, [namen] en in de beroepsprocedure inzake besluit 2 hebben eisers 1, [namen] de rechtbank verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld om daaraan als partij deel te nemen.
De rechtbank heeft beide procedures gevoegd behandeld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2010. Eisers 1 en 2 hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.J.P.G. roozendaal, advocaat te Rotterdam, bijgestaan door E.F.w. de Vogel. Verder waren aanwezig [namen].
Bouwvergunningprocedure
De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep tegen besluit 2 dat verweerder in strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bij het besluit van 27 april 2010 de bezwaren van eisers 1 gegrond heeft verklaard, zonder tevens het primaire besluit te herroepen en in plaats daarvan een nieuw besluit te nemen. Dit gebrek heeft verweerder hersteld door dit bij het besluit van 5 oktober 2010 alsnog te doen. Het besluit van 5 oktober 2010 merkt de rechtbank aan als een wijziging als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb van het besluit van 27 april 2010. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt dan het beroep van eisers 2 mede gericht geacht tegen het besluit van 5 oktober 2010. Beide besluiten worden hierna aangeduid als besluit 2.
Bij besluit 2 heeft verweerder de aanvankelijk verleende bouwvergunning voor het plaatsen van een hekwerk rondom het speelveld aan de [straatnaam] ingetrokken en de op
24 juni 2009 gevraagde bouwvergunning alsnog geweigerd.
Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 10 januari 2002, LJN: AD8976) is bij een besluit tot weigering van een bouwvergunning slechts het belang van de aanvrager rechtstreeks betrokken. Nu eisers 2 de bouwvergunning niet hebben aangevraagd, worden zij niet aangemerkt als rechtstreeks belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Het betoog van eisers 2 dat zij belang hebben bij het hekwerk, omdat daarmee voorkomen kan worden dat er ballen in het water geraken en er gevaarlijke situaties ontstaan voor hun op het veld spelende kinderen, leidt niet tot een ander oordeel.
Aangezien op grond van artikel 8:1 van de Awb slechts beroep bij de rechtbank openstaat voor belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb en eisers 2 dat niet zijn moeten hun beroepen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Gelet hierop komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de verzoeken van diverse (rechts)personen om als partij deel te nemen aan de bouwvergunningsprocedure en laat zij in het midden of hun belangen rechtstreeks bij besluit 2 zijn betrokken en zij belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb zijn.
Handhavingsprocedure
De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep tegen besluit 1 het volgende.
Bij besluit 1 heeft verweerder zijn besluiten tot afwijzing van de handhavingsverzoeken van eisers 1 gehandhaafd.
Eisers 1 hebben als eigenaren van de naast het speelveld gelegen appartementen een rechtstreeks betrokken belang bij een besluit op hun handhavingsverzoek, zodat dit verzoek als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb is aan te merken. Voor de afwijzing van deze aanvraag geldt ook hier dat daarbij slechts het belang van de aanvrager betrokken is. Eisers 1 zijn als aanvrager ontvankelijk in hun beroep tegen besluit 1.
De personen die in de handhavingsprocedure hebben verzocht om als partij te worden toegelaten hebben zelf geen handhavingsverzoek gedaan en zijn dus geen aanvragers. Zoals uit de hiervoor genoemde vaste jurisprudentie volgt hebben zij daarom geen rechtstreeks bij de afwijzing van de handhavingsverzoeken betrokken belang. Op grond van artikel 8:26 van de Awb kunnen slechts belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb worden toegelaten om als derdebelanghebbendenpartij aan het geding deel te nemen. Het verzoek om als partij te worden toegelaten in de handhavingsprocedure moet daarom worden afgewezen.
Voorts overweegt de rechtbank ten aanzien van besluit 1 dat dit een beslissing is op het bezwaar van eisers 1 en dat ingevolge artikel 7:11 van de Awb in bezwaar een volledige heroverweging van het primaire besluit dient plaats te vinden. Dit betekent dat verweerder bij het nemen van de beslissing op bezwaar in beginsel moet uitgaan van de feiten en omstandigheden zoals die zich ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar voordoen (de zogenaamde ex nunc toetsing).
De rechtbank stelt vast dat op het moment van het nemen van besluit 1 voor het hekwerk ten aanzien waarvan om handhaving was verzocht een bouwvergunning eerste fase was afgegeven die op dat moment nog niet was ingetrokken. Gelet op die situatie heeft verweerder bij besluit 1 terecht besloten om in bezwaar de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand te laten. Het beroep van eisers 1 hiertegen is ongegrond.
De rechtbank overweegt tenslotte nog dat hangende de beroepsprocedure sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden nu verweerder alsnog besloten heeft om de bouwvergunning eerste fase te weigeren. Het is thans aan verweerder om een beslissing te nemen of (alsnog) handhavend wordt opgetreden tegen het betreffende bouwwerk.
De rechtbank kan verweerder dan ook niet volgen in zijn ter zitting ingenomen standpunt dat met het nemen van een beslissing ter zake gewacht wordt op een rechterlijk oordeel.
Uiteraard staat het betrokkenen vrij om bij verweerder opnieuw een handhavingsverzoek in te dienen.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart de beroepen van eisers 1 tegen besluit 1 ongegrond,
verklaart de beroepen van eisers 2 tegen besluit 2 niet-ontvankelijk,
wijst de verzoeken van de als derdebelanghebbenden aangemelde (rechts)personen om als partij aan de beroepsprocedure inzake besluit 1 deel te mogen nemen af.
Aldus gedaan door mr. A.I. van Strien, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 11 november 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eisers 1 en eisers 2 worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.