ECLI:NL:RBROT:2010:BO4167

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
83/005724-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Franken
  • mr. Naarendorp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift ex artikel 262 Sv gegrond verklaard wegens schending van verdedigingsbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 oktober 2010 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift dat was ingediend door een verdachte rechtspersoon. Het bezwaarschrift was gericht tegen een dagvaarding die door de officier van justitie was uitgebracht, waarbij de verdachte werd opgeroepen om te verschijnen voor de economische politierechter op 27 september 2010. De verdediging stelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in de vervolging, omdat de verdachte tijdig aan de transactievoorwaarden had voldaan. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een schending van het belang van de verdediging, omdat de officier van justitie de betaling van het transactiebedrag ten onrechte niet had geaccepteerd. De rechtbank stelde vast dat de betaling was gedaan na de vervaldatum, maar dat de verdachte rechtspersoon vóór deze datum wel degelijk had gereageerd op het transactievoorstel. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk diende te worden verklaard in de vervolging, maar dat er sprake was van een herstelbare niet-ontvankelijkheid. Dit betekent dat de officier van justitie de mogelijkheid had om de vervolging opnieuw op te pakken, alsof de dagvaarding nooit was uitgebracht. De rechtbank honoreerde het bezwaarschrift en verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging, met de mogelijkheid voor het Openbaar Ministerie om de zaak opnieuw te vervolgen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 83/005724-10
Raadkamernummer: RK10/1203
Beslissing van de economische politierechter te Rotterdam, enkelvoudige raadkamer, op het op 7 juli 2010 ter griffie van deze rechtbank ingediende bezwaarschrift op grond van artikel 262 van het Wetboek van Strafvordering van:
de verdachte rechtspersoon:
(…)
Gevestigd te (…), (…) te Rotterdam.
Het bezwaarschrift is gericht tegen de haar vanwege de officier van justitie in dit arrondissement uitgebrachte dagvaarding om te verschijnen ter terechtzitting van de economische politierechter (hierna: de politierechter) in deze rechtbank op 27 september 2010, teneinde terecht te staan ter zake van het feit als vermeld in de dagvaarding.
Van deze dagvaarding is een door de griffier voor fotokopie conform getekende fotokopie aan deze beslissing gehecht.
Procedure
De politierechter heeft, naast voormeld bezwaarschrift, gezien: het dossier van de strafzaak van de officier van justitie in dit arrondissement onder bovenvermeld parketnummer tegen de verdachte rechtspersoon.
De politierechter heeft in raadkamer van 27 september 2010 gehoord:
de officier van justitie, de verdachte rechtspersoon, vertegenwoordigd door de heer (...) en de raadsman mr. H.W.A.A. de Jong, advocaat te Rotterdam.
Inhoud van het bezwaarschrift
De raadsman maakt namens de verdachte rechtspersoon bezwaar tegen de tegen de haar uitgebrachte dagvaarding, stellende primair dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging vanwege het feit dat, gelet op alle feiten en omstandigheden zoals die zich in deze zaak voordoen, redelijkerwijs moet worden geoordeeld dat de verdachte rechtspersoon tijdig aan de transactievoorwaarden heeft voldaan en derhalve krachtens artikel 74, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht het recht tot strafvordering is komen te vervallen.
Subsidiair is de niet-ontvankelijkheid bepleit omdat het handelen van de officier van justitie onder de gegeven feiten en omstandigheden een ernstige inbreuk oplevert op de diverse beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor met een grove veronachtzaming van de belangen van cliënte aan haar recht op een eerlijke behandeling van haar zaak is tekortgedaan.
De officier van justitie heeft het standpunt van de verdediging gemotiveerd weersproken.
Bevoegdheid
De politierechter is bevoegd van het onderhavige bezwaarschrift kennis te nemen, nu het een bezwaarschrift betreft ter zake van een vanwege de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam uitgebrachte dagvaarding om voor de politierechter in deze rechtbank te verschijnen.
Ontvankelijkheid
De verdachte rechtspersoon is in haar bezwaarschrift ontvankelijk, nu de dagvaarding op 29 juni 2010 op de bij de wet voorgeschreven wijze aan haar is betekend en het bezwaarschrift op 7 juli 2010, derhalve binnen de in artikel 262, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn, is ingediend.
Beoordeling van het bezwaarschrift
De politierechter overweegt met betrekking tot het bezwaarschrift als volgt.
Voorop wordt gesteld dat op grond van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht de officier van justitie vóór aanvang van de zitting een of meer voorwaarden kan stellen ter voorkoming van strafvervolging wegens misdrijven, waaronder de voorwaarde tot het betalen van een geldsom. Door voldoening aan die voorwaarde vervalt het recht op strafvordering.
De procedure van artikel 262 van het Wetboek van Strafvordering geeft ook op haar beurt aan een verdachte de mogelijkheid om, voordat de zaak ter zitting dient, aan de rechter te verzoeken op de in de wet genoemde gronden niet (verder) in een strafrechtelijke procedure betrokken te worden.
In de onderhavige zaak heeft de officier van justitie aan de verdachte rechtspersoon een transactievoorstel gedaan. Betaling van het transactiebedrag door de verdachte rechtspersoon is echter niet geaccepteerd, omdat dit bedrag is voldaan na het verstrijken van de in de transactiebrief genoemde vervaldatum, waarna tot dagvaarding is overgegaan.
De feiten
Aan de verdachte rechtspersoon is bij schrijven van 19 januari 2010 een transactie aangeboden met daarin vermeld de zinsnede dat: “Als u niet of te laat betaalt en u heeft niet op een andere manier gereageerd, dan wordt u gedagvaard om voor de rechter te verschijnen.” De vervaldatum van de transactie is bepaald op 21 februari 2010.
Bij faxbrief van 27 januari 2010 heeft de raadsman van de verdachte rechtspersoon zich gesteld en de officier van justitie verzocht om een afschrift van de stukken en verlenging van de betalingstermijn. Op 29 januari 2010 zijn de stukken namens de officier van justitie aan de raadsman toegezonden.
Bij faxbrief van 19 februari 2010 heeft de raadsman de officier van justitie verzocht om de zaak te seponeren. Daarbij is gevraagd om een spoedige reactie teneinde, in geval van afwijzing van het verzoek, eventueel een verzoekschrift ex artikel 36a SV in te dienen. Tevens wordt in die faxbrief benadrukt dat de huidige niet-betaling van het transactievoorstel slechts is ingegeven door het sepotverzoek en de subsidiaire wens van cliënte tot het laten verrichten van onderzoek.
Na een rappelbrief van de raadsman, van 31 maart 2010, heeft de officier van justitie op 10 mei 2010 schriftelijk te kennen gegeven geen aanleiding te zien om de zaak te seponeren en de zaak aan te brengen op een regiezitting.
Ondanks deze mededeling is op 24 juni 2010 het transactiebedrag door de verdachte rechtspersoon betaald, welk bedrag is teruggestort.
Op grond van de hiervoor geschetste feitelijke gang van zaken staat vast dat het transactiebedrag is betaald na de in de transactiebrief genoemde vervaldatum van 21 februari 2010. Wel is vóór de vervaldatum namens de verdachte rechtspersoon op een andere manier gereageerd, namelijk door op 27 januari 2010 onder meer de stukken op te vragen.
De vraag die dan rijst is of de officier van justitie onder deze omstandigheid redelijkerwijs kan vasthouden aan de vervaldatum van 21 februari 2010 en aldus de betaling van het transactiebedrag op 24 juni 2010 terecht niet heeft geaccepteerd en tot dagvaarding is overgegaan.
Zoals door de raadsman gesteld en door de officier van justitie niet is weersproken, was het tot voor kort te doen gebruikelijk dat, wanneer naar aanleiding van een transactievoorstel door of namens de verdachte rechtspersoon inhoudelijk werd gereageerd vóór de uiterste betaaldatum, eerst een inhoudelijke reactie mocht worden afgewacht alvorens tot betaling over te gaan. Volgens de officier van justitie is, met de invoering van het GPS systeem, deze werkwijze verlaten en wordt thans bij niet-betaling vóór de gestelde vervaldatum tot dagvaarding overgegaan, ongeacht verzoeken om uitstel van de zijde van de verdediging.
Deze gewijzigde aanpak is niet openbaar gemaakt en volgt evenmin uit de transactiebrief van 19 januari 2010 waarin, kennelijk ten onrechte, de zinsnede “en u heeft niet op een andere manier gereageerd ” nog is opgenomen. Evenmin is de raadsman naar aanleiding van zijn faxbrieven van 27 januari en 19 februari 2010, waarin is verzocht om uitstel, door de officier van justitie op de hoogte gebracht van het feit dat sprake is van een gewijzigde aanpak waarbij geen uitstel meer wordt verleend.
In het licht van het voorgaande had het op de weg van de officier van justitie gelegen om bij toezending van de stukken op 29 januari 2010, doch in ieder geval bij ontvangst van de faxbrief van 19 februari 2010 mede te delen dat geen nieuwe termijn gegeven zou worden. Door dit na te laten en pas op 10 mei 2010, derhalve ruimschoots na het verstrijken van de vervaldatum, mede te delen dat het niet meer mogelijk is om alsnog het transactiebedrag te betalen heeft de officier van justitie een naar het oordeel van de rechtbank wezenlijk processueel verdedigingsbelang geschonden, namelijk het belang om niet (verder) in een strafrechtelijke procedure betrokken te raken. Een dergelijke schending van een verdedigingsbelang kan niet worden hersteld door de door de officier van justitie voorgestelde inhoudelijke afdoening met aankondiging van een eis gelijk aan het transactiebedrag, omdat dan de fase waarin de verdachte gevrijwaard zou zijn van verdere vervolging en in het bijzonder van de openbare behandeling van de strafzaak reeds gepasseerd is.
Het bezwaarschrift dat door de raadsman van de verdachte rechtspersoon is ingediend zal in die zin worden gehonoreerd, dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. De politierechter meent echter, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 10 december 1985 (NJ 1986/439) dat er sprake is van een herstelbare niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, zodat er geen grond is de verdachte rechtspersoon ambtshalve buiten vervolging te stellen. Door thans de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging, wordt deze de mogelijkheid geboden de vervolging weer op te vatten als ware de onderhavige dagvaarding nooit uitgebracht. Daarbij gaat de politierechter ervan uit, dat de officier van justitie in zijn dan opnieuw en alsnog te nemen vervolgingsbeslissingen acht zal slaan op de door de ter zitting namens de rechtspersoon gedane mededeling dat zij nog steeds - zonder daarmee strafrechtelijke aansprakelijkheid te erkennen - bereid is tot betaling van het transactiebedrag.
Beslissing
De rechtbank:
- Verklaart het bezwaarschrift gegrond;
- verklaart de officier van justitie ten aanzien van de dagvaarding van de verdachte voor de zitting van 27 september 2010 niet-ontvankelijk in de vervolging.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank
op 11 oktober 2010 door:
mr. Franken, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. Naarendorp, griffier.