ECLI:NL:RBROT:2010:BO4568

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
308137 / HA ZA 08-1369
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake kavelruil en exploitatiebijdrage tussen Gemeente Liesveld en gedaagde in conventie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen de Gemeente Liesveld en een gedaagde in conventie over een overeenkomst inzake kavelruil en de bijbehorende exploitatiebijdrage. De rechtbank heeft op 3 november 2010 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortkwam uit een hoger beroep in kort geding. De kern van het geschil draait om de vraag welke verplichtingen de Gemeente Liesveld had ten aanzien van het bouwrijp maken van percelen en de daaruit voortvloeiende financiële verplichtingen van de gedaagde. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente Liesveld niet voldoende had aangetoond dat zij haar verplichtingen uit de overeenkomst correct was nagekomen. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde niet toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat de Gemeente Liesveld niet had voldaan aan de voorwaarden die in de akte van ruiling waren vastgelegd. De rechtbank heeft de vorderingen van de Gemeente Liesveld tot betaling van de exploitatiebijdrage afgewezen, omdat de exploitatieverordening niet was nageleefd. De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat de gedaagde een bedrag verschuldigd was voor de door de Gemeente verrichte werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken, en heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van dit bedrag. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 308137 / HA ZA 08-1369
Vonnis van 3 november 2010
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LIESVELD,
zetelend te Groot-Ammers,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. Snoep te Rotterdam,
tegen
[gedaagde in conventie],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
behandeld advocaat mr. R.Th.J. van ’t Zelfde te Breda,
procesadvocaat mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam.
Partijen blijven hierna aangeduid als Gemeente Liesveld en [gedaagde in conventie].
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 maart 2010 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- akte na tussenvonnis tevens houdende wijziging en vermeerdering van eis van de zijde van
Gemeente Liesveld;
- antwoordakte na tussenvonnis, tevens houdende wijziging van eis in reconventie van Van
der Gaag.
2. De verdere beoordeling
in conventie
De vorderingen terzake het bouwrijp maken
2.1
2.1.1 Bij het tussenvonnis is overwogen dat om te kunnen vaststellen of Gemeente Liesveld de op haar rustende, uit de akte van ruiling en de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen tot het bouwrijp maken van de aldaar genoemde percelen is nagekomen, allereerst dient te worden vastgesteld wat in dat kader onder bouwrijp maken verstaan moet worden. Overwogen is voorts dat, hoewel de bewoordingen van zowel de akte van ruiling als de overeenkomst op dit punt duidelijk zijn, niet uitsluitend dient te worden gekeken naar de tekst van de akte van ruiling en de overeenkomst, maar ook acht moet worden geslagen op de zin die partijen in de omstandigheden van het geval over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de akte van ruiling en de overeenkomst mochten toekennen en wat zij ten aanzien daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In dat verband kan relevant zijn hetgeen partijen tijdens de aan het sluiten van de akte van ruiling en de overeenkomst voorafgaande onderhandelingen hebben besproken en wat zij daarbij over en weer hebben medegedeeld. In dat kader is Gemeente Liesveld in de gelegenheid gesteld om te reageren op de door [gedaagde in conventie] naar voren gebrachte verklaringen van [X]. Gemeente Liesveld heeft vervolgens een akte genomen, waarop [gedaagde in conventie] eveneens bij akte heeft gereageerd.
2.1.2 De rechtbank overweegt als volgt.
[gedaagde in conventie] heeft onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat met Gemeente Liesveld andere afspraken zijn gemaakt over de inhoud van het bouwrijp maken dan hetgeen de akte van ruiling en de overeenkomst daarover bepalen. Relevant voor dit oordeel is dat op de comparitie van partijen namens [gedaagde in conventie] is verklaard dat voorafgaand aan het tekenen van de akte van ruiling en de overeenkomst niet is gesproken over de wijze van bouwrijp maken. Die stelling heeft [gedaagde in conventie] in de verdere procedure uitdrukkelijk gehandhaafd. De stelling dat niet is gesproken over wat onder bouwrijp maken zou moeten worden verstaan, sluit het bestaan van een van de tekst van de akte van ruiling en de overeenkomst afwijkende afspraak daarover uit. Voor het aannemen van een dergelijke afspraak is immers op zijn minst vereist dat partijen daarover hebben gesproken.
2.1.3 Voor zover de stelling van [gedaagde in conventie] is dat hij, hoewel daarover niet uitdrukkelijk is gesproken, mocht verwachten dat Gemeente Liesveld in het kader van het bouwrijp maken van de bedoelde percelen méér werkzaamheden zou verrichten dan het in de akte van ruiling genoemde “dempen van sloten” en in de overeenkomst genoemde “dichten van de sloten” en “aanbrengen van twee dammen met duikers”, geldt het volgende. [gedaagde in conventie] heeft niet genoegzaam onderbouwd op grond waarvan hij dat gerechtvaardigd mocht verwachten. [gedaagde in conventie] heeft daarover niets gesteld. Het had op de weg van [gedaagde in conventie] gelegen om nader feitelijk toe te lichten en onderbouwen op grond van welke concrete uitlatingen en/of gedragingen van Gemeente Liesveld hij mocht verwachten dat meer zou worden gedaan dan het dempen/dichten van sloten en het aanbrengen van twee dammen. De verklaring van [X] is daartoe onvoldoende. Uit die verklaring komt naar voren dat bij [X] het idee bestaat dat het de bedoeling van partijen was dat de volledige percelen bouwrijp zouden worden gemaakt en niet slechts de sloten zouden worden gedempt. [X] heeft verklaard dat dat de insteek was van de akte van ruiling en de overeenkomst en dat onder andere voorwaarden niet tot het sluiten daarvan zou zijn overgegaan door [gedaagde in conventie]. Uit de verklaring van [X] noch uit de stellingen van [gedaagde in conventie] volgt evenwel op grond van welke omstandigheden dat idee bij [X] (en [gedaagde in conventie]) is ontstaan. In zoverre is van door Gemeente Liesveld opgewekte verwachtingen dan ook niet gebleken. [gedaagde in conventie] heeft in dit kader nog gewezen op met de toenmalige burgemeester [toenmalig burgermeester] gevoerde gesprekken. [gedaagde in conventie] heeft evenwel nagelaten concreet aan te geven wat daarbij is besproken. De stelling dat “altijd tegen elkaar is uitgesproken dat de volledige gronden bouwrijp zouden worden gemaakt”, is evenmin voldoende concreet. Niet duidelijk gemaakt is bij welke gelegenheid of gelegenheden en in welke termen dat over een weer duidelijk is gemaakt. Tegen deze achtergrond is er dan ook onvoldoende naar voren gebracht om de conclusie te kunnen dragen dat [gedaagde in conventie] gerechtvaardigd mocht verwachten dat de percelen volledig bouwrijp zouden worden gemaakt.
2.1.4 De omstandigheid dat [gedaagde in conventie], zoals hij heeft gesteld, de akte van ruiling en de overeenkomst “in blind vertrouwen” heeft getekend, brengt in het oordeel van de rechtbank geen verandering. Gemeente Liesveld heeft gesteld dat [gedaagde in conventie] zowel de akte van ruiling als de overeenkomst voorafgaand aan het verlijden c.q. sluiten in concept heeft toegezonden gekregen door notaris. Gemeente Liesveld heeft deze stelling gestaafd met brieven van de betrokken notaris, waarin deze melding maakt van de genoemde, aan [gedaagde in conventie] gezonden concept-documenten. [gedaagde in conventie] heeft weliswaar betwist dat hij deze stukken destijds heeft ontvangen, doch die blote betwisting is in het licht van de onderbouwde stelling van Gemeente Liesveld onvoldoende. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [gedaagde in conventie] voorafgaand aan de ondertekening kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van de akte van ruiling en de overeenkomst. Voor zover [gedaagde in conventie] meende dat de tekst van deze stukken niet overeenstemde met hetgeen partijen waren overeengekomen, dan had het op zijn weg gelegen om dat kenbaar te maken alvorens tot ondertekening over te gaan. Daarnaast geldt dat, zelfs als vast zou komen te staan dat [gedaagde in conventie] de akte van ruiling en de overeenkomst heeft getekend zonder acht te slaan op de exacte inhoud daarvan, de gevolgen daarvan voor rekening en risico van [gedaagde in conventie] komen. De omstandigheid dat de akte van ruiling en de overeenkomst een andere omschrijving geven van het bouwrijp maken dan waarvan [gedaagde in conventie] stelt te zijn uitgegaan, komt dan ook voor risico van [gedaagde in conventie]. [gedaagde in conventie] kan de gevolgen daarvan niet op Gemeente Liesveld afwentelen.
2.1.5 Op grond van op al het voorgaande neemt de rechtbank als vaststaand aan dat Gemeente Liesveld zich bij de akte van ruiling en de overeenkomst terzake het bouwrijp maken slechts heeft verbonden tot het dempen van (de) sloten en, voor wat betreft de overeenkomst, het aanbrengen van twee dammen met duikers door Gemeente Liesveld.
2.2 Ter beoordeling ligt thans voor of Gemeente Liesveld deze verplichting correct is nagekomen. Dit zal hierna, eerst ten aanzien van de akte van ruiling en vervolgens ten aanzien van de overeenkomst, worden beoordeeld.
De akte van ruiling:
2.2.1 [gedaagde in conventie] heeft niet betwist dat Gemeente Liesveld is overgegaan tot het dempen van de sloten op het perceel op bedrijventerrein Gelkenes Oost. Dat betekent dat [gedaagde in conventie] het in dat kader met de overeenkomst overeengekomen bedrag van € 53.550,- inclusief BTW verschuldigd is. Daaraan staat, zoals in het tussenvonnis van 3 maart 2010 reeds is overwogen onder 7.4.4 tweede alinea, het verweer van [gedaagde in conventie] dat is opgehoogd met (vervuilde) grond en verticale drainage is aangebracht - hetgeen Gemeente Liesveld overigens betwist - niet in de weg. [gedaagde in conventie] heeft immers geen rechtens relevante gevolgen verbonden aan deze stellingen. De enkele stelling dat is opgehoogd met vervuilde grond en drainage is aangebracht, waarmee [gedaagde in conventie] kennelijk wil aanvoeren dat de bouwrijpwerkzaamheden niet goed zijn uitgevoerd, leidt op zichzelf niet tot vermindering of verval van de betalingsverplichting van [gedaagde in conventie]. Ook voor opschorting van de betalingsverplichting is onder deze omstandigheden geen plaats. Opschorting is slechts een tijdelijk middel. Uit de stellingen van [gedaagde in conventie] valt niet af te leiden wat hij verder met betrekking tot deze gestelde tekortkoming en met de overeenkomst wenst. Het had op de weg van [gedaagde in conventie] gelegen om duidelijk te maken of hij deugdelijke nakoming, ontbinding of schadevergoeding wenst. Bij gebreke daarvan wordt het beroep op opschorting gepasseerd.
2.2.2 De vordering van Gemeente Liesveld tot betaling door [gedaagde in conventie] van € 53.550,- inclusief BTW zal dan ook worden toegewezen.
2.2.3 Gemeente Liesveld vordert over dat bedrag de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW omdat [gedaagde in conventie] bij het sluiten van de akte van ruiling zou hebben gehandeld namens zijn eenmanszaak. [gedaagde in conventie] heeft betwist dat hij heeft gehandeld namens zijn eenmanszaak. Gemeente Liesveld heeft tegenover die betwisting onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat hier sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW. De enkele stelling dat [gedaagde in conventie] een eenmanszaak drijft is daartoe onvoldoende. Voor toewijzing van de wettelijke handelsrente is dan ook geen plaats. Toegewezen wordt derhalve de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW.
2.2.4 De wettelijke rente ex artikel 6:119 BW zal worden toegewezen met ingang van 27 oktober 2005. [gedaagde in conventie] heeft weliswaar betwist dat hij de factuur van 27 september 2005 waarop deze datum is gebaseerd en waarbij een betaaltermijn van een maand is gegeven heeft ontvangen, doch die betwisting is niet onderbouwd. Bovendien, in de akte van ruiling is bepaald dat het hier bedoelde bedrag uiterlijk op 1 augustus 2005 moest worden voldaan door [gedaagde in conventie]. Dat is een fatale termijn. Dat betekent dat [gedaagde in conventie] vanaf 1 augustus 2005, toen betaling uitbleef, in verzuim verkeerde. Anders dan [gedaagde in conventie] heeft aangevoerd valt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de inhoud en aard van de akte van ruiling in combinatie met door [gedaagde in conventie] gestelde maar niet omschreven bijzondere omstandigheden af te leiden dat het hier niet om een fatale termijn ging. Nu vanaf 1 augustus 2005 reeds sprake was van verzuim, is de rentevordering van Gemeente Liesveld toewijsbaar.
De overeenkomst:
2.3
2.3.1 Op grond van de overeenkomst diende Gemeente Liesveld over te gaan tot:
“het dichten van de sloten op het uitgeefbare deel van de grond” en “het aanbrengen van maximaal twee dammen met duikers”. Zoals in het tussenvonnis reeds is overwogen onder 7.4.4 derde alinea vordert Gemeente Liesveld uitsluitend (nog) de kosten voor het dempen van de scheisloot op het bedoelde perceel. De stelling van [gedaagde in conventie] dat Gemeente Liesveld in strijd met haar verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst niet is overgegaan tot demping van alle sloten op het perceel en ook de dammen niet heeft aangebracht, kan dan ook buiten beschouwing gelaten worden. Gemeente Liesveld vordert immers geen bedragen voor de niet uitgevoerde werkzaamheden, terwijl [gedaagde in conventie] op zijn beurt geen vordering heeft ingesteld strekkende tot het alsnog (doen) uitvoeren van die werkzaamheden.
2.3.2 Gemeente Liesveld heeft haar verminderde vordering betreffende de overeenkomst uiteengezet bij haar conclusie na tussenvonnis. Gemeente Liesveld heeft gesteld dat zij haar gewijzigde vordering reeds heeft gespecificeerd bij akte van 11 februari 2009. Van deze akte heeft Gemeente Liesveld een afschrift overgelegd. Bij de rechtbank (en kennelijk ook bij [gedaagde in conventie]) is slechts één akte van 11 februari 2009 bekend, doch daarbij is de gewijzigde eis niet geconcretiseerd. Wat daarvan zij, de uiteenzetting bij de akte na tussenvonnis is voldoende tijdig, nu [gedaagde in conventie] daarop heeft kunnen reageren. Gemeente Liesveld vordert een bedrag van € 22.799,60 inclusief BTW voor het dempen van de scheisloot. Gemeente Liesveld heeft dit bedrag onderbouwd door overlegging van een specificatie van de werkzaamheden die in het kader van het dempen van de scheisloot zijn uitgevoerd en de daarmee gemoeide kosten. [gedaagde in conventie] heeft aangegeven dat hij “iedere post en ieder bedrag” in de specificatie betwist. Dat is een onvoldoende gemotiveerde betwisting. Van [gedaagde in conventie] mocht verwacht worden dat hij concreet had aangegeven welke van de door Gemeente Liesveld in de specificatie genoemde werkzaamheden volgens hem niet zijn uitgevoerd en waarom de in die specificatie genoemde bedragen niet juist zijn. Bij gebreke daarvan gaat de rechtbank uit van de juistheid van het een en ander. Op gelijke gronden wordt ook het beroep op het ontbreken van facturen en betaalbewijzen als onvoldoende gemotiveerd onderbouwd terzijde gelegd.
2.3.3 De rechtbank zal dan ook overgaan tot toewijzing van de vordering tot betaling door [gedaagde in conventie] van € 22.799,60 inclusief BTW. Gemeente Liesveld heeft de wettelijke handelsrente over dit bedrag gevorderd vanaf 11 augustus 2007 althans 14 oktober 2007. Op grond van de overeenkomst is [gedaagde in conventie] de bedragen genoemd in de overeenkomst verschuldigd “binnen één maand na het gereedkomen van het bouwrijp maken van de grond en de aanleg van de infrastructurele voorzieningen” (artikel 2 onder c van de overeenkomst). Bij dagvaarding heeft Gemeente Liesveld gesteld dat de infrastructurele voorzieningen gereed zijn gekomen op 11 juli 2007, zodat volgens haar één maand later, op 11 augustus 2007, betaald had moeten worden. Gesteld noch gebleken is dat Gemeente Liesveld op dat moment reeds duidelijk had gemaakt van welk bedrag zij betaling door [gedaagde in conventie] verlangde wegens het dempen van de scheisloot. Bovendien betekent het feit dat de infrastructurele voorzieningen gereed waren niet zonder meer dat ook het bedrag terzake het bouwrijp maken reeds verschuldigd was. Niet gebleken is dat Gemeente Liesveld eerder dan bij de akte na tussenvonnis d.d. 16 juni 2010 haar vordering terzake het dempen van de scheisloot heeft uitgedrukt in een bedrag. De rechtbank ziet dan ook aanleiding de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW toe te wijzen met ingang van één week ná 16 juni 2010, derhalve vanaf 23 juni 2010. Voor toewijzing van de handelsrente ex artikel 6:119a BW is op gelijke gronden als weergegeven onder 2.2.2 van dit vonnis geen plaats.
2.4 Voor zover [gedaagde in conventie] in het kader van de vorderingen wegens het bouwrijp maken een beroep op dwaling heeft gedaan, wordt dat beroep als onvoldoende gemotiveerd onderbouwd gepasseerd. [gedaagde in conventie] heeft geen stellingen naar voren gebracht die de conclusie zouden kunnen dragen dat [gedaagde in conventie] ten gevolge van een onjuiste mededeling van Gemeente Liesveld of ten gevolge van een verzwijging van Gemeente Liesveld heeft gedwaald bij de totstandkoming van de akte van ruiling en de overeenkomst.
2.5 De vordering van Gemeente Liesveld tot verklaring voor recht dat [gedaagde in conventie] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de akte van ruiling en de overeenkomst zal worden toegewezen, voor zover het de daaruit voortvloeiende verplichting van [gedaagde in conventie] tot betaling van het overeengekomen bedrag voor het bouwrijp maken van de percelen betreft.
In conventie en in reconventie
De vorderingen terzake het aanleggen van infrastructurele voorzieningen en riolering
3.1 In het tussenvonnis van 3 maart 2010 heeft de rechtbank geoordeeld dat de in de akte van ruiling en de overeenkomst neergelegde financiële aanspraken van Gemeente Liesveld, voor zover betreffende de door [gedaagde in conventie] te betalen bijdragen in de kosten voor voorzieningen van openbaar nut, niet geldend gemaakt kunnen worden omdat de Exploitatieverordening 1996 van Gemeente Liesveld (hierna: de Exploitatieverordening) niet is nageleefd. Dat betekent dat de akte van ruiling en de overeenkomst geen grondslag bieden voor de door Gemeente Liesveld in dit verband gevorderde bedragen van € 408.600,- (akte van ruiling) respectievelijk € 327.189,75 (overeenkomst). Dat laat evenwel onverlet dat Gemeente Liesveld aanspraak heeft op ongedaanmaking van de door haar verrichte prestaties. Voor zover sprake is van prestaties die naar hun aard niet ongedaan gemaakt kunnen worden, heeft Gemeente Liesveld aanspraak op vergoeding van de waarde van de prestaties (artikel 6:203 lid 3 juncto 6:210 lid 2 BW). In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat, indien sprake is van prestaties die niet ongedaan gemaakt kunnen worden, voor de waardering daarvan (onder meer) bepalend is het bedrag dat op grond van de Exploitatieverordening geoorloofd zou zijn geweest.
3.2
3.2.1 Bij conclusie na tussenvonnis heeft Gemeente Liesveld onder overlegging van stukken aangevoerd dat de met [gedaagde in conventie] overeengekomen bijdrage voor de aanleg van infrastructurele voorzieningen en riolering lager is dan het bedrag dat Gemeente Liesveld daarvoor op grond van de Exploitatieverordening had kunnen vragen van [gedaagde in conventie].
3.2.2 [gedaagde in conventie] heeft in reactie hierop betwist dat sprake is van prestaties die niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Voorts is het volgens [gedaagde in conventie] niet redelijk om voor de prestaties een vergoeding te verlangen. Ook overigens is artikel 6:210 lid 2 BW volgens [gedaagde in conventie] niet van toepassing omdat [gedaagde in conventie] niet is verrijkt door de prestaties, het verricht zijn van de prestaties niet aan [gedaagde in conventie] is toe te rekenen en [gedaagde in conventie] niet heeft toegestemd in een door hem te verrichten tegenprestatie. [gedaagde in conventie] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat Gemeente Liesveld onvoldoende heeft onderbouwd welke prestaties zijn verricht en wat de kosten daarvan zijn geweest. Tenslotte heeft [gedaagde in conventie] aangevoerd dat nog steeds het kostenverhaalsbesluit en de kostenbegroting als bedoeld in de Exploitatieverordening niet zijn overgelegd.
3.2.3 De rechtbank overweegt als volgt.
Of een prestatie naar haar aard ongedaan gemaakt kan worden moet worden beoordeeld in het licht van de belangen van partijen. Bekeken moet worden of het zinvol is om de oude situatie zo veel mogelijk te benaderen. Indien dat niet het geval is, is ongedaanmaking naar de aard van de prestatie onmogelijk. Anders dan [gedaagde in conventie] heeft aangevoerd is hier naar het oordeel van de rechtbank sprake van prestaties die naar hun aard ongedaanmaking uitsluiten. De door Gemeente Liesveld verrichte prestaties betreffen werkzaamheden in het kader van de aanleg van infrastructurele voorzieningen en riolering. Niet in te zien valt dat het hier in het belang van partijen zou zijn de betrokken percelen terug te brengen in de staat waarin zij zich voorafgaand aan de bedoelde werkzaamheden bevonden. Dat zou neerkomen op verwijdering van de reeds aangelegde wegen en riolering. Niet gebleken is dat dat wenselijk is. Ongedaanmaking is dan ook uitgesloten, zodat vergoeding van de waarde van de prestaties aan de orde komt. Dit evenwel uitsluitend indien één van de drie in artikel 6:210 lid 2 BW genoemde situaties zich voordoet. Dat betekent dat sprake moet zijn van - kort gezegd - verrijking van [gedaagde in conventie] door de prestatie óf toerekening aan [gedaagde in conventie] dat de prestatie is verricht óf instemming door [gedaagde in conventie] met het verrichten door hem van een tegenprestatie. Volgens [gedaagde in conventie] doet geen van deze situaties zich voor. De rechtbank deelt dat standpunt niet. Vast staat dat [gedaagde in conventie] bij de akte van ruiling en de overeenkomst heeft ingestemd met de betaling van een zeker bedrag wegens de door Gemeente Liesveld te verrichten prestaties. Hiermee heeft [gedaagde in conventie] te kennen gegeven dat hij aan deze prestaties zelf ook een bepaalde waarde toekent. [gedaagde in conventie] heeft ingestemd met het verrichten van een tegenprestatie. Gemeente Liesveld heeft mitsdien op grond van artikel 6:210 lid 2 BW aanspraak op vergoeding van de waarde van deze prestaties. [gedaagde in conventie] heeft onvoldoende onderbouwd waarom vergoeding van deze prestaties hier niet redelijk zou zijn. Die stelling wordt dan ook als onvoldoende gemotiveerd terzijde gelegd.
3.2.4 Beoordeeld moet nu worden op welke bedragen Gemeente Liesveld aanspraak heeft vanwege de hier bedoelde, verrichte prestaties. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Gemeente Liesveld door overlegging van de producties 38 en 39 voldoende inzicht gegeven in en onderbouwd welke werkzaamheden ten behoeve van de bedoelde percelen zijn verricht en tegen welke kosten dat is gebeurd. Uit de door Gemeente Liesveld overgelegde overzichten valt af te leiden op basis van welk artikel uit de Exploitatieverordening de betreffende kosten voor vergoeding in aanmerking komen. [gedaagde in conventie] heeft hier niet inhoudelijk op gereageerd. De stukken zijn, mede gezien de toelichting die Gemeente Liesveld daarbij geeft, voldoende helder. Van [gedaagde in conventie] had dan ook een meer gespecificeerde, concrete reactie verwacht mogen worden op deze stukken. Bij gebreke daarvan gaat de rechtbank uit van de juistheid van de door Gemeente Liesveld overgelegde overzichten. Daarmee staat in rechte vast dat de in die overzichten genoemde werkzaamheden zijn verricht tegen de kosten als weergegeven door Gemeente Liesveld. Gesteld noch gebleken is dat de kosten op onjuiste wijze zijn omgeslagen over de betrokken percelen. Gemeente Liesveld heeft bovendien onderbouwd gesteld dat met toepassing van artikel 6 van de Exploitatieverordening een hogere vergoeding van [gedaagde in conventie] had kunnen worden bedongen dan met [gedaagde in conventie] is overeengekomen. [gedaagde in conventie] heeft dit niet gemotiveerd betwist. De conclusie van de rechtbank luidt dan ook dat de waarde van de door Gemeente Liesveld verrichte prestaties terzake de infrastructurele voorzieningen en riolering gelijk is aan de door Gemeente Liesveld gevorderde bedragen. Vast staat voorts, gelet op het voorgaande, dat de hoogte van deze waarde niet uitgaat boven hetgeen Gemeente Liesveld op grond van de Exploitatieverordening kon vragen voor de prestaties. De vordering van Gemeente Liesveld tot betaling van € 408.600,- en
€ 327.189,75 ligt dan ook voor toewijzing gereed.
3.2.5 Het subsidiaire beroep van [gedaagde in conventie] op nietigheid van de akte van ruiling en de overeenkomst wegens het ontbreken van daaraan voorafgaande rechtsgeldige besluiten van het bevoegde orgaan van Gemeente Liesveld brengt daarin geen verandering. [gedaagde in conventie] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat sprake is van gebreken in de bestuursrechtelijke besluitvorming. [gedaagde in conventie] heeft slechts gesteld dat hij de in de akte van ruiling en de overeenkomst genoemde besluiten van B &W van Gemeente Liesveld nooit heeft gezien, zodat hij ervan uitgaat dat deze besluiten niet bestaan. [gedaagde in conventie] heeft onvoldoende gesteld om die veronderstelling concreet te maken. De enkele stelling dat Gemeente Liesveld “wel vaker doet voorkomen alsof zij besluiten heeft genomen” is daartoe onvoldoende. Voor zover [gedaagde in conventie] zijn beroep op nietigheid stoelt op de stelling dat relevante besluiten zijn genomen ná het sluiten van de akte van ruiling en de overeenkomst, hetgeen volgens [gedaagde in conventie] niet is toegestaan, wordt die stelling terzijde gelegd. In de overeenkomst is een ontbindende voorwaarde opgenomen op grond waarvan de overeenkomst zou kunnen worden ontbonden indien de gemeenteraad van de Gemeente Liesveld niet binnen de in de overeenkomst genoemde termijn goedkeuring zou hebben verleend aan de overeenkomst. Niet in te zien valt dat het hanteren van een dergelijke ontbindende voorwaarde tot nietigheid leidt, terwijl ook overigens in het algemeen niet valt in te zien dat besluitvorming achteraf steeds nietigheid van de gesloten overeenkomsten tot gevolg heeft.
3.2.6 Gemeente Liesveld heeft de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW gevorderd over € 408.600,- vanaf 27 oktober 2005 en over € 327.189,75 vanaf 11 augustus 2007. Op grond van dezelfde overwegingen als hiervoor onder 2.2.4 weergegeven oordeelt de rechtbank dat [gedaagde in conventie] op 27 oktober 2005 in verzuim verkeerde met de betaling van de op grond van de akte van ruiling verschuldigde bedragen, zodat de vanaf die datum gevorderde wettelijke rente toewijsbaar is. De overeenkomst bepaalt dat het door [gedaagde in conventie] daarvoor te betalen bedrag verschuldigd is één maand na het gereedkomen van het bouwrijp maken van de grond en de aanleg van de infrastructurele werkzaamheden, hetgeen volgens Gemeente Liesveld neerkomt op 11 augustus 2007. Vast staat evenwel dat de bouwrijpwerkzaamheden op 11 augustus 2007 niet klaar waren. Immers, de stelling van Gemeente Liesveld is dat het nooit tot demping van alle overeengekomen sloten is gekomen doch slechts tot demping van de scheisloot. Gemeente Liesveld heeft de overeenkomst voor wat betreft de niet uitgevoerde bouwrijpwerkzaamheden ontbonden bij brief van 1 februari 2008. De wettelijke rente over het bedrag van € 327.189,75 zal in redelijkheid worden toegewezen met ingang van één week ná 1 februari 2008, derhalve vanaf 8 februari 2008.
In beide gevallen wordt slechts de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW toegewezen en niet de handelsrente ex artikel 6:119a BW. Immers, Gemeente Liesveld heeft tegenover de betwisting hiervan door [gedaagde in conventie] onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat sprake is van handelsovereenkomsten in de zin van artikel 6:119a BW.
In conventie voorts
3.3
3.3.1 Gemeente Liesveld heeft betaling door [gedaagde in conventie] gevorderd van € 1.922,22 terzake van buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde in conventie] heeft betwist dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat voor zover daarvan wèl sprake is, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Gemeente Liesveld heeft op dit verweer van [gedaagde in conventie] voor het eerst gereageerd bij akte na tussenvonnis. Bij die gelegenheid heeft Gemeente Liesveld gesteld dat wèl buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht, in welk kader zij verwijst naar de door haar raadsman verzonden brieven. Volgens Gemeente Liesveld waren die werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk om nakoming buiten rechte te proberen te verkrijgen.
3.3.2 De rechtbank is van oordeel dat Gemeente Liesveld in het licht van de betwisting van [gedaagde in conventie] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij zodanige buitengerechtelijke werkzaamheden heeft (doen) verricht(en) die toewijzing van het door haar gevorderde bedrag rechtvaardigen. Gemeente Liesveld heeft gewezen op de door haar raadsman verzonden brieven. Bij de stukken bevinden zich evenwel slechts twee brieven van haar raadsman, te weten van 20 september 2006 en van 1 februari 2008. Dit is onvoldoende om het gevorderde bedrag te rechtvaardigen. Gemeente Liesveld heeft aangegeven dat zij de buitengerechtelijke incassokosten zonodig kan specificeren. De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding om Gemeente Liesveld daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen. Niet in te zien valt dat Gemeente Liesveld dat bij een eerdere gelegenheid of in ieder geval bij de akte na tussenvonnis niet reeds had kunnen doen. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen dan ook worden afgewezen.
3.3.3 Gemeente Liesveld heeft naast de vordering terzake buitengerechtelijke kosten aanspraak gemaakt op betaling door [gedaagde in conventie] van € 665,- exclusief BTW wegens het doen van onderzoek naar de door [gedaagde in conventie] gestelde vervuiling van de ophooggrond. [gedaagde in conventie] heeft de verschuldigdheid van dit bedrag betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Gemeente Liesveld niet genoegzaam onderbouwd op welke grond zij betaling van deze kosten door [gedaagde in conventie] kan verlangen. De vordering strekkende tot betaling door [gedaagde in conventie] van € 665,- zal dan ook bij gebreke van een deugdelijke grondslag daarvoor worden afgewezen.
3.4 [gedaagde in conventie] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in conventie, waaronder begrepen de kosten van de op verzoek van Gemeente Liesveld ten laste van [gedaagde in conventie] gelegde (derden)beslagen. Het betreft het derdenbeslag gelegd onder Fortis Bank (Nederland) N.V. op 23 juni 2009 en het beslag op een veertiental onroerende zaken van [gedaagde in conventie] gelegd op 22 juni 2009, alle op grond van een op 15 juni 2009 door de voorzieningenrechter van deze rechtbank verstrekt verlof.
In reconventie voorts
3.5 De primaire vordering van [gedaagde in conventie] in reconventie tot verklaring voor recht dat Gemeente Liesveld de in de akte van ruiling en de overeenkomst neergelegde aanspraken op de daarin genoemde bijdrage niet geldend kan maken, wordt toegewezen op de wijze als hierna bepaald. Deze toewijzing leidt er evenwel niet toe dat Gemeente Liesveld in het kader van de hier bedoelde, verrichte infrastructurele werkzaamheden niets te vorderen heeft van [gedaagde in conventie]. Daarin ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten in reconventie te compenseren aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.6 Bij zijn antwoordakte na tussenvonnis heeft [gedaagde in conventie] zijn vordering aldus gewijzigd dat hij thans ook opheffing vordert van de door Gemeente Liesveld gelegde beslagen. Gemeente Liesveld heeft op deze eisvermeerdering nog niet kunnen reageren.
Er bestaat evenwel geen noodzaak om Gemeente Liesveld toe te laten hierop alsnog te reageren. Immers, vast staat dat de bedoelde beslagen zijn gelegd tot zekerheid van de vorderingen van Gemeente Liesveld in conventie. Deze vorderingen zullen grotendeels worden toegewezen. Onder deze omstandigheden is voor een opheffing van de beslagen dan ook geen plaats.
3. De beslissing
De rechtbank,
in conventie:
verklaart voor recht dat [gedaagde in conventie] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de akte van ruiling en de overeenkomst, voor zover het de daaruit voortvloeiende verplichting van [gedaagde in conventie] betreft tot betaling van de bedragen verschuldigd voor de door Gemeente Liesveld verrichte werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken;
veroordeelt [gedaagde in conventie] tot betaling aan Gemeente Liesveld van:
1) € 53.550,- (zegge: drieënvijftigduizend vijfhonderdvijftig euro) inclusief BTW, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf 27 oktober 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
2) € 408.600,- (zegge: vierhonderdachtduizend zeshonderd euro) vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf 27 oktober 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
3) € 22.799,60 inclusief BTW (zegge: tweeëntwintigduizend zevenhonderd negenennegentig euro en zestig cent) inclusief BTW, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf 23 juni 2010;
4) € 327.189,75 (zegge: driehonderdzevenentwintigduizend honderdnegenentachtig euro en vijfenzeventig cent) vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf 8 februari 2008;
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de tot aan deze procedure aan de zijde van Gemeente Liesveld gevallen proceskosten, hierbij vastgesteld op € 5.238,80 aan verschotten, waaronder
€ 4.784,- aan vastrecht en € 454,80 aan beslagkosten, en op € 11.610,- aan salaris voor de advocaat van Gemeente Liesveld;
verklaart dit vonnis voor zover het veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie:
|
verklaart voor recht dat Gemeente Liesveld de in de akte van ruiling en de overeenkomst neergelegde aanspraken op betaling door [gedaagde in conventie] van in totaal € 735.789,75 terzake infrastructurele werkzaamheden niet geldend kan maken op grond van de akte van ruiling en de overeenkomst;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2010.?
1861/548