vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 346207 / HA ZA 10-105
Vonnis van 17 november 2010
[eiser],
wonende te Rotterdam,
eiser,
advocaat mr. A.A.S. Mosele te Naaldwijk,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.E. Kleiweg de Zwaan te Rotterdam.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [eiser] en Gemeente Rotterdam.
1. De procedure
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken waarvan de rechtbank kennis heeft genomen:
- het exploot van de dagvaarding, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek, met producties.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvoldoende gemotiveerd onderbouwd, staat tussen partijen, gelet ook op de over en weer in het geding gebrachte stukken, het navolgende vast.
2.1 Gemeente Rotterdam is in 2002 gestart met het Alijda-project dat de aanpak van malafide huiseigenaren tot speerpunt heeft. In kader van dit project is op 5 december 2006 een samenwerkingsconvenant gesloten tussen onder meer Gemeente Rotterdam, de Stichting Fraudebestrijdig Hypotheken, de Nederlandse Vereniging van Banken, de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen, het Openbaar Ministerie Rotterdam en de Politie Rotterdam-Rijnmond. Het doel van het samenwerkingsconvenant is een effectieve en doeltreffende aanpak van malafide huiseigenaren. Door “fraudepanden” aan te pakken probeert Gemeente Rotterdam de verloedering in bepaalde Rottderdamse wijken aan te pakken en tegen te gaan.
2.2 [eiser] is eigenaar van de wonin[straat]dres] te Rotterdam (hierna: de woning). Het betreft een portiekwoning. Via het portiek zijn de woningen aan de [straat] 194 tot en met 196, waaronder die van [eiser] op [huisnummer], bereikbaae.
2.3 De woning is gelegen in de Tarwewijk. De Tarwewijk is in 2005 door Gemeente Rotterdam aangewezen als zogeheten Hotspot, dat wil zeggen een gebied dat extra aandacht behoeft omdat verpaupering, criminaliteit, vervuiling en verloedering het straatbeeld dreigen te bepalen. In de als Hotspot aangewezen wijken worden onder meer regelmatig controles uitgevoerd en wordt actief aangeschreven op grond van de Woningwet en Huisvestingsverordening.
2.4 [eiser] heeft een brief overgelegd van Gemeente Rotterdam van 30 januari 2007, gericht aan [potentieel huurder], potentieel huurder van de woning van [eiser] aan de [straat] [huisnummer], die als volgt luidt:
“Uw aanvraag om een huisvestingsvergunning voor de woonruimte [straat] [huisnummer] van 8-1-2007 is beoordeeld. Ik heb om onderstaande reden besloten u geen huisvestingsvergunning te verstrekken.
De grootte van de woonruimte [straat] [huisnummer] past niet bij de omvang van uw huishouden. Een vierkamerwoning mag betrokken worden door een huishouden van minimaal 2 personen en maximaal 5 personen artikel 2.7 van de Huisvestingsverordening Rotterdam 2003.
(…).”
2.5 [eiser] heeft een schriftelijke huurovereenkomst overgelegd die, voor zover hier relevant, als volgt luidt:
“Ondergetekende: [eiser] (…), hierna te noemen “verhuurder” en
Medeondergetekenden: [I], (…) hoofdbewoner en [x] en [y], medebewoners, (…) hierna te noemen “huurder”
Verklaren te hebben verhuurd, respectievelijk in huur te hebben aangenomen
(…)
Huuradres: [straat] [huisnummer] (…) te Rotterdam
Contract voor zes (6) maanden
Ingangsdatum: 05-03-2007 tot en met 03-09-2007
(…)
Huurprijs en bijkomende kosten:
Euro 337,50 A. kale huur
Euro 237,50 B. Voorschot bijkomende kosten levering/diensten
-------------
Euro 575,00 Totale huur
De huurovereenkomst is ondertekend door [eiser]. Op de huurovereenkomst is voorts een paraaf gezet onder de tekst “paraaf huurder”.
2.6 Op 26 april 2007 is tijdens een controle door een interventieteam van Gemeente Rotterdam geconstateerd dat er een brand woedde in het portiek van de [straat] 194 tot en met 196. De brand was ontstaan in kleding van een zwerver die het portiek gebruikte als slaapplaats en was mogelijk aangestoken. Nadat de brand was geblust heeft Gemeente Rotterdam een stalen deur laten plaatsen voor de ingang van de portiek. Daardoor was geen van de aan de portiek gelegen woningen meer bereikbaar.
2.7 Op 29 juli 2007 heeft [eiser] Gemeente Rotterdam een brief gestuurd met de volgende inhoud:
“(…) Naar aanleiding van afsluiten van mijn woning aan de [straat] [huisnummer] op 26 april jl. vanwege brand in de portiek (buiten mijn schuld) bericht ik u als volgt:
Sinds 26 april jl. is mijn woning aan de (…) [straat] [huisnummer] afgesloten. Ik heb geen toegang tot mijn eigen woning. Nimmer is door de gemeente enige schriftelijke correspondentie hierover geweest. Ik heb meerdere malen contact met u hierover gehad. Tot op heden hebben de acties/toezeggingen van u niet geleid tot het openstellen van mijn woning.
Ik kan mij voorstellen dat er bij een brand in de portiek de gemeente betreffende voor onderzoek/veiligheid mijn woning tijdelijk afsluit (redelijkheid en billijkheid), maar er zijn reeds 12 weken verstreken en heb tot op heden nog geen toegang tot mijn woning. Ik vraag mij zelf af welke APV de gemeente de bevoegdheid (in deze specifieke situatie) verschaft, om zonder berichtgeving/correspondentie/tegemoetkoming mijn huis voor “onbepaalde tijd” af te sluiten. Ik betaal mijn vaste lasten gewoon door, alleen heb ik geen toegang tot mijn eigen woning.
Een bijkomend gevolg van de afsluiting is dat ik de waterlekkage in de woning aan de [straat] 196C welke afkomstig is van de afgesloten woning [straat] 196B, helaas niet kan oplossen. De schade blijft maar oplopen!!! Ik was reeds bezig met herstelwerkzaamheden in mijn woning, door deze situatie kan dit niet voortzetten. Ook is er door de portiekbrand schade aan mijn woning veroorzaakt, die ik graag zou willen herstellen.
Ik ben zeer teleurgesteld op de wijze waarop de gemeente als instituut mij als burger/particulier/huiseigenaar tot op heden heeft behandeld. Ik ben ten einde raad. Wat zijn mijn rechten betreffende toegang tot mijn woning? Is de wijze waarop de gemeente Rotterdam hier te werk gaat juist en redelijk?
Graag zou ik van u willen vernemen als de waterlekkage in de woning [straat] 196B reeds is verholpen. Indien u als gevolg van mijn brief aanvullende vragen en/of opmerkingen heeft, ben ik telefonisch bereikbaar op (…).
2.8 Op 14 augustus 2008 heeft Gemeente Rotterdam een aantal financiële instellingen waarmee [eiser] een relatie heeft een e-mailbericht gestuurd in het kader van het project Alijda. De inhoud van dit e-mailbericht luidt als volgt:
“De gemeente Rotterdam (Directie Veiligheid) is medio 2002 het project Alijda-panden gestart dat de aanpak van malafide huiseigenaren tot doel heeft. (…)
Het Projectteam Alijda Panden op basis een signaal van de Deelgemeente Charlois heeft een tweetal gesprekken gehad met de heer [eiser], geboortedatum (…), heeft zich op 18-juli-2008 ingeschreven op het adres [straat] 196C (…). Daarvoor is hij van 05 juli 2001 tot 18 juli 2008 ingeschreven geweest op het adres Kootwijkstraat 202 (…) Den Haag. De heer [eiser] heeft op een periode tussen 29-juni-2001 en 29-dec-2003 6 woningen aangekocht voor eigen bewoning. Hij heeft tussen december 2002 en februari 2004 op verschillende data de woningen in Rotterdam aangekocht met verschillende hypotheken voor eigen bewoning. (…). [eiser] heeft de volgende woningen/appartementen in Rotterdam in zijn bezit
• Kootwijkstraat 202 (…) te Den Haag, Bouwfonds Hypotheken B.V., NHG
• [straat] [huisnummer] (…) te Rotterdam, AMEV Woninghypotheken NV, NHG, Interventieteam Charlois dd 31-aug-2006: overbewoning, pand afgesloten met stalen deur
• [straat] 196C (…) te Rotterdam, Direktbank N.V., Melding deelgemeente Charlois: brand in portiek van de woning aan de [straat] 196C in mei 2007. Pand afgesloten met stalen deur.
• Dunantstraat 31A (…) te Rotterdam, AMEV Woninghypotheken N.V. Melding van Politie aan Meldpunt Overlast Delfshaven: Overbewoning
• Dunantstraat 31BI (…) te Rotterdam, SNS Bank Randstad N.V., NHG
• Dunantstraat 31BII (…) te Rotterdam, ASR Bank
(…)
Ik verzoek u hierbij een fraudeonderzoek te verrichten naar taxatie- en/of hypotheekfraude en over te gaan tot opeising van de hypothecaire financiering. (…)
Wilt u ons binnen twee weken informeren over de ondernomen acties? (…) Deze informatie blijft vertrouwelijk op basis van het convenant met de Stichting Fraudebestrijding Hypotheken en de Nederlandse Vereniging van Banken.”
2.9 Op 29 oktober 2008 heeft [eiser] de Gemeentelijke Ombudsman aangeschreven. In deze brief klaagt [eiser] onder meer over het door Gemeente Rotterdam op 14 augustus 2008 verzonden e-mailbericht hiervoor weergegeven onder 2.7 en over de afsluiting van de de woning bedoeld onder 2.6. De Gemeentelijke Ombudsman heeft in verband met deze klachten contact opgenomen met Gemeente Rotterdam.
2.10 Bij brief van 19 februari 2009 heeft Gemeente Rotterdam aan de Gemeentelijke Ombudsman meegedeeld dat zij opdracht zal geven om de stalen deur aan de [straat] [huisnummer] te verwijderen. In deze brief verzoekt Gemeente Rotterdam [eiser] om contact op te nemen voor het maken van een afspraak daartoe. In april 2009 is de deur voor het portiek van de [straat] 194 tot en met 196 verwijderd en had [eiser] weer toegang tot de woning.
3. De vordering
3.1. [eiser] heeft gevorderd Gemeente Rotterdam bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
1) tot betaling van € 22.450,- vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf 1 mei 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
2) tot betaling van € 7.500,- vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf 1 augustus 2008 tot en met de dag der algehele voldoening;
3) in de kosten van de procedure.
3.2 [eiser] heeft aan deze vorderingen, tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven vaststaande feiten, het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1 Gemeente Rotterdam heeft onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] door zonder goede grond de woning van [eiser] onbereikbaar te maken door het plaatsen van een stalen deur voor het portiek. Voorts heeft Gemeente Rotterdam onrechtmatig gehandeld door de stalen deur gedurende bijna twee jaar te laten staan. Daartoe bestond geen recht of noodzaak.
3.2.2 Door het onrechtmatig afsluiten van de woning heeft [eiser] schade geleden. [eiser] had de woning voorafgaand aan de sluiting op grond van een huurovereenkomst verhuurd. De huur zou ingaan op het moment dat de verhuurder, [I] (hierna: [I]), een huisvestingsvergunning zou verkrijgen. De huisvestingsvergunning was al aangevraagd en niets stond eraan in de weg dat die op korte termijn verkregen zou worden, waarna de huur tegen een maandelijkse huurprijs van € 575,- (waarvan € 237,50 voor servicekosten) zou zijn ingegaan. De afsluiting van de woning heeft dat evenwel verhinderd. [eiser] is daardoor huurinkomsten misgelopen. Hoewel in de huurovereenkomst tussen [eiser] en [I] staat dat zij is aangegaan voor een periode van zes maanden betrof het in feite een huurovereenkomst voor onbepaalde termijn. De schade van [eiser] bedraagt dan ook de gedurende 26 maanden misgelopen huurpenningen ad € 22.450,-.
3.2.3 Gemeente Rotterdam heeft onrechtmatig gehandeld door op 14 augustus 2008 een
e-mailbericht aan de banken waarmee [eiser] een relatie heeft aan te schrijven in het kader van het Alijda-project met het verzoek de financiering op te eisen. Met dat bericht heeft Gemeente Rotterdam de goede eer en naam van [eiser] geschaad. Gemeente Rotterdam heeft met het doen van de in dat e-mailbericht vervatte mededelingen over [eiser] niet de zorgvuldigheid in acht genomen die van haar verwacht mocht worden. Door het noemen van de naam van [eiser] in verband met het Alijda-project is [eiser] gebrandmerkt als malafide huiseigenaar, mede gezien het imago van onpartijdigheid en deskundigheid dat een overheidsorgaan als Gemeente Rotterdam in de regel heeft. Voorts heeft Gemeente Rotterdam daarmee in strijd met artikel 8 EVRM en artikel 10 van de Grondwet de privacy van [eiser] geschoten.
3.2.4 Door het zonder valide reden en daarom onrechtmatig versturen van het e-mailbericht van 14 augustus 2008 heeft [eiser] schade geleden. [eiser] is aangetast in zijn eer en goede naam. Dat heeft ertoe geleid dat tenminste één van de aangeschreven banken is overgegaan tot het opzeggen van de hypothecaire lening. [eiser] zal geen activiteiten meer kunnen ontplooien op de vastgoedmarkt of zaken kunnen doen met financiële instellingen vanwege zijn aangetaste naam. De immateriële schade die [eiser] door dit alles lijdt begroot [eiser] in billijkheid op € 7.500,-.
4. Het verweer
4.1. Het verweer van Gemeente Rotterdam strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
4.2 Gemeente Rotterdam heeft de navolgende verweren gevoerd.
4.2.1 Gemeente Rotterdam is op grond van zaakwaarneming overgegaan tot afsluiting van het portiek. Gemeente Rotterdam betwist dat dat onrechtmatig was en dat [eiser] daardoor schade heeft geleden, althans schade heeft geleden tot het door [eiser] gestelde bedrag. Hiertoe voert Gemeente Rotterdam het volgende aan.
4.2.1.1 De woning was ten tijde van de brand niet verhuurd, zodat [eiser] niet op
huurinkomsten kon rekenen. Voor zover de woning wel was verhuurd, betwist Gemeente
Rotterdam dat dat tegen een huurprijs van € 575,- was. Voorts geldt dat de huurder niet
beschikte over een huisvestingsvergunning zodat het de huurder niet was toegestaan in de
woning te wonen.
4.2.1.2 [eiser] kon hoe dan ook niet langer dan gedurende zes maanden rekenen op
huurinkomsten, nu de door [eiser] overgelegde huurovereenkomst is gesloten voor de duur
van zes maanden.
4.2.1.3 Het bedrag van € 237,50 terzake maandelijkse servicekosten moet niet worden
meegenomen in de berekening van de volgens [eiser] geleden schade. Deze kosten zijn
niet gemaakt omdat de woning niet is gebruikt, zodat terzake geen schade is geleden.
4.2.1.4 De berekening van [eiser] van de hoogte van de gestelde schade is onjuist. 26 keer
€ 575,- is niet EUR 22.450,-.
4.2.2 Gemeente Rotterdam heeft voorts aangevoerd dat het [eiser] op grond van de hypothecaire lening aan hem verstrekt in het kader van de verkrijging van de woning niet was toegestaan om de woning te verhuren
4.2.3 [eiser] heeft zijn schadebeperkingsplicht verzaakt. [eiser] heeft gedurende geruime tijd geen actie ondernomen richting Gemeente Rotterdam om de deur verwijderd te krijgen. [eiser] heeft er zelf niet voor gezorgd dat hij toegang kreeg tot de woning.
4.2.4 Gemeente Rotterdam heeft niet onrechtmatig gehandeld door het versturen van het
e-mailbericht van 14 augustus 2008. Gemeente Rotterdam heeft daarbij slechts verzocht een fraudeonderzoek uit te voeren. De beslissing tot het al dan niet opzeggen van de geldleningen werd door de betrokken bank zelf genomen. Gemeente Rotterdam heeft daarover geen zeggenschap.
4.2.5 Gezien de signalen die Gemeente Rotterdam ontving over de situatie van [eiser], was het niet onrechtmatig van Gemeente Rotterdam om om een fraudeonderzoek te vragen. Die signalen betroffen het feit dat [eiser] zes woningen in eigendom had voor eigen gebruik, klachten over overbewoning en illegale huisvesting in de aan [eiser] in eigendom toebehorende woningen, het feit dat [eiser] voor iedere woning een hypothecaire lening bij een andere bank had en het feit dat [eiser] voor drie woningen een Nationale Hypotheek Garantie (hierna: NHG) had aangevraagd, terwijl de NHG bedoeld is voor eigenaren die de woning zelf bewonen.
4.2.6 [eiser] is door het e-mailbericht van 14 augustus 2008 niet in zijn eer en goede naam aangetast. Gemeente Rotterdam betwist dat [eiser] schade heeft geleden.
4.2.7 Van een ontoelaatbare schending van de privacy van [eiser] is geen sprake. Voor zover gegevens worden verwerkt in het kader van het samenwerkingsconvenant van 5 december 2006 vindt dat plaats binnen de goede taakvervulling van Gemeente Rotterdam in de zin van artikel 8 van de Wet op de bescherming van persoonsgegevens.
5. De beoordeling
5.1. de deur - zaakwaarneming
5.1.1 Gemeente Rotterdam heeft gesteld dat zij, na het uitbreken van de brand in het portiek van de woningen aan de [straat] 194 tot en met 196 op 26 april 2007, op grond van zaakwaarneming is overgegaan tot afsluiting van het portiek. [eiser] heeft betwist dat Gemeente Rotterdam bevoegd was tot zaakwaarneming.
5.1.2 De rechtbank overweegt als volgt.
Door het afsluiten van het bedoelde portiek heeft Gemeente Rotterdam inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van [eiser]. Immers, als onbetwist staat vast dat die afsluiting tot gevolg had dat [eiser] de aan hem in eigendom toebehorende woning niet meer kon binnentreden en daardoor niet meer kon gebruiken of in gebruik kon geven. Een dergelijke inbreuk op de eigendomsrechten is in beginsel onrechtmatig. Dat is anders wanneer Gemeente Rotterdam daarbij heeft gehandeld op grond van zaakwaarneming. Zaakwaarneming op redelijke grond vormt immers een rechtvaardigingsgrond die onrechtmatigheid wegneemt.
5.1.3 Beoordeeld dient derhalve te worden of er een redelijke grond aanwezig was, die het initiatief van Gemeente Rotterdam om als zaakwaarnemer op te treden op de wijze zoals zij heeft gedaan rechtvaardigt. Nu Gemeente Rotterdam zich beroept op de rechtsgevolgen van de zaakwaarneming, te weten het ontbreken van onrechtmatigheid van de afsluiting, is het volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv aan Gemeente Rotterdam om te stellen en zonodig te bewijzen dat er redenen waren om zich te mengen in de rechtssfeer van [eiser].
5.1.4 Gemeente Rotterdam heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd gesteld dat er direct na het blussen van de brand in het portiek de noodzaak bestond om het portiek af te sluiten om de belangen van (onder meer) [eiser] te beschermen. Vast staat dat de kleding van een in het portiek bivakkerende zwerver in brand was geraakt en mogelijk was aangestoken. Gemeente Rotterdam heeft gesteld dat de vrees bestond voor herhaling, temeer daar toezicht in het portiek ontbrak omdat de woningen aan het portiek grotendeels onbewoond waren. Voorts bestond de vrees voor inbraak of vernielingen, onder meer omdat de deuren van de in het portiek gelegen woningen beschadigd waren. [eiser] heeft dit alles onvoldoende gemotiveerd betwist. [eiser] heeft gesteld dat de deur van zijn woning niet of nauwelijks beschadigd was. [eiser] heeft deze stelling evenwel, gelet op hetgeen [eiser] in zijn aangifte bij de politie daaromtrent heeft verklaard - te weten dat “alle portiekdeuren waren verbrand”, aldus het proces-verbaal van aangifte - onvoldoende onderbouwd. Bovendien, de omstandigheid dat de schade aan de deur(en) uiteindelijk mogelijk meeviel, betekent nog niet dat Gemeente Rotterdam onrechtmatig heeft gehandeld door daarover direct na de brand, op het eerste gezicht anders te oordelen.
5.1.5 De rechtbank oordeelt dan ook dat het optreden van Gemeente Rotterdam direct na het blussen van de brand gerechtvaardigd was. Gemeente Rotterdam mocht er redelijkerwijs van uitgaan dat dat optreden, te weten het afsluiten van het portiek, overeenstemde met de wil van [eiser].
5.1.6 Dat betekent evenwel niet dat Gemeente Rotterdam rechtmatig heeft gehandeld door, na de op zichzelf gerechtvaardigde afsluiting, het portiek gedurende meerdere jaren dicht te houden. Gemeente Rotterdam heeft onvoldoende onderbouwd dat er een redelijke grond bestond om het portiek in het kader van de behartiging van de belangen van [eiser] gedurende een langere periode gesloten te laten. Het optreden als goed zaakwaarnemer vereist dat waar mogelijk spoedig contact wordt opgenomen met de belanghebbende, teneinde deze in staat te stellen zelf zijn belangen (weer) te behartigen. Er is immers in redelijkheid slechts grond voor zaakwaarneming wanneer de betrokken belanghebbende niet in staat is om voldoende tijdig en met voldoende bekwaamheid zijn eigen belangen te behartigen. Het lag dan ook op de weg van Gemeente Rotterdam om spoedig, dat wil zeggen binnen één, hooguit twee dagen na de brand contact te leggen met [eiser]. Gesteld noch gebleken is dat Gemeente Rotterdam in dat kader contact heeft opgenomen met [eiser]. Niet gebleken is dat Gemeente Rotterdam in redelijkheid niet de mogelijkheid had tot het leggen van contact met [eiser]. Tenslotte is gesteld noch gebleken dat Gemeente Rotterdam redenen had om aan te nemen dat [eiser] niet in staat was om zijn belangen zelf te behartigen, zodat niet gezegd kan worden dat het daarom van haar niet verwacht hoefde te worden dat zij met [eiser] contact zou opnemen. Gemeente Rotterdam heeft dan ook door stil te zitten na de afsluiting van het portiek, [eiser] de kans ontnomen om zelf zijn belangen terzake weer te behartigen. Door [eiser] daar niet toe in staat te stellen en de woning van [eiser] onbereikbaar te laten, heeft Gemeente Rotterdam een onrechtmatige inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van [eiser]. Niet gebleken is dat Gemeente Rotterdam daarvoor een valide reden had noch dat daarvoor een rechtsgrond bestond. Dat betekent dat Gemeente aansprakelijk is voor de gevolgen van de afsluiting, en wel met ingang van 29 april 2007. Binnen die termijn had immers contact opgenomen kunnen en moeten worden met [eiser].
Uit het voorgaande blijkt dat de invalshoek van Gemeente Rotterdam dat [eiser] te laat dan wel onvoldoende duidelijk geklaagd heeft haar niet kan baten, behoudens mogelijk in het kader van de hierna (onder 5.2.5) te bespreken schadebeperkingsplicht.
5.2 Nu Gemeente Rotterdam onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door de afsluiting zonder goede grond te laten voortduren, is zij schadeplichtig. Beoordeeld moet thans worden of [eiser] schade heeft geleden door de afsluiting die voor vergoeding in aanmerking komt.
5.2.1 [eiser] heeft aanspraak gemaakt op betaling door Gemeente Rotterdam van het bedrag dat [eiser] maandelijks terzake van huur zou hebben ontvangen als de woning niet was afgesloten. Het gaat om een bedrag van € 575,- per maand, dat [eiser] vordert over een periode van 26 maanden. Gemeente Rotterdam betwist dat [eiser] deze schade heeft geleden.
5.2.2 De rechtbank stelt voorop dat voor toewijzing van de door [eiser] in dit kader gevorderde bedragen, gezien de betwisting van het een en ander door Gemeente Rotterdam, slechts plaats is als [eiser] bewijst dat hij de woning, als het niet tot de afsluiting was gekomen, had kunnen verhuren tegen de door [eiser] gestelde huurprijs. De stukken die [eiser] ter staving van die stelling thans heeft overgelegd zijn daartoe, in het licht van de betwisting van Gemeente Rotterdam, vooralsnog onvoldoende.
Voorts zal vast moeten komen te staan dat aan de wettelijke vereisten voor het verhuren van de woning was voldaan. Niet betwist is dat in dit geval door de huurder, [I], een huisvestingsvergunning benodigd was. Slechts wanneer vast komt te staan dat aan de eisen voor het verkrijgen van een huisvestingsvergunning werd voldaan, kan [eiser] aanspraak maken op mogelijk gederfde huur. Immers, wanneer niet vast komt te staan dat een huisvestingsvergunning kon worden afgegeven, dan was het [eiser] niet toegestaan de woning aan [I] te verhuren. Schade die [eiser] mogelijk heeft geleden door het derven van huurinkomsten op grond van een huurovereenkomst die in strijd was met de wet, komt niet voor vergoeding in aanmerking. Dat betekent dat schade terzake eerst toewijsbaar is met ingang van het moment waarop een huisvestingsvergunning had kunnen worden verkregen.
5.2.3 [eiser] heeft onvoldoende concreet gesteld dat hij de woning in het geval dat [I] geen huisvestingsvergunning zou verkrijgen binnen korte termijn aan een andere huurder had kunnen huren die wel voor zo’n vergunning in aanmerking kwam, zodat de rechtbank er van uitgaat dat dat niet aan de orde was. Dat betekent dat indien niet komt vast te staan dat [I] over een huisvestingsvergunning zou komen te beschikken, voor toewijzing van de door [eiser] gestelde schade hoe dan ook geen plaats is.
5.2.4 Voor zover wèl vast mocht komen te staan dat [I] aan de vereisten voor het verkrijgen van een huisvestingsvergunning voldeed, is het, zoals reeds is overwogen, aan [eiser] om te bewijzen dat de woning zou worden verhuurd voor het door [eiser] gestelde bedrag. Op de mogelijke schade wegens gederfde huurinkomsten dienen de kosten van het huurderschap die [eiser] zich heeft bespaard in mindering te worden gebracht. [eiser] heeft de stelling van Gemeente Rotterdam dat de met [I] overeengekomen servicekosten van
€ 237,50 per maand geen onderdeel vormen van mogelijk geleden schade omdat deze kosten wegens het uitblijven van de uitvoering van de overeenkomst niet zijn gemaakt, niet betwist. De rechtbank gaat er bij gebreke van een betwisting hiervan vanuit dat deze stelling juist is. Dat betekent dat de vordering voor zover gebaseerd op een huurtermijn van meer dan
€ 337,50 per maand hoe dan ook niet toewijsbaar is. Het gaat dus, ten aanzien van deze schadepost, om maximaal 26 x € 337,50, derhalve om € 8.775,-.
5.2.5 De schadebeperkingsplicht van [eiser] is voldoende nageleefd. Vast staat dat [eiser] op 29 juli 2008 een brief aan Gemeente Rotterdam heeft gestuurd. Hoewel daarin niet met zoveel woorden is verzocht om of aangemaand tot het verwijderen van de deur voor het portiek, wordt met de inhoud van deze brief voldoende duidelijk gemaakt dat [eiser] de aanwezigheid van de deur uiterst ongewenst acht en dat [eiser] verwijdering van de deur verlangt. De rechtbank ziet onvoldoende grond om aan te nemen dat van [eiser] nog meer of andere maatregelen verwacht mochten worden. Relevant hierbij is dat het in eerste instantie aan Gemeente Rotterdam was om na de afsluiting van het portiek op grond van zaakwaarneming, contact te leggen met [eiser], zoals reeds is overwogen onder 5.1.6 van dit vonnis. Voor zover Gemeente Rotterdam heeft gesteld dat de schadebeperkingsplicht ook zou inhouden dat [eiser] eigenmachtig de deur zou verwijderen, wordt deze verworpen. In redelijkheid mag een gemeente niet van haar burgers verlangen dat zij in een geval als dit tot dit soort drastische oplossingen komen. Dat geldt temeer nu de rechtsgrond van het plaatsen van de stalen deur voor [eiser] niet duidelijk was, en hij kennelijk - en niet onredelijk - rekening hield met de mogelijkheid dat sprake was van uitoefening van bestuursdwang.
5.2.6 [eiser] heeft gesteld dat zo goed als zeker was dat [I] de bedoelde huisvestingsvergunning had gekregen als de afsluiting van de woning dat niet had doorkruist. Hij wijst op de brief van Gemeente Rotterdam van 30 januari 2007, weergegeven onder 2.4 van dit vonnis. Volgens [eiser] moest daartoe een controle worden uitgevoerd door Gemeente Rotterdam. Er was volgens [eiser] voor 20 april 2007 om 19.00 uur een afspraak gemaakt met gemeenteambtenaren voor het uitvoeren van deze controle. Op die afspraak is volgens [eiser] niemand verschenen. [eiser] heeft gesteld dat er van uitgegaan kan worden dat de huisvestingsvergunning na de controle zou zijn afgegeven.
Gemeente Rotterdam heeft betwist dat [eiser] kon rekenen op een huisvestingsvergunning voor zijn huurder [I]. Gemeente Rotterdam heeft in dit kader gewezen op de vereisten voor het verkrijgen van een huisvestingsvergunning zoals het voeren van een gemeenschappelijke huishouding, het gedurende zes jaar ingezetene zijn van Rotterdam en de inkomenseis.
Op deze stellingen van Gemeente Rotterdam heeft [eiser] nog niet kunnen reageren. De rechtbank acht het geraden een comparitie van partijen te gelasten, alwaar het een en ander besproken zal worden en [eiser] de gelegenheid heeft op eerdergenoemde stellingen te reageren. Hierna zal dan ook bepaald worden dat een comparitie van partijen wordt gelast, in welk kader partijen dienen over te gaan tot het verstrekken van hun verhinderdata.
5.3 het emailbericht van 14 augustus 2008
5.3.1 Naast gederfde huurinkomsten heeft [eiser] gevorderd Gemeente Rotterdam te veroordelen tot betaling van € 7.500,- wegens door [eiser] geleden immateriële schade.
[eiser] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het sturen van het e-mailbericht van 14 augustus 2008 door Gemeente Rotterdam aan de bankrelaties van [eiser] onrechtmatig was en dat [eiser] daardoor in zijn eer en goede naam is aangetast.
5.3.2 Gemeente Rotterdam heeft betwist dat het versturen van het bedoelde e-mailbericht onrechtmatig was.
5.3.3 Beoordeeld moet worden of Gemeente Rotterdam onrechtmatig heeft gehandeld door het bedoelde e-mailbericht te versturen aan de bankrelaties van [eiser]. Bij die beoordeling moet rekening worden gehouden met de op Gemeente Rotterdam als overheidsorgaan rustende zorgvuldigheidsplicht.
5.3.4 In het e-mailbericht van 14 augustus 2008 maakt Gemeente Rotterdam melding van een aantal constateringen die zij ten aanzien van [eiser] heeft gedaan. Zo noemt Gemeente Rotterdam de aankoop door [eiser] in de periode december 2002 tot februari 2004 van verschillende woningen in Rotterdam met een hypothecaire geldlening gebaseerd op eigen bewoning. Gemeente Rotterdam meldt voorts dat [eiser] een zestal woningen in bezit heeft, waarvan er drie zijn aangekocht met Nationale Hypotheekgarantie. Daarnaast geeft Gemeente Rotterdam aan dat de woning aan de [straat] [huisnummer] te Rotterdam is gesloten vanwege overbewoning, dat de woning aan de [straat] 196C is afgesloten na een brand in het portiek en dat ten aanzien van de woning aan de Dunantstraat 31A een melding van overbewoning is ontvangen. Vervolgens verzoekt Gemeente Rotterdam de aangeschreven hypotheekverstrekkers om een fraudeonderzoek te verrichten naar taxatie- en/of hypotheekfraude.
5.3.5 De rechtbank overweegt als volgt.
[eiser] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat de door Gemeente Rotterdam in het
e-mailbericht van 14 augustus 2008 genoemde en hiervoor in 5.3.4 geciteerde constateringen juist zijn. [eiser] heeft slechts gesteld niet bekend te zijn met de door Gemeente Rotterdam geregistreerde signalen en heeft deze signalen bij gebrek aan wetenschap betwist. Dat is in het licht van de in het e-mailbericht van 14 augustus 2008 gegeven uiteenzetting onvoldoende. Van [eiser] had verwacht mogen worden dat hij concreet had gereageerd op deze uiteenzetting en gemotiveerd en gespecificeerd had aangegeven welke van de door Gemeente Rotterdam geconstateerde feiten rond zijn woningbezit niet juist zijn. Het zijn immers feiten waarvan hij redelijkerwijs geacht moet worden zelf alle benodigde kennis te hebben. Nu [eiser] dat niet heeft gedaan, gaat de rechtbank ervan uit dat deze constateringen op zichzelf juist zijn. In beginsel kan ook het bekend maken van ware feiten onrechtmatig zijn, doch daarvan zal veel minder snel sprake zijn dan bij onware feiten. De rechtbank acht het in het licht van het voorgaande - [eiser] is in het bezit van zes woningen welke zijn aangekocht met behulp van hypothecaire geldleningen voor eigen bewoning en voor drie van deze woningen geldt de Nationale Hypotheekgarantie - niet onrechtmatig dat Gemeente Rotterdam de bankrelaties van [eiser] heeft verzocht over te gaan tot het verrichten van een fraudeonderzoek rond de persoon van [eiser]. Dat geldt temeer nu als onbetwist vast staat dat Gemeente Rotterdam hiermee uitvoering gaf aan haar taak in het algemeen belang, te weten het tegengaan van onrechtmatige vastgoedpraktijken in de stad, om op die manier te pogen de achteruitgang van bepaalde delen van de stad in te dammen. Relevant is voorts dat Gemeente Rotterdam [eiser] in het e-mailbericht niet aanduidt als fraudeur of malafide huiseigenaar. Gemeente Rotterdam noemt slechts de constateringen die zij heeft gedaan rond de persoon van [eiser], zonder daaraan conclusies te verbinden, met daarbij voorts het verzoek een onderzoek uit te voeren. [eiser] stelt - terecht - dat de banken wellicht geneigd zullen zijn aan de mededelingen van Gemeente Rotterdam meer gewicht toe te kennen dan aan die van een willekeurige derde, omdat een gemeente een imago van onpartijdigheid en betrouwbaarheid heeft, en dat de voor haar geldende zorgvuldigheidsnorm strenger is dan die voor niet-overheidsinstanties. Nu echter moet worden aangenomen dat voornoemde constateringen van Gemeente Rotterdam juist zijn, doet dat in dit verband niet terzake. Dat Gemeente Rotterdam aan haar verzoek tot verrichten van een fraudeonderzoek een voorstel tot het opeisen van de hypothecaire geldleningen koppelt, is evenmin onrechtmatig. Relevant voor dat oordeel is dat het niet aan Gemeente Rotterdam is om te besluiten tot opzegging van de geldlening, maar aan de bewuste banken. Gemeente Rotterdam heeft daarover geen enkele zeggenschap.
5.3.6 Mogelijk is Gemeente Rotterdam wel wat voortvarend te werk gegaan met het versturen van het e-mailbericht en het verzoek om een fraudeonderzoek, doch dat betekent nog niet dat sprake is van onrechtmatigheid. Relevant voor dat oordeel is voorts dat de gewraakte mededelingen niet bijzonder negatief, beschuldigend of grievend zijn. De door Gemeente Rotterdam in acht te nemen bijzondere zorgvuldigheid brengt immers niet uitsluitend mee dat Gemeente Rotterdam behoedzaam moet zijn met mededelingen over burgers, maar ook dat zij zich hard maakt voor de algemene belangen van haar inwoners. Vast staat dat Gemeente Rotterdam de mededelingen over [eiser] deed in het kader van haar doelstelling om verpaupering van de stad tegen te gaan. In die context wordt ook het Alijda-project genoemd. Weliswaar is uit het e-mailbericht als geheel duidelijk dat Gemeente Rotterdam de verzoeken doet in het kader van het Alijda-project, dat op zijn beurt weer bedoeld is om malafide praktijken tegen te gaan en kan daardoor bij de banken de indruk zijn gewekt dat Gemeente Rotterdam bij [eiser] onoorbare praktijken vermoedde, maar dat is niet onrechtmatig. De beschikbare gegevens vormen immers objectief bezien reden tot een dergelijk vermoeden. Voor zover [eiser] in dit kader heeft gewezen op het beëindigd zijn van in ieder geval één hypothecaire geldlening ná het verzenden van het e-mailbericht door Gemeente Rotterdam, overweegt de rechtbank dat een hypothecair geldverstrekker in de regel uitsluitend in de situaties beschreven in de voorwaarden van de geldleningsovereenkomst kan overgaan tot opeising van de volledige hypothecaire schuld ineens. Voor zover de bank daarmee in strijd heeft gehandeld, dient [eiser] zich daarover bij de betrokken bank te beklagen. Dit houdt onvoldoende verband met de gestelde onrechtmatigheid.
5.3.7 Voor zover [eiser] zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade ook gegrond heeft op een onrechtmatige verstrekking van privé-gegevens door Gemeente Rotterdam, geldt het volgende. Het gaat hier om zeer beperkte informatie aan banken waarmee [eiser] een zakelijke relatie had. Aangenomen moet worden dat deze banken over een gedeelte van de verschafte informatie reeds beschikten, met name voor zover het de persoonsgegevens van [eiser] betreft. Voorts is sprake van informatie waarin een ieder vrijelijk inzage kan verkrijgen via de openbare registers.
Voor zover dat niet het geval was, is inderdaad de vraag of Gemeente Rotterdam bevoegd was deze informatie te verstrekken met het oog op de vervulling van haar publiekrechtelijke taak om de leefomgeving van bepaalde wijken in Rotterdam te verbeteren. Dit zal ter comparitie van partijen worden besproken.
5.4 Alle overige beslissingen worden aangehouden.
6. De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen op de terechtzitting van mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100-120 te Rotterdam, op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
bepaalt dat [eiser] dan in persoon aanwezig moet zijn en dat Gemeente Rotterdam vertegenwoordigd moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen;
bepaalt dat partijen binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van de sector civiel - de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden december 2010 tot en met februari 2011 dienen op te geven, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald;
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen;
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd;
wijst partijen er op, dat voor de zitting twee uur zal worden uitgetrokken;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2010.?
1861/106