ECLI:NL:RBROT:2010:BO4689

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1462 BC-T2
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Damsteegt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de Autoriteit Financiële Markten inzake heffing toezichtskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 november 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Belangen Investeerders PG 201 en de Autoriteit Financiële Markten (AFM). De zaak betreft een beroep van eiseres tegen een besluit van de AFM, waarbij het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit van 26 november 2009 ongegrond werd verklaard. Eiseres had verzocht om terug te komen van een onherroepelijk heffingsbesluit dat was genomen op 28 december 2006, waarbij een heffing van € 78.600,- was opgelegd wegens kosten van doorlopend toezicht uit hoofde van de Wet financiële dienstverlening over het jaar 2006. De rechtbank heeft vastgesteld dat de AFM de heffing op 26 november 2009 had verminderd tot € 26.150,-, maar dat eiseres geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die aanleiding gaven om verder terug te komen op het besluit. De rechtbank oordeelde dat de rechtsoverwegingen uit een latere uitspraak niet als novum konden worden aangemerkt, omdat deze niet relevant waren voor de beoordeling van de heffing over 2006. Eiseres had niet tijdig bezwaar gemaakt tegen de oorspronkelijke besluitvorming, waardoor de rechtbank geen aanleiding zag om buiten de vraag of er nova zijn gesteld te treden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/1462 BC-T2
Uitspraak in het geding tussen
Stichting Belangen Investeerders PG 201, gevestigd te Oud-Beijerland, eiseres,
en
Stichting Autoriteit Financiële Markten, verweerster (hierna: AFM),
gemachtigde mr. J.S. Roepnarain, advocaat te Amsterdam.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 11 maart 2010 heeft AFM het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 26 november 2009 ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2010. Namens eiseres zijn verschenen [A], bestuurder van eiseres, en [B]. AFM heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
2 Overwegingen
2.1 AFM heeft eiseres bij factuur van 28 december 2006 een heffing opgelegd van
€ 78.600,- wegens kosten van doorlopend toezicht uit hoofde van de Wet financiële dienstverlening over het jaar 2006. Bij besluit van 16 juni 2008 heeft AFM het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding bij het maken van bezwaar. Het beroep daartegen heeft de rechtbank bij uitspraak van 12 augustus 2009 (LJN BJ5769) ongegrond verklaard. Eiseres heeft in die uitspraak berust.
2.2 Tussentijds heeft AFM op 12 november 2007 een creditfactuur strekkende tot creditering van € 52.450,- geadresseerd aan eiseres op een adres te Dordrecht.
2.3 Eiseres heeft AFM bij brief van 28 augustus 2009 AFM verzocht terug te komen van het besluit van 28 december 2006. Bij besluit van 26 november 2009 heeft AFM eiseres bericht dat met de creditfactuur van 12 november 2007 de heffing is teruggebracht tot
€ 26.150,-, zodat reeds tegemoet is gekomen aan het verzoek van eiseres de heffing vast te stellen op basis van de hoogte van de ingelegde gelden. Voor zover eiseres ook die heffing bestrijdt heeft AFM (analoog) toetsend aan artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vastgesteld dat eiseres geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden – ook wel nova genoemd – aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd, zodat zij geen aanleiding heeft gezien het verzoek in te willigen. Met het bestreden besluit heeft AFM het besluit van 26 november 2009 gehandhaafd.
2.4 Eiseres stelt dat zij de creditfactuur van 12 november 2007 niet heeft ontvangen omdat dit naar een verkeerd adres is verzonden. Gelet op de adressering van die factuur kan de rechtbank deze stelling onderschrijven. De rechtbank merkt voorts op dat AFM die factuur blijkbaar niet heeft ingebracht in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank van 12 augustus 2009, terwijl die factuur onmiskenbaar kwalificeert als een besluit in de zin van artikel 6:18 van de Awb. Nu de creditfactuur van 12 november 2007 niet bekend is gemaakt, doch eiseres eerst met het besluit van 26 november 2009 is bericht dat de oorspronkelijke heffing is teruggebracht tot € 26.150,-, ziet de rechtbank aanleiding het besluit van 26 november 2009 aan te merken als beslissing tot vermindering van de eerdere onherroepelijke heffing, terwijl het bestreden besluit strekt tot handhaving van die beslissing.
2.5 Eiseres meent dat de heffing nog verder dient te worden teruggebracht. Zij betoogt in dit verband dat het oordeel van de rechtbank in haar uitspraak van 12 augustus 2009 ten aanzien van de heffing over 2007 als een novum dient te gelden.
2.6 Met AFM is de rechtbank van oordeel dat dit betoog faalt. Op zichzelf kunnen uit een latere uitspraak wel feiten blijken die nog niet bekend waren ten tijde van het onherroepelijk worden van het besluit 28 december 2006, maar daarvan is thans geen sprake. Eiseres doet namelijk een beroep op de rechtsoverwegingen in die uitspraak die zien op de (on)verbindendheid van de algemeen verbindende voorschriften waarop de heffing is gebaseerd. Die kwestie zou inzet zijn geweest van het beroep tegen de oorspronkelijke besluitvorming inzake de heffing over 2006 indien eiseres tijdig bezwaar zou hebben gemaakt. Met het verzoek terug te komen van die onherroepelijke besluitvorming kan zij niet bereiken dat alsnog ten overstaan van de bestuursrechter deze discussie (ten volle) wordt gevoerd.
2.7 Bijzondere omstandigheden die met zich brengen dat de rechtbank in haar beoordeling ook buiten de vraag of nova zijn gesteld dient te treden doen zich niet voor. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat AFM de heffing drastisch heeft verminderd.
2.8 Het beroep is derhalve ongegrond.
2.9 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. T. Damsteegt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. drs. R. Stijnen, griffier.
De griffier: De rechter:
Uitgesproken in het openbaar op: 18 november 2010.
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende – onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen – en AFM kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.