ECLI:NL:RBROT:2010:BO6160

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
796090
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K.L. van Zetten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van een werknemer tegen zijn werkgever na een auto-ongeluk tijdens werktijd

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een vordering van een werknemer, een taxichauffeur, tegen zijn werkgever, een taxibedrijf. De werknemer heeft tijdens werktijd een auto-ongeluk gehad, waardoor hij enige tijd in het ziekenhuis heeft gelegen. De werkgever stelt dat de werknemer ontslag heeft genomen, terwijl de werknemer vordert dat de arbeidsovereenkomst nog voortduurt en dat hij recht heeft op betaling van achterstallig loon. Daarnaast vordert de werkgever schadevergoeding van de werknemer wegens roekeloos rijgedrag.

De rechtbank heeft de werkgever in de gelegenheid gesteld om stukken over te leggen met betrekking tot de werktijd van de werknemer. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer zich op 17 augustus 2006 ziek heeft gemeld, maar dat de werkgever hier niets mee heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat het dienstverband niet met wederzijds goedvinden is beëindigd, maar dat het is ontbonden door de kantonrechter met ingang van 8 juni 2007. De werknemer heeft recht op het volledige overeengekomen loon over deze periode.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen reden is om de vordering van de werknemer te matigen, ondanks de argumenten van de werkgever. De gevorderde verklaring voor recht en de loonvordering over de periode van 8 augustus 2006 tot 8 juni 2007 zijn toewijsbaar. Ook de vordering van de werknemer voor achterstallig vakantiegeld is volledig toewijsbaar. De zaak is verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling, waarbij de werkgever de gelegenheid krijgt om relevante stukken in te dienen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie bij exploot van dagvaarding van 23 maart 2007,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: (thans) mr. E.H.P. Dingenouts, advocaat te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
h.o.d.n. (eenmanszaak) [Taxibedrijf],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde mr. L.J. van Rooijen, advocaat te Rotterdam.
Partijen blijven hierna aangeduid als “[eiser]” respectievelijk “[gedaagde]”.
1. Het verdere verloop van de procedure in conventie
Het verdere verloop van de procedure in conventie blijkt uit de processtukken waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:
- het tussenvonnis van 21 oktober 2009 en de daaraan ten grondslag liggende
processtukken;
- akte naar tussenvonnis van 21 oktober 2009 aan de zijde van [eiser], met producties.
[gedaagde] heeft, hoewel daartoe behoorlijk in de gelegenheid gesteld, niet gereageerd op de akte van [eiser].
De uitspraak van het vonnis is door de kantonrechter bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling in conventie
2.1 Bij voormeld tussenvonnis is [eiser] in de gelegenheid gesteld bij akte voor zover nog niet geschied de voor de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid en beschikbaarheid voor arbeid bij [gedaagde] in de periode van 7 augustus 2006 tot 8 juni 2007 relevante bescheiden in het geding te brengen.
2.2 [eiser] heeft bij akte diverse stukken in het geding gebracht, waaruit volgt dat hij als oproepkracht in een paar korte periodes nog wat heeft kunnen verdienen, doch altijd voor arbeid bij [gedaagde] beschikbaar was. Vast staat tussen partijen dat [eiser] zich in elk geval op 17 augustus 2006 (nogmaals) ziek heeft gemeld en dat [gedaagde] niets met deze ziekmelding heeft gedaan. [eiser] heeft bij voormelde akte stukken in het geding gebracht waaruit zijn arbeidsongeschiktheid blijkt.
2.3 [gedaagde] heeft hierop niet meer gereageerd, zodat de kantonrechter uit dient te gaan van de juistheid van de nadere stellingen op dit punt van [eiser].
Vast staat dat [eiser] door [gedaagde] niet voor arbeid is opgeroepen.
Dat [gedaagde] op de ziekmelding niet de bedrijfsarts heeft ingeschakeld, zoals evenmin in geschil is, dient voor rekening van [gedaagde] als werkgever te blijven.
2.4 Uit het vorenstaande en hetgeen is overwogen in de tussenvonnissen van 6 december 2007, 27 maart 2008, 17 december 2008 en 21 oktober 2009 resteert slechts de vaststelling dat het dienstverband tussen partijen niet met wederzijds goedvinden is geëindigd, maar dat hieraan een einde is gekomen door de ontbinding door de kantonrechter met ingang van 8 juni 2007. De slotsom is dan ook dat [eiser] in beginsel aanspraak heeft op het volledige overeengekomen loon over die periode.
2.5 Er is geen reden tot matiging op de door [gedaagde] aangevoerde primaire grondslagen dat [eiser] niet ziek was en niet beschikbaar was voor arbeid, nu het tegendeel in deze procedure afdoende gebleken is.
2.6 [gedaagde] heeft subsidiair nog een beroep gedaan op matiging op grond van artikel 7:680a BW althans artikel 6:248 lid 2 BW, gelet op de omstandigheden van het geval. In de conclusie van antwoord (punt 26) noemt [gedaagde] daartoe vier omstandigheden, namelijk - kort weergegeven - :
a) dat [eiser] elders werkzaamheden als taxichauffeur heeft verricht of kon verrichten;
b) dat [eiser] zijn taxi op bewust roekeloze wijze heeft beschadigd, zodat Van
Bronckhorst hem niet meer te werk kon stellen;
c) dat [eiser] aan [gedaagde] en derden omvangrijke schade heeft toegebracht;
d) de geringe omvang van het bedrijf van [gedaagde] en de financiële positie daarvan.
Deze argumenten kunnen de kantonrechter niet overtuigen. De onderdelen a tot en met c zijn in deze procedure beoordeeld (en niet ten gunste van [gedaagde]) en voor onderdeel d) is elke onderbouwing achterwege gebleven. Het beroep op matiging slaagt derhalve niet.
2.7 De gevorderde verklaring voor recht en de loonvordering over de periode vanaf 8 augustus 2006 tot 8 juni 2007 zijn dan ook toewijsbaar, met dien verstande dat een verklaring voor recht naar haar aard niet uitvoerbaar bij voorraad is.
2.8 De vordering ad € 1.040,00 aan achterstallig vakantiegeld over de periode vanaf 8 augustus 2006 tot 8 juni 2007 is op grond van vorenstaande overwegingen eveneens volledig toewijsbaar.
2.9 Voorts heeft [eiser] € 3.304,40 gevorderd aan tegenwaarde van openstaande verlofuren. [eiser] heeft hiertoe gesteld dat hij over de gehele periode van dienstverband, van 6 september 2004 tot 8 juni 2007, geen enkel verlofuur heeft opgenomen, terwijl hij recht heeft op 20 verlofdagen per jaar. De vordering is gebaseerd op 440 uur tegen een uurloon van € 7,51.
[gedaagde] heeft als productie 18 bij de conclusie van dupliek een overzicht overgelegd van de door [eiser] gewerkte uren. Daaruit blijkt, aldus [gedaagde], dat 624,5 verlofuren zijn opgenomen, terwijl slechts een aanspraak op 368 uren is opgebouwd. [gedaagde] heeft bij genoemde productie een aantal weekstaten overgelegd. [gedaagde] heeft geen gebruik gemaakt van de in het tussenvonnis van 6 december 2007 geboden gelegenheid om op de comparitie van partijen alle weekstaten over de periode van 6 september 2004 tot 8 augustus 2006 in het geding te brengen. Ter zitting heeft [gedaagde] de nadere stelling van [eiser] dat die weekstaten de rittijden betreffen en niet de werktijden, gemotiveerd weersproken.
Een deugdelijke administratie van verlofuren, met onder meer de verlofaanvragen van [eiser], is tot dusverre al met al niet overgelegd.
2.10 De zaak zal nu allereerst op na te melden wijze naar de rolzitting worden verwezen, teneinde [gedaagde] in de gelegenheid te stellen bij akte alsnog de hiervoor onder 2.9 bedoelde administratie in het geding te brengen en zonodig een toelichting daarop te verstrekken.
[eiser] kan hierop bij antwoordakte reageren.
2.11 Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De kantonrechter:
in conventie
alvorens verder te beslissen,
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 7 juli 2010 om 14.30 uur voor het nemen van een akte door – eerst – [gedaagde] voor het in rechtsoverweging 2.10 genoemde doel.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.L. van Zetten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.