Zaak-/rolnummer: 327663 / HA ZA 09-898
Uitspraak: 10 november 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BASAMRO-SHIPPING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. D.J. Rijnbout,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NMT PROJECTS INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D.J. Lok.
Partijen worden hierna aangeduid als “Basamro” respectievelijk “NMT”.
1 Het verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 26 maart 2009 en de door Basamro overgelegde producties;
- conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende conclusie van eis in reconventie, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 12 augustus 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- brief van mr. Rijnbout d.d. 2 oktober 2009, met productie;
- brief van mr. Adriaansen namens NMT d.d. 7 oktober 2009;
- fax van mr. Rijnbout d.d. 12 oktober 2009, met productie;
- conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 13 oktober 2009;
- akte na comparitie tevens houdende akte overlegging producties aan de zijde van NMT, met producties;
- antwoordakte na comparitie tevens akte houdende productie aan de zijde van Basamro, met productie.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1 Op 8 augustus 2008 heeft NMT de volgende email naar Basamro verstuurd:
“Gaarne tarief voor:
- 6 x full loads max. 24 ton + 3 x full freight max. 20 ton
- FCA Gdansk / FCA Odessa
- laden mid week 34, uiterlijk 01/09 leveren !!
NB: KRAANBELADING!!
Hoor graag zsm.”
2.2 Eveneens op 8 augustus 2008 heeft Basamro per email daarop als volgt geantwoord:
“Wij kunnen u als volgt noteren:
EUR. 3045,-- p. complete vracht van max. 20 ton
EUR. 3545,-- p. complete vracht van max. 24 ton
Tarieven zijn incl. 2 dagen vrij voor lossing daarna EUR. 350,-- p. extra wachtdag (…).
Normale transsitijd is 5 dagen maar uit onze ervaring weten we dat er altijd vertragingen zijn bij de grens (douane) dus onze advies aan U is, om begin WEEK 34 aan te vangen met het laden, indien mogelijk.”
2.3 Per email van 14 augustus 2008, die aansloot op een grotendeels gelijkluidende email van 13 augustus 2008, heeft NMT aan Basamro medegedeeld:
“REVISIE
Hierbij transportopdracht:
(…)
18-20/08 laden bij:
(...)
Uiterlijk 01/09 leveren bij:
(...)
Overeengekomen tarief : € 3545 p/truck
(...)
Gaarne zsm laad/losdata en tijden doorgeven
(...)”
2.4 In emails van 15 en 18 augustus 2008 deelde Basamro aan NMT mee dat op zowel dinsdag 19 als woensdag 20 augustus 2008 drie vrachtwagens zouden komen laden.
2.5 Bij email van 19 augustus 2008 schreef NMT per email aan Basamro:
“Ref. tel.con, nog even voor de duidelijkheid mocht de 2e wagen vandaag niet komen opdagen hou er dan wel rekening mee dat er hoe dan ook morgen 5 wagens moeten worden geladen !!!!!!!! Transport is aangenomen op basis van laden 18-20 aug. !! Donderdag zijn er geen mensen meer aanwezig !!!
Maakt je vervoerder hier wel even op attent anders hebben jullie en wij een heel groot probleem.”
2.6 Op 20 augustus 2008 schreef NMT aan Basamro verschillende emails over het uitblijven van de vrachtwagens, waarvan de laatste luidt:
“Ref. tel.con, nog even voor de duidelijkheid. Indien de laatste 3 wagens vandaag niet tijdig arriveren zullen we helaas genoodzaakt zijn om u verantwoordelijk te houden voor alle additionele kosten en consequenties welke hieruit mochten voortvloeien.”
2.7 Op 21 augustus 2008 heeft NMT per email aan Basamro geschreven:
“Ref. tel.con, vertragingen zijn onacceptabel. Wil per direct weten waar de laatste 2 wagens zich bevinden !!”
2.8 Op 21 augustus 2008 antwoordde Basamro aan NMT:
“Zoals zojuist telefonisch doorgegeven staat op dit moment 1 auto (enelaatste) te laden.
Wij zullen u zo spoedig mogelijk laten weten waar de laatste auto zich bevindt.”
2.9 Bij factuur van 11 september 2008 heeft Basamro vijftien wachtdagen à € 350,00 per dag bij NMT in rekening gebracht. Het totaalbedrag van de factuur bedraagt € 5.250,00.
2.10 Bij brief van 23 september 2008 heeft NMT de factuur geweigerd en deze aan Basamro geretourneerd.
2.11 Op 6 oktober 2008 heeft ALE Heavylift B.V. (hierna: ALE) aan NMT een factuur verstuurd voor een bedrag van € 8.151,50. In deze factuur is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“Extra costs made by us for late arrival at Gdansk in Poland on 21st August 2008
Equipment being idle 5,500.00
Hotel Costs 3 Man @ 1 night @ Euro 50,-- 150.00
Mandays: 3 Man @ Euro 400.-- 1,200.00
(...)
Service/goods EUR 6,850.00
VAT-19 % EUR 1,301.50
Total amount due EUR 8,151.50”
2.12 Op 28 oktober 2008 heeft NMT een factuur voor een bedrag van € 8.151,50 aan Basamro verstuurd.
3 De vordering in conventie
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad NMT te veroordelen tot betaling aan Basamro van € 6.547,18, vermeerderd met rente en kosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Basamro aan de vordering – kort gezegd – de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 Basamro heeft, optredend als expediteur, in opdracht en voor rekening van NMT zaken vervoerd c.q. doen vervoeren.
3.2 Partijen zijn overeengekomen dat Basamro voor extra wachtdagen een tarief van
€ 350,00 per dag per vrachtwagen in rekening kon brengen. Op 5 september 2008 heeft Basamro NMT op de hoogte gesteld van het feit dat zij wachtdagen in rekening zou brengen. De factuur van 11 september 2008 voor vijftien wachtdagen, in totaal € 5.250,00, heeft NMT zonder protest behouden. NMT is in verzuim ter zake van de nakoming van haar betalingsverplichting.
3.3 Op de overeenkomst zijn de Fenex-voorwaarden van toepassing omdat deze uitdrukkelijk zijn overeengekomen dan wel als bestendig gebruikelijk beding gelden.
3.4 Op de overeenkomst zijn tevens de bepalingen uit het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (hierna: de CMR) naast de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) van toepassing.
3.5 NMT is vanaf de factuurdatum over de vordering (i) op grond van artikel 17 lid 3 van de Fenex-voorwaarden wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:120 lid 2 BW verschuldigd, tot en met 20 maart 2009 gelijk aan € 176,98, dan wel (ii) wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW, althans (iii) rente als bedoeld in artikel 27 CMR.
3.6 Voorts maakt Basamro op grond van artikel 18 lid 2 van de Fenex-voorwaarden aanspraak op tien procent administratiekosten, gelijk aan € 525,00.
3.7 NMT is de door Basamro gemaakte buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. Deze bedragen € 595,20, zijnde tien procent van de hoofdsom vermeerderd met rente en administratiekosten, althans worden berekend conform het (voormalig) incassotarief van de Nederlandse Orde van Advocaten, althans worden gesteld op twee punten van het liquidatietarief als bedoeld in het Rapport Voorwerk II.
3.8 Basamro vordert ten slotte vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten, inclusief nakosten, vermeerderd met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum, althans na betekening van dit vonnis.
4 Het verweer in conventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Basamro in de kosten van het geding.
NMT heeft daartoe – samengevat – het volgende aangevoerd:
4.1 NMT stelt primair dat partijen geen afspraken over (het in rekening brengen van) wachtdagen hebben gemaakt. Subsidiair stelt NMT dat de in de offerte opgenomen voorwaarde over wachtdagen slechts ziet op extra dagen (meer dan twee) die nodig zijn voor lossing. NMT betwist dat er sprake is van wachtdagen in deze zin, nu alle wagens te Odessa tijdig zijn gelost. Vertraging elders dan bij het lossen geldt niet als wachtdagen in deze zin.
4.2 NMT betwist ook overigens dat er sprake is geweest van de gestelde wachttijden. Zo al van vertraging sprake is geweest, dan heeft Basamro, door geen contact hierover met NMT op te nemen, NMT de mogelijkheid ontnomen om maatregelen te treffen om de vertraging te beperken. Dergelijke vertragingen dienen derhalve redelijkheidshalve althans op grond van eigen schuld voor rekening en risico van Basamro te blijven.
4.3 Basamro heeft NMT niet op de hoogte gebracht van haar voornemen om wachtdagen in rekening te brengen. NMT heeft na ontvangst van de factuur van 11 september 2008 daartegen meerdere malen bezwaar gemaakt.
4.4 NMT betwist de vordering en het gestelde verzuim. NMT betwist voorts de verschuldigdheid en omvang van de gevorderde rente, administratiekosten en buitengerechtelijke incassokosten.
4.5 De Fenex-voorwaarden zijn niet van toepassing, omdat zij niet zijn overeengekomen. Voorts zijn de voorwaarden niet voor of bij het sluiten van de overeenkomst ter hand gesteld, waardoor zij vernietigbaar zijn.
5 De vordering in reconventie
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Basamro te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 8.151,50, vermeerderd met rente en proceskosten.
Naast hetgeen NMT in conventie als verweer heeft aangevoerd, heeft zij aan deze vordering – kort gezegd – de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
5.1 Tussen partijen is uitdrukkelijk overeengekomen dat van 18 tot en met 20 augustus 2008, en meer in het bijzonder drie vrachtwagens op 19 en drie vrachtwagens op 20 augustus 2008, zouden worden geladen, zulks in verband met het huren van mankracht en materiaal voor het laden van de vrachtwagens door NMT. NMT heeft Basamro erop gewezen dat zij voor twee dagen mankracht en materiaal had ingehuurd en dat vertraging extra kosten met zich mee zou brengen die op Basamro zouden worden verhaald.
5.2 Twee vrachtwagens zijn eerst op 21 augustus 2008 gearriveerd. Deze vertraging kan aan Basamro worden toegerekend. Basamro dient de hierdoor door NMT gemaakte extra kosten ten bedrage van € 8.151,50 aan NMT te vergoeden. Deze kosten zien op een extra dag inhuren van materiaal en drie man personeel, en driemaal een hotelovernachting. ALE heeft deze kosten aan NMT in rekening gebracht en Basamro is hiervoor aansprakelijk.
5.3 NMT vordert wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 8.151,50 vanaf 11 november 2008, althans vanaf de datum van betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
6 Het verweer in reconventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering en voorts tot veroordeling van NMT in de kosten van het geding en in de nakosten, beide vermeerderd met rente.
Indien veroordeling in de nakosten niet mogelijk of toewijsbaar is, vordert Basamro op grond van artikel 237 lid 4 Rv afgifte van een bevelschrift tot betaling van bedoelde nakosten vermeerderd met rente.
Basamro voert daartoe – kort gezegd – het volgende aan:
6.1 Basamro betwist dat bij belading vertraging is ontstaan die aan haar is toe te rekenen. De voorlaatste wagen arriveerde op 20 augustus 2008 op het laadadres, de laatste arriveerde op 21 augustus 2008. Het personeel ter plaatse besloot de voorlaatste vrachtwagen te beladen op 21 augustus 2008 “omdat zij er toch nog waren”. Het was Basamro niet bekend dat NMT voor twee dagen mankracht en materiaal voor het laden had ingehuurd, noch is door NMT aan Basamro meegedeeld dat zij extra kosten aan Basamro in rekening zou brengen.
6.2 Basamro betwist dat NMT schade heeft geleden en betwist voorts de (hoogte van de) factuur en de daarin opgevoerde posten. Basamro is derhalve ook geen rente verschuldigd.
Overeenkomst tot vervoer of expeditie?
7.1 Partijen verschillen allereerst van mening over het antwoord op de vraag of zij een overeenkomst tot vervoer of een overeenkomst tot expeditie hebben gesloten. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
7.2 De bewoordingen van de onder 2 aangehaalde offerte, transportopdracht en correspondentie wijzen op een vervoerovereenkomst. Ook de door Basamro verstuurde factuur genoemd onder 2.9 wijst op vervoer. Ook overigens zijn geen bescheiden overgelegd waaruit een opdracht tot of overeenkomst van expeditie kan worden afgeleid.
De stellingen van Basamro dat zij geen vrachtwagens heeft en dat NMT in een email van 19 augustus 2008 heeft geschreven: “maakt je vervoerder hier wel even op attent”, zijn onvoldoende om het oordeel te rechtvaardigen dat tussen partijen een expeditieovereenkomst is gesloten, omdat daaruit hoogstens blijkt dat Basamro niet zelf het vervoer heeft uitgevoerd. Dit is echter voor de vraag of een vervoerovereenkomst is gesloten niet van voldoende belang. Dat in het handelsregister is ingeschreven dat Basamro zich bezighoudt met het doen vervoeren van goederen biedt onvoldoende tegenwicht tegen de stukken waaruit blijkt dat Basamro een offerte heeft gedaan waaruit niet blijkt dat zij als expediteur wenste op te treden en dat NMT vervolgens een transportopdracht heeft verstrekt die Basamro heeft uitgevoerd.
Nu de relevante stukken wijzen op vervoer en Basamro onvoldoende heeft gesteld om een ander oordeel te rechtvaardigen, kwalificeert de rechtbank de tussen partijen gesloten overeenkomst als een vervoerovereenkomst.
7.3 Aangezien sprake is van grensoverschrijdend vervoer van goederen over de weg van Polen naar Oekraïne en ten minste één van die landen partij is bij de CMR, is ingevolge artikel 1 van dat verdrag de CMR van toepassing.
Aanvullend is ingevolge artikel 4 lid 4 EVO het Nederlandse recht van toepassing, nu gesteld noch gebleken is dat partijen een rechtskeuze hebben gedaan, beide partijen in Nederland gevestigd zijn, en geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die erop duiden dat de overeenkomst nauwer is verbonden met een ander land dan Nederland.
Fenex-voorwaarden van toepassing?
7.4 Basamro heeft bij dagvaarding gesteld dat de Fenex-voorwaarden uitdrukkelijk tussen partijen zijn overeengekomen. In haar conclusie van antwoord in reconventie heeft zij deze stelling laten varen en zich op het standpunt gesteld dat de Fenex-voorwaarden naar Nederlands recht een bestendig gebruikelijk beding vormen zodat de toepasselijkheid daarvan niet uitdrukkelijk bedongen hoeft te worden. De jurisprudentie waarop Basamro zich beroept is echter sedert jaren geen geldend recht meer, zodat het beroep op de Fenex-condities als bestendig gebruikelijk beding faalt.
De enkele stelling van Basamro dat NMT zelf de Fenex-condities hanteert, kan niet zonder bijkomende omstandigheden, die niet zijn gesteld of gebleken, leiden tot de conclusie dat de toepasselijkheid van deze voorwaarden is overeengekomen.
Nu Basamro geen andere stellingen naar voren heeft gebracht die wel deze conclusie zouden rechtvaardigen, wordt het beroep op toepasselijkheid van de Fenex-condities als onvoldoende gemotiveerd verworpen.
Wachtdagen overeengekomen?
7.5 Partijen twisten over de vraag of zij een vergoeding voor wachtdagen zijn overeengekomen.
7.6 Naar aanleiding van het opvragen van tarieven voor vervoer van Gdansk (Polen) naar Odessa (Oekraïne) door NMT op 8 augustus 2008, heeft Basamro in haar email van diezelfde datum, zoals genoemd onder 2.2, aan NMT medegedeeld: “Tarieven zijn incl. 2 dagen vrij voor lossing daarna € 350,-- p. extra wachtdag (…)”. NMT heeft vervolgens op 13 augustus 2008 een transportopdracht verstrekt, gevolgd door een revisie van de transportopdracht, (uiteindelijk) op basis van een gelijk tarief als door Basamro op 8 augustus 2008 aangeboden. Uit de woorden “overeengekomen tarief” in zowel de eerste als de herziene transportopdracht leidt de rechtbank af dat met het geven van de transportopdracht de overeenkomst tot stand kwam, zonder dat daarvoor nog een aanvaarding door Basamro was vereist, en wel op basis van de offerte van 8 augustus 2008. Gesteld noch gebleken is dat NMT bij het geven van de transportopdracht tegen de in de aanbieding van Basamro opgenomen voorwaarde met betrekking tot vergoeding van wachtdagen heeft geprotesteerd. Aldus heeft NMT deze bepaling ter zake van wachtdagen stilzwijgend aanvaard althans mocht Basamro er van uitgaan dat NMT hiermee akkoord ging.
7.7 Partijen twisten voorts over de uitleg van de over wachtdagen gemaakte afspraak. Basamro stelt dat wachtdagen zien op wachtdagen in het gehele vervoerstraject, dus ook op wachtdagen bij de Pools-Oekraïense grens en de douane, en niet uitsluitend op wachtdagen voor lossing in Odessa. NMT heeft deze stelling betwist en zich op het standpunt gesteld dat wachtdagen alleen zien op extra dagen voor lossing in Odessa.
7.8 De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers volgens vaste jurisprudentie ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
7.9 Een taalkundige uitleg van “Tarieven zijn incl. 2 dagen vrij voor lossing daarna € 350,-- p. extra wachtdag (…)” leidt ertoe dat in het aan NMT aangeboden vrachttarief een losperiode van twee dagen was begrepen, maar dat zij voor iedere dag die daarna nog met lossing was gemoeid een vergoeding van € 350,-- moest betalen. Wachtdagen als bedoeld in deze voorwaarde zijn niet anders op te vatten dan dagen dat de vrachtwagen moet wachten nadat reeds twee dagen bestemd voor lossing zijn verstreken.
Onder deze uitleg vallen in beginsel niet vertragingen onderweg c.q. dagen dat vrachtwagens hebben stilgestaan bij de grens. De specifieke omstandigheden van het geval kunnen dit echter gelet op de in r.o. 7.8 neergelegde maatstaf anders maken. Feiten of omstandigheden waaruit kan volgen dat de bepaling in de door Basamro betoogde zin moet worden uitgelegd, zijn niet gesteld of gebleken.
Dit brengt mee dat Basamro haar vordering tot vergoeding van wachtdagen alleen op bovenstaand beding kan baseren voor wat betreft wachtdagen bij lossing volgens de hierboven gegeven uitleg van het beding.
7.10 Nu Basamro aan haar stelling dat partijen vergoeding van wachtdagen als door haar gevorderd niet een andere tussen partijen gemaakte afspraak ten grondslag legt, en ook niet is gebleken dat partijen zijn overeengekomen dat vertragingen elders in het vervoerstraject voor rekening van NMT zouden komen, neemt de rechtbank aan dat partijen een dergelijke afspraak niet hebben gemaakt.
De stelling van Basamro dat naar algemeen gebruik in de expeditie- en vervoersbranche en dus tussen partijen onder wachtdagen moet worden begrepen: alle extra dagen die het vervoer van een lading met zich meebrengt die niet te wijten zijn aan het handelen dan wel anderszins voor rekening komen van de vervoerder en/of expediteur zelf, behoeft geen beoordeling. Wat er in de branche of tussen partijen wordt verstaan onder wachtdagen leidt immers niet zonder bijkomende –niet gestelde of gebleken- omstandigheden tot een contractuele verplichting van NMT om een vergoeding voor dergelijke wachtdagen te betalen.
Indien Basamro heeft bedoeld te betogen dat uit de gebruiken in de branche of tussen partijen een dergelijke vergoedingsplicht voortvloeit, lag het –zeker gezien het daarop anticiperende verweer van NMT- op haar weg om deze stelling uitdrukkelijk in te nemen, uit te werken en te onderbouwen, hetgeen zij niet heeft gedaan.
7.11 Basamro vordert onder meer vergoeding van wachtdagen na lossing in Odessa. Uit overweging 7.9 volgt dat zij dergelijke wachtdagen in rekening mocht brengen. Nadat NMT bij antwoord het standpunt had ingenomen dat “2 dagen vrij voor lossing” aldus dient te worden verstaan dat binnen 48 uur na aankomst diende te worden gelost, heeft Basamro ter comparitie erkend dat NMT twee maal 24 uur over de lossing mocht doen. Ingevolge artikel 154 Rv kan deze uitdrukkelijke erkenning van de waarheid van de stelling van NMT niet worden herroepen, tenzij zij door een dwaling of niet in vrijheid is afgelegd, hetgeen is gesteld noch gebleken. Het stond Basamro derhalve niet vrij om in haar antwoordakte na comparitie van deze erkenning terug te komen door te stellen dat onder “2 dagen” toch kalenderdagen moet worden begrepen.
7.12 NMT heeft betwist dat sprake is geweest van extra wachtdagen voor lossing. Zij heeft gesteld en gemotiveerd dat steeds binnen 48 uur is gelost, en er bij herhaling op aangedrongen dat Basamro de gestelde extra wachtdagen voor lossing zou onderbouwen door middel van informatie over de tijdstippen van aankomst en vertrek van de vrachtwagens. Basamro heeft echter ook bij antwoordakte na comparitie volstaan met het noemen van kalenderdata. Daardoor is onduidelijk gebleven of binnen twee maal vierentwintig uur is gelost, of dat de lossing langer heeft geduurd dan achtenveertig uur waardoor recht op vergoeding van wachtdagen is ontstaan. De vordering van Basamro tot vergoeding wachtdagen in Odessa is derhalve onvoldoende gemotiveerd en kan om die reden niet worden toegewezen.
Wachtdagen in Krakowez en Warschau
7.13 Basamro vordert voorts vergoeding van wachtdagen in Krakowez en Warschau.
7.14 Nu partijen, zoals overwogen in r.o. 7.10, niets met betrekking tot het in rekening brengen van wachtdagen anders dan bij lossing zijn overeengekomen, kan deze vordering niet slagen op de daarvoor aangevoerde grondslag dat partijen een dergelijke vergoeding zijn overeengekomen.
7.15 Basamro heeft ter comparitie nog verklaard en vervolgens bij antwoordakte na comparitie gesteld dat de wachtdagen zijn ontstaan doordat de chauffeurs door toedoen van NMT op zogenoemde PP-nummers hebben moeten wachten en dat NMT daarom gehouden is deze wachtdagen te vergoeden. Zij heeft –naar de rechtbank haar stellingen begrijpt en zakelijk weergegeven- aangevoerd dat NMT is tekortgeschoten in de nakoming van de krachtens (onder meer) art. 11 CMR op haar rustende verplichting tot tijdige verstrekking van de ter voldoening aan douane- en andere formaliteiten noodzakelijke PP-nummers.
Deze stellingen komen neer op een wijziging c.q. aanvulling van de (feitelijke en juridische grondslag van) de eis van Basamro.
7.16 In het midden kan blijven of deze laattijdige en onnadrukkelijke wijziging van eis –waarop NMT nog niet heeft kunnen reageren- strijd met de goede procesorde oplevert.
De vordering van Basamro strekt tot nakoming van een contractuele betalingsverplichting, terwijl de aanvullende grondslag van de vordering alleen strekt tot toewijzing van schadevergoeding. Nu Basamro echter niet stelt en motiveert dat zij schade heeft geleden door het niet verstrekken van PP-nummers, en deze schade ook niet kwantificeert, kunnen haar stellingen geen toewijzing van haar vordering op de aanvullende grondslag dragen. De vordering op deze grondslag behoeft daarom geen beoordeling. Daarmee ontvalt ook het belang van een reactie van NMT op de eiswijziging.
7.17 Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de vordering in conventie zal worden afgewezen.
7.18 NMT vordert vergoeding van schade, groot € 8.151,50, die zij stelt te hebben geleden als gevolg van een toerekenbare tekortkoming van Basamro. NMT stelt daartoe dat twee vrachtwagens te laat op het laadadres zijn gearriveerd, namelijk op 21 augustus 2008 terwijl laden op 19 en 20 augustus 2008 was overeengekomen, en dat zij door die vertraging genoodzaakt was om één dag langer personeel en materiaal voor het beladen in te huren. Hiervoor heeft zij extra kosten moeten maken groot € 8.151,50, aldus NMT.
7.19 Basamro betwist dat een fatale laaddatum was overeengekomen, maar stelt dat NMT slechts een indicatie voor de laaddatum heeft gegeven. Dit verweer wordt als onjuist verworpen. Basamro haalt in dit verband correspondentie aan die zij als productie 4 bij antwoord in reconventie heeft overgelegd. Daaruit blijkt dat NMT op 13 augustus 2008 om 11.10 uur heeft geschreven “18-20-08 laden !!”, waarop Basamro om 14.41 uur diezelfde dag antwoordde “Hierbij bevestigen wij dat we met 6 wagens van 18 t/m 20 Augustus zullen komen laden”, waarna NMT op 14 en 15 augustus 2008 verzocht om opgave van laaddata en tijden, waarop Basamro op 15 en 18 augustus 2008 liet weten (zie onder 2.4 hierboven) dat op 19 en 20 augustus 2008 (in de middag) steeds drie wagens zouden komen laden.
Gelet op de herhaalde nadruk op laaddata, mede bezien in samenhang en verband met de direct op 8 augustus 2008 uitdrukkelijk door NMT gegeven waarschuwing dat het ging om kraanbelading, blijkt uit deze correspondentie dat belading na 20 augustus 2008 als later dan overeengekomen moet worden beschouwd.
Basamro moet zich als zorgvuldig vervoerder bovendien redelijkerwijs, na de waarschuwing dat het ging om kraanbelading, bewust zijn geweest van het belang dat NMT had bij het op de overeengekomen data kunnen beladen van de wagens.
7.20 Basamro heeft erkend dat in ieder geval de laatste vrachtwagen eerst op 21 augustus 2008 op het laadadres is gearriveerd, zodat dit vaststaat. Daaruit vloeit voort dat de belading anders dan overeengekomen niet op 20 augustus 2008 kon plaatsvinden. In het midden kan blijven of de voorlaatste wagen tijdig had kunnen worden beladen.
Voor zover Basamro met haar stelling dat het laadadres moeilijk te vinden was bedoelt te betogen dat de vertraging niet aan haar viel toe te rekenen, wordt dat verweer verworpen, reeds omdat van een zorgvuldig vervoerder redelijkerwijs mag worden verwacht dat deze in zijn planning ook met moeilijk vindbare laadadressen rekening houdt, en voorts is gesteld noch gebleken dat de chauffeurs aan wie zij de nakoming van haar verbintenissen als vervoerder had overgelaten (tijdig) de nodige maatregelen ter voorkoming van vertraging hebben genomen.
Basamro is derhalve gehouden de door NMT als gevolg van de vertraagde belading geleden schade te vergoeden. Dat NMT haar niet vooraf zou hebben gewaarschuwd voor de extra kosten die laden op 21 augustus 2008 met zich mee zou brengen, slaagt niet gelet op de waarschuwingen vervat in de onder 2.5 en 2.6 aangehaalde emails van NMT.
7.21 Basamro betwist dat NMT voor het gebruik van personeel en materiaal op 21 augustus 2008 extra kosten heeft moeten maken, alsook de hoogte van de opgevoerde kosten.
Dat NMT voor de belading op 19 en 20 augustus 2008 personeel en materiaal van ALE heeft ingehuurd, staat niet ter discussie, en de rechtbank verbindt daaraan de conclusie dat dergelijk personeel en materiaal ook voor belading op 21 augustus 2008 nodig was.
Vast staat voorts dat ALE aan NMT een factuur heeft gestuurd voor drie extra mandagen, drie maal een hotelovernachting en ‘equipment being idle’. Deze laatste omschrijving (‘stilstand materiaal’) ziet onmiskenbaar op materiaal en Basamro kon deze -gelet op hetgeen zij wist van dit geval- redelijkerwijs niet anders begrijpen dan als extra materiaalkosten die ALE aan NMT belastte wegens het niet tijdig kunnen beladen. Basamro heeft de hoogte van deze –door de factuur van ALE onderbouwde- kosten onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat deze € 5.500,-- plus BTW bedroegen.
Basamro heeft niet betwist dat de door ALE in rekening gebrachte hotelkosten € 50,00 per persoon per nacht bedroegen, met BTW, en iedere extra mandag tegen € 400,00, met BTW, is doorbelast. Basamro heeft echter betwist dat drie mensen ter plaatse moesten blijven en zijn gebleven. In het midden kan blijven of dit verweer –dat pas concreet bij antwoordakte na comparitie naar voren is gebracht, en waarop NMT nog onvoldoende heeft kunnen reageren- als tardief moet worden aangemerkt, omdat het als onvoldoende gemotiveerd moet worden afgewezen. Hoewel Basamro terecht opmerkt dat NMT bij akte na comparitie slechts timesheets voor twee personen heeft overgelegd, doet dit er niet aan af dat NMT door overlegging van de verklaring van Rik Brouwer van ALE en de factuur van ALE voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat door drie personen extra tijd is besteed en dat ALE daarvoor kosten bij NMT in rekening heeft gebracht. De rechtbank ziet in het ontbreken van timesheets voor een derde persoon geen aanleiding om aan de juistheid van voornoemde verklaring en factuur te twijfelen. Tegenover deze onderbouwing is het verweer van Basamro op dit punt onvoldoende gemotiveerd, zodat dit wordt gepasseerd. De gevorderde vergoeding voor manuren en hotelkosten plus BTW kunnen derhalve worden toegewezen.
7.22 Het verweer dat NMT geen schade heeft geleden omdat zij het betreffende factuurbedrag (nog) niet aan ALE heeft betaald, slaagt evenmin. Niet voldoende gemotiveerd weersproken is dat ALE een vordering op NMT heeft en dat NMT gehouden is de toegezonden factuur te betalen. Dat zij nog niet tot betaling van het factuurbedrag is overgegaan, houdt niet in dat zij geen schade lijdt.
Nu NMT de factuur van ALE echter nog niet heeft betaald –en derhalve zelf geen rente derft- en niet is gesteld of gebleken dat zij aan ALE te zijner tijd ook rente zal (moeten) vergoeden, valt echter niet in te zien waarom zij reeds nu schade ondervindt van het uitblijven van betaling door Basamro van de gevorderde hoofdsom en daarom recht zou hebben op vergoeding van wettelijke rente daarover. De rentevordering zal daarom worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
7.23 Basamro zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten in conventie en in reconventie worden veroordeeld, welke aan de zijde van NMT worden bepaald op
€ 313,00 voor vast recht en op € 1.920,00 aan salaris voor de advocaat (zijnde 5 punten x het toepasselijk liquidatietarief I).
wijst af de vordering van Basamro;
veroordeelt Basamro om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan NMT te betalen het bedrag van € 8.151,50 (zegge: achtduizend honderdéénenvijftig euro en vijftig eurocent);
in conventie en in reconventie
veroordeelt Basamro in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van NMT bepaald op € 313,00 aan vast recht en op € 1.920,00 aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan.
Uitgesproken in het openbaar.
1902/1885