ECLI:NL:RBROT:2010:BO7275

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Reg.nr.: AWB 09/4311
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een bestuurlijke boete wegens het voorhanden hebben van een niet toegelaten biocide

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 november 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en verweerder over de oplegging van een bestuurlijke boete van € 1.000,00 wegens overtreding van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb). Eiser had een niet in Nederland toegelaten biocide, Neosorexa, voorhanden in zijn duivenhok. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht de boete had opgelegd, aangezien eiser niet had aangetoond dat hij niet wist dat het middel verboden was. De rechtbank overwoog dat de ernst van de overtreding lag in het feit dat het middel niet was getoetst op gevaren voor de volksgezondheid en het milieu. Eiser had aangevoerd dat de boete onevenredig hoog was, vooral gezien zijn financiële situatie, maar de rechtbank oordeelde dat de boete niet disproportioneel was en dat verweerder zijn bevoegdheid niet voor een ander doel had gebruikt dan waarvoor deze was gegeven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de boete, waarbij zij ook opmerkte dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de wetgeving omtrent gewasbeschermingsmiddelen en de verantwoordelijkheden van particulieren in dit kader.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/4311
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. J.A.J.M. van Houtum, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand te Tilburg,
en
1 Ontstaan en loop van de procedure
1.1 Bij besluit van 6 augustus 2009 heeft verweerder eiser een boete van € 1.000,00 opgelegd wegens overtreding van een bij de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: de Wgb) gesteld voorschrift. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 7 september 2009 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 20 november 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2 Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van
17 december 2009 beroep ingesteld.
1.3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2010. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting namens verweerder aanwezig [twee medewerkers].
2 Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 20 van de Wgb, voor zover hier van belang, is het verboden een biocide op de markt te brengen, voorhanden of in voorraad te hebben, binnen Nederland te brengen of te gebruiken, dat niet ingevolge deze wet is toegelaten.
Ingevolge artikel 90, eerste lid, van de Wgb, voor zover hier van belang, kan een bestuurlijke boete worden opgelegd ter zake van overtreding van voornoemd artikel van de Wgb.
Ingevolge artikel 96 van de Wgb (oud), dat ingevolge artikel IV van de Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het bestreden besluit van toepassing is, wordt door Onze Minister, mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, de hoogte van de bestuurlijke boete afgestemd op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij wordt zo nodig rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Ingevolge artikel 9.6, eerste lid, van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: de Rgb) wordt de hoogte van de bestuurlijke boete die overeenkomstig artikel 90, eerste lid, van de Wgb kan worden opgelegd, vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat in bijlage XIII voor de desbetreffende overtreding is vermeld. Ingevolge het tweede lid kan in voorkomend geval een ander boetebedrag worden opgelegd dan vermeld in bijlage XIII, indien de omstandigheden van het geval of de ernst van de overtreding daartoe aanleiding geven.
Volgens bijlage XIII van de Rgb, voor zover hier van belang, hanteert verweerder voor overtreding van artikel 20 van de Wgb een standaardboete van € 2.000,00.
2.2 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Naar aanleiding van een melding hebben opsporingsambtenaren van de politie [regio] op 12 maart 2009 een inspectie uitgevoerd op de duivenwei aan de [adres]. In het duivenhok van eiser werd een witte emmer met een hoeveelheid rattengif (Neosorexa) aangetroffen. Van deze bevindingen is op 24 maart 2009 een proces-verbaal opgesteld. Eiser is op 16 maart 2009 verhoord, waarvan eveneens een proces-verbaal is opgemaakt. Bij besluit van 6 augustus 2009 heeft verweerder eiser wegens overtreding van artikel 20 van de Wgb een boete van € 1.000,00 opgelegd.
2.3 Verweerder verwijt eiser dat hij een niet in Nederland toegelaten biocide, zijnde Neosorexa, voorhanden of in voorraad had. Dat eiser het middel direct heeft afgestaan is voor verweerder geen reden om niet tot boeteoplegging over te gaan. Omdat eiser als particulier heeft gehandeld en niet bedrijfsmatig is de boete van € 2.000,00 met 50% gematigd en is aan eiser een boete van € 1.000,00 opgelegd. Er is volgens verweerder niet gebleken van omstandigheden die zouden moeten leiden tot een verdere matiging van de boete.
2.4 Eiser stelt zich op het standpunt dat hij niet wist en niet kon weten dat het een verboden middel betrof. De boete van € 1.000,00 staat volgens hem in geen enkele verhouding tot wat is geconstateerd en wat hem wordt verweten. Het proportionaliteitsbeginsel is geschonden. Voor eiser is het een fors bedrag, hij moet rondkomen van zijn AOW-uitkering. De minister maakt misbruik van het instrument bestuurlijke boete. Er is geen rekening gehouden met de feiten en omstandigheden. Bij strafvervolging zou de straf anders zijn uitgevallen, als, in aanvulling op het in beslag nemen van het rattengif, al tot strafvervolging zou zijn overgegaan. Eiser is nu dubbel gestraft en extra hoog. Verweerder maakt misbruik van recht. Er is sprake van détournement de pouvoir. Verweerder legt onverantwoord beslag op mankracht en publieke middelen. Eiser is van mening dat hem niet valt te verwijten dat hij ruim twintig jaar geleden een emmer rattengif heeft gekocht die, naar nu blijkt, een verboden middel blijkt te bevatten. Hij doet een beroep op afwezigheid van alle schuld. De minister heeft geen rekening gehouden met de belangen in geding, het besluit is niet zorgvuldig voorbereid en mist een deugdelijke motivering.
2.5 Eiser heeft de bevindingen zoals neergelegd in het proces-verbaal van 24 maart 2009 niet betwist. Het beroep van eiser op afwezigheid van alle schuld kan niet slagen. Dat eiser niet wist dat het middel niet is toegestaan, is immers onvoldoende om afwezigheid van alle schuld aan te nemen. Vaststaat dat het verboden middel in het duivenhok van eiser is aangetroffen en dat dit een niet in Nederland toegestane biocide betreft. Als eiser niet weet of een middel is toegestaan, dan dient hij dit na te gaan. Dat kan ook van een particulier zoals eiser verwacht worden. Het feit dat eiser de emmer rattengif ruim twintig jaar geleden heeft gekocht, doet aan het vorenstaande niet af. Verweerder heeft derhalve terecht geconcludeerd dat eiser artikel 20 van de Wgb heeft overtreden en dat deze overtreding aan hem kan worden toegerekend, zodat verweerder bevoegd was terzake een boete op te leggen. Dat eiser onmiddellijk afstand heeft gedaan van het rattengif maakt niet dat verweerder geen gebruik meer kon maken van deze bevoegdheid.
2.6 Met betrekking tot de toepassing van deze bevoegdheid is de rechtbank, anders dan eiser, van oordeel dat verweerder zijn bevoegdheid niet voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor ze gegeven is, welk verbod is neergelegd in artikel 3:3 van de Awb. Ook is geen sprake van misbruik van recht door verweerder. De wetgever acht de bestuurlijke boete een passend en geschikt middel om de Wgb te handhaven. Indien een toezichthouder of een opsporingsambtenaar bij constatering van een overtreding besluit te handhaven wordt een boeterapport of proces-verbaal opgemaakt. Ter zitting is namens verweerder naar voren gebracht dat indien in een individueel geval een boeterapport of proces-verbaal is opgemaakt er in beginsel een boete volgt. Vanuit het oogpunt van normhandhaving is die gedragslijn niet onredelijk te noemen.
2.7 Verweerder heeft bij de oplegging van de boete overeenkomstig het in de bijlage XIII van de Rgb vastgelegde systeem van gefixeerde boetebedragen gehandeld. Uit de Toelichting op de Rgb (Stcrt. 2007, 188) volgt dat de bedragen van de bestuurlijke boete verhoogd zijn ten opzichte van de bedragen vermeld in de Richtlijn voor strafvordering bestuurlijke transactie milieudelicten, die voor inwerkingtreding van de Wgb en de Rgb het uitgangspunt vormden, omdat er volgens verweerder signalen zijn dat de voorheen opgelegde boetes vaak als te weinig afschrikkend werden ervaren. Voorts heeft verweerder volgens zijn bestendige uitvoeringspraktijk de boete in het onderhavige geval met 50% verlaagd, omdat sprake is van een particulier, die niet bedrijfsmatig handelde. Binnen het door de artikelen 96 van de Wgb (oud) en 9.6, tweede lid, van de Rgb gegeven wettelijk kader dient te worden beoordeeld of de voorgeschreven boete in het concrete geval evenredig is aan met name de aard en ernst van de overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zonodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Met betrekking tot de mate van verwijtbaarheid verwijst de rechtbank naar hetgeen zij in rechtsoverweging 2.5 heeft overwogen. Eiser heeft aangevoerd dat € 1.000,00 voor hem een fors bedrag is en dat hij moet rondkomen van een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet, maar hij heeft zijn financiële situatie niet nader onderbouwd. Eiser heeft geen andere omstandigheden aangevoerd, en hiervan is ook niet gebleken, die tot het oordeel nopen dat in dit geval de opgelegde boete niet in verhouding staat tot de aard en de ernst van de verweten gedraging. De ernst van de overtreding is vooral gelegen in het feit dat eiser een middel voorhanden heeft gehad dat niet door de daar toe bevoegde autoriteiten is getoetst op de gevaren van dat middel voor de volksgezondheid en het milieu. De rechtbank acht de boete niet onevenredig hoog of disproportioneel.
2.8 Evenmin is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert. In het bestreden besluit is verweerder immers ingegaan op de gronden van bezwaar van eiser.
2.9 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
2.10 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr.drs. H. van den Heuvel, voorzitter, mr. E.A. Poppe-Gielesen en
mr. J. de Gans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Snel-van den Hout, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 18 november 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: