ECLI:NL:RBROT:2010:BO9298

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/750007-08
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. A. Asscheman-Versluis
  • mr. J. de Bruijn
  • mr. A. Blagrove
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op niet ontvankelijkheid Openbaar Ministerie wegens schending van artikel 68 Sr verworpen in zaak van schuldwitwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 december 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van schuldwitwassen van een bedrag van € 70.000. De verdachte had eerder, op 23 juli 2009, een veroordeling gekregen voor het voorbereiden en bevorderen van de invoer van harddrugs, waarbij hij betrokken was door een groot geldbedrag in bewaring te houden. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de vervolging voor het witwassen in strijd was met artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, dat dubbele vervolging verbiedt. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat de vervolging voor de witwasdelicten al was aangevangen voordat het eerdere vonnis werd uitgesproken. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van dubbele vervolging, aangezien de delicten cumulatief waren ten laste gelegd en het onderzoek naar de witwasdelicten was hervat na een eerdere schorsing.

De rechtbank heeft vastgesteld dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit van schuldwitwassen. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden. De rechtbank overwoog dat het witwassen van crimineel geld een ernstige aantasting vormt van de integriteit van het financiële verkeer en dat de verdachte, gezien zijn strafblad en de omstandigheden van de zaak, niet anders kon worden bestraft dan met een gevangenisstraf. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, die voorwaardelijk werd opgelegd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en gezondheid.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/750007-08
Datum uitspraak: 15 december 2010
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [datum] te [plaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [straat- en plaatsnaam],
raadsman: mr. F.C. Knoef, advocaat te ‘s-Gravenhage.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting is aangevangen op 7 mei 2008. Na diverse schorsingen is het onderzoek voortgezet op de terechtzitting van 6 juli 2009. Op die terechtzitting heeft een afsplitsing plaatsgevonden van de thans ter berechting voorliggende (schuld)witwasdelicten. Het onderzoek ter zake van die delicten is hervat en opnieuw aangevangen op de terechtzitting van 30 november 2010 en vervolgens voortgezet op de terechtzitting van
1 december 2010.
TENLASTELEGGING
De thans ter berechting voorliggende (schuld)witwasdelicten zijn onder 2 omschreven in de gewijzigde vordering nadere omschrijving tenlastelegging. De tekst van dit deel van die gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Bode heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde (schuld) witwassen van het bedrag van € 70.000,-- een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte bij vonnis van deze rechtbank van 23 juli 2009 is veroordeeld voor het voorbereiden en bevorderen van de invoer van harddrugs waarbij de betrokkenheid van de verdachte bestond uit het in bewaring houden van een groot geldbedrag. Het thans met betrekking tot de € 70.000,-- ten laste gelegde (schuld)witwasdelict is gebaseerd op dezelfde feitelijke handelingen. Dit is, nog steeds volgens de raadsman, in strijd met het in artikel 68 van het Wetboek Van Strafrecht vervatte verbod op dubbele vervolging.
Dit verweer wordt verworpen.
Het voorbereiden en bevorderen van de invoer van harddrugs en het thans aan de orde zijnde (schuld) witwassen van het bedrag van € 70.000,-- is bij dezelfde dagvaarding (cumulatief) aan de verdachte ten laste gelegd. Op de terechtzitting van 6 juli 2009 is het tenlastegelegde (schuld)witwassen afgesplitst en het onderzoek op de terechtzitting ten aanzien van deze delicten geschorst. Ten aanzien van het voorbereiden en bevorderen van de invoer van harddrugs is het onderzoek voortgezet en de verdachte bij vonnis van 23 juli 2009 veroordeeld. Op de terechtzitting van 30 november 2010 is ten aanzien van de afgesplitste (schuld)witwasdelicten het onderzoek hervat.
Artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht beoogt te voorkomen dat iemand wegens een feit waarvoor hij reeds is veroordeeld niet andermaal wordt vervolgd. Deze situatie doet zich in dit geval niet voor, nu uit het vorenstaande volgt dat de vervolging voor de (schuld)witwasdelicten reeds was aangevangen toen het vonnis van 23 juli 2009 werd uitgesproken. Reeds daarom kan het beroep op artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht niet slagen, nog daargelaten of beide delicten dezelfde feiten betreffen in de zin van dit artikel. Dit laat onverlet dat, wanneer de verdachte schuldig wordt bevonden aan de (schuld)witwasdelicten en tot strafoplegging wordt besloten, artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht zal worden toegepast en tevens acht zal worden geslagen op de feitelijke samenhang tussen de delicten.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in december 2007 of omstreeks de periode van 1 november 2002tot en met 31 januari 2008 in 's-Gravenhage en/of Amsterdam, althans in
Nederland en/of Mexico, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans zich schuldig heeft gemaakt
aan schuldwitwassen, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens)
A)
van (een) voorwerp(en), te weten EUR 70.000, althans een (groot) geldbedrag
(in december 2007 in de woning gelegen op of aan de [adres] de werkelijke aard en de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die voorwerp(en) was/waren of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had(den),
en/of
B)
dat/die (een) voorwerp(en), te weten euro 70.000, althans een (groot) geldbedrag (in
december 2007 in de woning gelegen op of aan de [adres] verworven, voorhanden gehad en overgedragen en/of omgezet, althans van bovengenoemde voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Hetgeen onder 2 met betrekking tot het bedrag van € 70.000,-- meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal bij hoger beroep worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud van de bewijsmiddelen.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Hetgeen onder 2 is ten laste gelegd met betrekking tot de moneytransfers kan niet bewezen worden verklaard. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De tenlastelegging gaat er van uit dat de geldbedragen die via de moneytransfers door, dan wel aan de verdachte zijn overgemaakt – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dit wist althans redelijkerwijs had moeten vermoeden.
De verdachte heeft dit ontkend. Hij heeft verklaard dat hij de geldbedragen overmaakte op verzoek van [naam 1] en dat hij het geld ook van hem dan wel van [naam 2] ontving. Hij ging er van uit dat het geld afkomstig was van legale inkomsten van [naam 1]. De geldbedragen die zijn overgemaakt naar [naam 3] waren, zoals [naam 1] tegen hem heeft gezegd, bestemd voor het levensonderhoud van de kinderen van [naam 1] en [naam 3]. De reden dat de verdachte werd gevraagd de moneytransfers uit te voeren, was dat [naam 1] in het buitenland verbleef. Het geldbedrag dat de verdachte zelf via een moneytransfer heeft ontvangen is naar hem toegestuurd omdat hij tijdens een vakantie in Mexico over onvoldoende geld bleek te beschikken. Hij heeft daarop [naam 1] benaderd die bereid was het overgemaakte geldbedrag als lening aan hem te verstrekken.
Tegenover deze verklaring van de verdachte is onvoldoende bewijs voorhanden om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat de verdachte – zoals is ten laste gelegd – wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de geldbedragen die via de moneytransfers zijn overgemaakt van misdrijf afkomstig zijn. Daarbij is mede in aanmerking genomen de omvang van de overgemaakte bedragen, alsmede de omstandigheid dat deze moneytransfers hebben plaatsgevonden voordat aan de verdachte het bedrag van € 70.000,-- in bewaring is gegeven, welk geld -zoals hiervoor bewezen is verklaard- wel in verband kan worden gebracht met enig misdrijf, zoals ook door de verdachte bij de politie is verklaard. Vanaf dat moment kon van de verdachte zeker enige alertheid worden verwacht. Die eis kan in dit geval in redelijkheid niet gesteld worden ten aanzien van de moneytransfers, dat wil zeggen de veel kleinere en andersoortige transacties die voordien plaatsvonden.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten zijn strafbaar en leveren op:
Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft € 70.000,-- witgewassen. Het witwassen bestond hieruit dat de verdachte de € 70.000,-- voor zijn mededaders bij zich thuis bewaarde en weer aan hen verstrekte toen zij het nodig hadden.
Het witwassen van crimineel geld vormt een aantasting van de integriteit van het financiële en economische verkeer, omdat aldus de opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie en de legale economie worden onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft. Door het witwassen wordt het plegen van strafbare feiten gefaciliteerd.
Mede gezien het strafblad van de verdachte kan hierop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
Bij vonnis van deze rechtbank van 23 juli 2009 is de verdachte ter zake van betrokkenheid bij de bevordering en voorbereiding van een drugsdelict door gelden voorhanden te hebben veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. Op de voet van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht zal in het voordeel van de verdachte met deze straf rekening worden gehouden. De in het vonnis van 23 juli 2009 bedoelde gelden, volgens de strafmotivering bestaande uit € 38.000,--, maakten deel uit van de onderhavige € 70.000,--. Met deze samenhang zal bij de strafoplegging eveneens in voor de verdachte gunstige zin rekening worden gehouden. Tevens wordt in aanmerking genomen dat de verdachte, die al op leeftijd is en geen goede gezondheid heeft, het grootste gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf inmiddels heeft ondergaan. Op 17 september 2010 is hij voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
In dit alles wordt aanleiding gezien om de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk op te leggen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast
indien de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. De Bruijn en Blagrove, rechters,
in tegenwoordigheid van De Sain, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 december 2010.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 15 december 2010.
TEKST GEWIJZIGDE NADERE OMSCHRIJVING TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2002 tot en met 31 januari 2008 in 's-Gravenhage en/of Amsterdam, althans in Nederland en/of Mexico, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens)
A)
van (een) voorwerp(en), te weten EUR 70.000, althans een (groot) geldbedrag
(in december 2007 in de woning gelegen op of aan de [adres] de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die voorwerp(en) was/waren of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had(den),
en/of
van (een) voorwerp(en), te weten EUR 14.184, althans een (grote) hoeveelhe(i)d(en) euro's, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die voorwerp(en) was/waren of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had(den) door dat/die voorwerp(en) (telkens)
via money-transfer te verzenden, waaronder de money-transfers van/op
- 18 november 2002 ten bedrage van EUR 2.404 aan [naam 4] en/of
- 18 november 2002 ten bedrage van EUR 2.404 aan [naam 5] en/of
- 30 juni 2004 ten bedrage van EUR 7.000 aan [naam 3] en/of
- 17 januari 2008 ten bedrage van EUR 300 aan [naam 3]
en/of via money-transfer te ontvangen, waaronder de money-transfer van/op
- 13 augustus 2004 ten bedrage van EUR 2.076 van [naam 6]
en/of
B)
(een) voorwerp(en), te weten EUR 70.000, althans een (groot) geldbedrag (in december 2007 in de woning gelegen op of aan de [adres] verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van bovengenoemde voorwerpen gebruik gemaakt,
en/of
(een) voorwerp(en), te weten EUR 14.184, althans een (grote) hoeveelhe(i)d(en) euro's, verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van bovengenoemde voorwerpen gebruik gemaakt, door dat/die voorwerp(en) (telkens) via money-transfer te verzenden, waaronder de money-transfers van/op
- 18 november 2002 ten bedrage van EUR 2.404 aan [naam 4] en/of
- 18 november 2002 ten bedrage van EUR 2.404 aan [naam 5] en/of
- 30 juni 2004 ten bedrage van EUR 7.000 aan [naam 3] en/of
- 17 januari 2008 ten bedrage van EUR 300 aan [naam 3]
en/of via money-transfer te ontvangen, waaronder de money-transfer van/op
- 13 augustus 2004 ten bedrage van EUR 2.076 van [naam 6]
terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(artikel 420bis lid 1 onder a & b / 420quater Wetboek van Strafrecht jo.
artikel 47 lid 1 onder 1° Wetboek van Strafrecht)