ECLI:NL:RBROT:2010:BO9299

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/750097-07
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Asscheman-Versluis
  • mr. De Bruijn
  • mr. Blagrove
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van drugsgelden met Air-Holland-verweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 december 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van gewoontewitwassen. De tenlastelegging omvatte een reeks van witwasdelicten die zich uitstrekte van 1 januari 2003 tot en met 29 januari 2008, waarbij aanzienlijke geldbedragen betrokken waren. De verdachte voerde aan dat de geldstromen voortkwamen uit illegale goudwinning in Suriname, maar de rechtbank achtte deze verklaring niet aannemelijk. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn mededaders op grote schaal betrokken waren bij het witwassen van crimineel vermogen, waarbij gebruik werd gemaakt van verschillende bankrekeningen en moneytransfers. De verdachte had geen legale bron van inkomsten die de herkomst van de aangetroffen geldstromen kon verklaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren en dat hij opzettelijk de herkomst van deze bedragen verhulde. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 16 maanden op, rekening houdend met zijn eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten. De uitspraak benadrukt de impact van witwassen op de integriteit van het financiële verkeer en de noodzaak van straffen om dergelijke misdrijven te bestrijden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/750097-07
Datum uitspraak: 15 december 2010
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam],
geboren op [datum] in [plaats],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie Den Haag PCS ZBB,
raadsman mr. O.E. de Jong, advocaat te Utrecht.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting is aangevangen op 7 mei 2008. Na diverse schorsingen is het onderzoek voortgezet op de terechtzitting van 6 juli 2009. Op die terechtzitting heeft een afsplitsing plaatsgevonden van de thans ter berechting voorliggende (gewoonte) witwas-delicten. Het onderzoek ter zake van deze delicten is hervat en opnieuw aangevangen op de terechtzitting van 30 november 2010 en vervolgens voortgezet op de terechtzitting van
1 december 2010.
TENLASTELEGGING
De thans ter berechting voorliggende (gewoonte)witwasdelicten zijn onder 1 omschreven in de gewijzigde vordering nadere omschrijving tenlastelegging. De tekst van deze nadere omschrijving van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Bode heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.
GELDIGHEID DAGVAARDING
De dagvaarding is ten aanzien van hetgeen onder 1, laatste gedachtestreepje is ten laste gelegd nietig. Dit onderdeel van de tenlastelegging houdt in dat van de (gewoonte) witwashandelingen die door de verdachte en/of zijn mededaders zijn verricht deel uit maken de navolgende transacties: ‘in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met
29 januari 2008 te Rotterdam en/of elders in Nederland een groot aantal overboekingen van en naar diverse bankrekeningen ten name gesteld van [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of de Handelsonderneming [naam 4] en/of de Stichting [naam 5]’ nietig, aangezien deze omschrijving te onbepaald is, gezien het grote aantal transacties dat in het onderhavige dossier wordt genoemd.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 29 januari 2008, te Rotterdam en/of elders in Nederland en/of te Suriname, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders tezamen en in vereniging met elkaar, toen en daar krachtens die gewoonte voorwerpen, te weten geldbedragen, bestaande uit:
- uitgaven via bankrekeningen in Nederland ten name gesteld van verdachte en/of zijn kinderen en/of via creditcards ten laste van die bankrekeningen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 29 januari 2008;
- uitgaven via bankrekeningen in Nederland ten name gesteld van de Handelsonderneming [naam 4] en de Stichting [naam 5] en via creditcards ten laste van die bankrekeningen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 29 januari 2008;
- contante uitgaven van verdachte in de periode van 1 januari 2003 tot en met 29 januari 2008;
- contante uitgaven via de Handelsonderneming [naam 4] en de Stichting [naam 5] in de periode van 1 januari 2003 tot en met 29 januari 2008;
- moneytransfers in de periode van 6 juni 2004 tot en met 12 oktober 2007;
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of van die voorwerpen gebruik gemaakt,
en
van voorwerpen, te weten geldbedragen de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, door met die/dat geldbedrag(en) de navolgende handelingen te verrichten:
- in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 oktober 2007 te Rotterdam en/of elders in Nederland moneytransfers en
- in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 oktober 2007 te Rotterdam en/of elders in Nederland geldstortingen en
- in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 oktober 2007 te Rotterdam en/of elders in Nederland geldopnames en
- in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 oktober 2007 te Rotterdam en/of elders in Nederland, de verkoop van vreemde valuta en
- in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 te Rotterdam en/of elders in Nederland geldstortingen en opnamen op/van de bankrekening ten name van [naam 6] en
- in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 te Rotterdam en/of elders in Nederland geldstortingen en opnamen op/van de bankrekening ten name van [naam 7] en
- in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 te Rotterdam en/of elders in Nederland geldstortingen en opnamen op/van de bankrekening ten name van [naam 8] en
- in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 te Rotterdam en/of elders in Nederland geldstortingen en opnamen op/van (de) bankrekening ten name van [naam 9] en
- in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 te Rotterdam en/of elders in Nederland geldstortingen en opnamen op/van de bankrekening ten name van [naam 10] en
- in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 te Rotterdam en/of elders in Nederland geldstortingen op de bankrekening ten name van de Stichting [naam 5] en
- op 27 december 2007 te Rotterdam een geldtransactie naar [naam 11] te Columbia en
- op 9 januari 2008 te Rotterdam en/of elders in Nederland een moneytransfer naar [naam 12] te Paramaribo,
terwijl hij, verdachte, zijn mededaders wisten dat die voorwerpen gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal bij hoger beroep worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud van de bewijsmiddelen.
NADERE BEWIJSMOTIVERING
Transacties
Uit de bewijsmiddelen blijkt de betrokkenheid van de verdachte bij de in de tenlastelegging opgenomen transacties, voor zover bewezen verklaard. Dit betreft een aanzienlijke hoeveelheid transacties waarmee een grote hoeveelheid geld – honderdduizenden euro’s – gemoeid is. Deze transacties vonden plaats door middel van moneytransfers, overboekingen, geldstortingen, geldopnames op bankrekeningen alsmede door middel van het wisselen van een geldbedrag in andere valuta.
Samenwerking
Uit verklaringen van de verdachte en diens broer [naam 3] blijkt dat de bankrekeningen ten name van de verdachte stonden dan wel bankrekeningen betroffen waartoe de verdachte gemachtigd was. Hiertoe behoorden bankrekeningen ten name van zijn broers [naam 3] en [naam 1]. De verdachte deed behalve zijn eigen geldzaken ook de geldzaken van zijn beide broers, [naam 3] en [naam 1]. Hij had ook het beheer over de op hun naam gestelde bankrekeningen via welke rekeningen door de verdachte in opdracht van deze broers transacties zijn verricht. De verdachte heeft verklaard dat hij zich met zijn administratiekantoor in Nederland bezig hield met de financiën van de na te noemen onderneming, waaruit behalve zijn broer [naam 1] ook zijn broer [naam 3] en hijzelf inkomsten genoten.
Verklaring voor de aanwezigheid van het geld
De verdachte heeft als verklaring voor de aanwezigheid van de grote hoeveelheden (contant) geld gegeven, dat sprake is geweest van diverse bronnen waaruit hij kon putten. Het geld was bijvoorbeeld afkomstig van de belastingdienst, uitkeringen, kredieten en geld dat hij bij diverse mensen ophaalde in opdracht van zijn broer [naam 1]. Voorts heeft hij aangevoerd dat een deel van de transacties, te weten de transacties die via de bankrekeningen van zijn kinderen plaatsvonden, het wisselen van kleine coupures naar grote coupures betrof. Daarnaast heeft de verdachte ook geld rondgepompt door het te storten op een bankrekening en vervolgens op te nemen en weer op een andere bankrekening te storten en op te nemen. Hij deed dat teneinde in aanmerking te komen voor meer kredietruimte.
De verdachte heeft, toen hij door de politie met de onderzoeksresultaten omtrent de omvang van het gat tussen de aangetroffen geldstromen en bekende (legale) inkomsten werd geconfronteerd, aangevoerd dat aanzienlijke hoeveelheden geld werden gegenereerd door middel van het illegaal delven van goud in Suriname. Aldaar zou in de periode van 2000 tot en met 2007 een gemiddelde omzet van € 250.000,-- met een nettowinst van € 50.000,-- zijn behaald met de verkoop van illegaal gedolven goud. Vanaf 2000 zou zijn broer [naam 1] zijn begonnen met het delven van goud. De verdachte en diens broer [naam 3] hebben in die onderneming geïnvesteerd en leefden onder meer van de opbrengsten daaruit. De verdachte hield zich met zijn administratiekantoor in Nederland bezig met de financiën van deze onderneming.
Anders dan door de verdediging is bepleit, wordt deze verklaring voor de aanwezige geldstromen niet aannemelijk geacht. Weliswaar zijn er in Paramaribo door de rechter-commissaris personen gehoord die betrokken zouden zijn geweest bij werkzaamheden in verband met het illegaal delven van goud en/of de verkoop daarvan, maar voor zover in die verklaringen gerefereerd wordt aan het feit dat zij in de tenlastegelegde periode voor [naam 1] hebben gewerkt, wordt dat niet geloofwaardig geacht.
Allereerst blijkt niet dat de gehoorde gouddelvers en de kokkin uit eigen wetenschap verklaren als het gaat om de persoon voor wie zij werkten. De getuige [naam 13] (gouddelver) heeft bijvoorbeeld verklaard dat de manager [naam 14] hem heeft meegedeeld dat [naam 15] (met wie hij blijkens een aan hem getoonde foto [naam 1] bedoelt) de eigenaar was en dat hij hem één keer heeft gezien. Hoe hij weet dat de machines en de andere spullen van deze Freddie waren, is ongewis. De getuige [naam 16] heeft verklaard dat zij voor [naam 17] werkte als kokkin in het goudveld Kumbu, dat zij [naam 17] zelden zag en dat zijn zaken werden waargenomen door een manager, een Braziliaan met de naam [naam 14]. Voorts heeft zij verklaard dat al het materieel dat op de plek was van [naam 17] was en dat hij een manager had die zijn zaken waarnam. “Als hij daar naartoe kwam dan wist iedereen wie de eigenaar was. Iedereen sprak erover”. Deze getuige zou dus hebben horen zeggen dat [naam 15] de eigenaar was, maar hoe zij weet dat het inderdaad zo was en dat het zijn materiaal was, blijkt niet uit haar verklaring. Haar verklaring is ook verder weinig specifiek.
Ook de verklaring van de getuige [naam 18], die is verhoord op 5 april 2009, is een van horen zeggen verklaring. Zijn verklaring houdt in dat hij van horen zeggen weet dat de persoon voor wie hij op het moment van zijn verhoor sinds drie maanden in Tomatu als gouddelver werkte dezelfde persoon is als voor wie hij in 2002 op de locatie Combo heeft gewerkt. Hij zag de eigenaar, van wie hij de naam niet kent, heel weinig en heeft hem sinds 2002 helemaal niet meer gezien. Op de aan hem getoonde foto van [naam 1] heeft hij deze aanvankelijk niet herkend.
De verklaring van de getuige [naam 14], de beweerde manager van [naam 1], wordt ongeloofwaardig geacht omdat hij heeft verklaard dat het goud dat werd gedolven altijd in Paramaribo werd verkocht bij de opkoopplaats [naam 19]. [naam 14] blijkt daar echter niet bekend te zijn, evenmin als [naam 1]. De verdachte die heeft verklaard dat ook hij deze opkoopplaats heeft bezocht kennen ze daar evenmin.
Verder is niet gebleken dat de machines die voor het delven van het goud worden gebruikt in Suriname zijn geïmporteerd zoals door de verdachte is verklaard. Andere bescheiden waaruit blijkt dat [naam 17] de eigenaar was van een onderneming die zich bezig hield met het delven van goud zijn niet voorhanden.
Daarmee is het voor de rechtbank doorslaggevende argument, dat niet aannemelijk is dat de onderhavige geldstromen hun oorsprong vinden in het delven en de verkoop van goud nog niet besproken. Op dit punt zal thans worden ingegaan.
De in het onderzoek aangetroffen geldstromen lopen, op een enkele kleine uitzondering na, van Nederland naar Suriname en andere Zuid-Amerikaanse landen en niet andersom.
-Getuige [naam 18] (een gouddelver) heeft verklaard dat de arbeiders dertig procent van de opbrengst krijgen, dat die opbrengst werd verdeeld onder drie of vier arbeiders, afhankelijk van het aantal arbeiders per machine, dat het goud na vijftien dagen tot een maand per machine werd gewogen en dat de dertig procent van de opbrengst door de manager werd verdeeld onder de gouddelvers die met die machine gewerkt hebben.
-Getuige [naam 16] (de kokkin) heeft verklaard dat zij maandelijks per machine veertig gram goud, in totaal 120 gram goud, kreeg en dat de manager meestal geld voor haar over maakte als zij daarvoor niet in de gelegenheid was.
-Getuige [naam 20] (een gouddelver) heeft verklaard dat de arbeiders dertig procent van de opbrengst per machine kregen, welke opbrengst onder hen werd verdeeld en dat hij al het geld dat hij zo verdiende naar zijn familie in Brazilië heeft verstuurd. Voor zover hij daartoe niet zelf in de gelegenheid was, deed de manager dat voor hem.
-Getuige [naam 14] (de manager) heeft verklaard dat als de arbeiders hun deel van de opbrengst niet in natura wilden ontvangen. Als zij wilden dat het geld werd overgemaakt naar hun familie in Brazilië dan zorgde hij daarvoor.
De verdachte heeft verklaard dat hij de financiële zaken met betrekking tot het gouddelven verzorgde. De opbrengsten, waaronder het geld waar de gouddelvers recht op hadden, kwamen eerst naar Nederland ter vereffening met bijvoorbeeld openstaande schulden bij in Nederland wonende familieleden van de gouddelvers of anderen met wie nog vereffening moest plaatsvinden. Het aandeel van [naam 1] werd naar Nederland gestuurd omdat personen die hij in Suriname moest betalen vaak ook nog schulden in Nederland hadden. Het geld dat uiteindelijk overbleef, haalde [naam verdachte] op bij de personen met wie vereffend moest worden en werd vervolgens vanuit Nederland naar onder andere Suriname verstuurd of overgemaakt.
Nu de gehoorde gouddelvers, hun kokkin en de manager deze gang van zaken weerspreken en de richting van de geldstroom op zijn minst merkwaardige en ongebruikelijk is, terwijl het door de verdachte gepresenteerde verrekenmodel ook in het kader van het zogenaamde ‘ondergronds Hawala-bankieren’ ongerijmd voor komt, wordt ook om die reden de bewering dat de geldstromen verband houden met de opbrengst van het delven en de verkoop van goud als volstrekt ongeloofwaardig terzijde gesteld.
Uit misdrijf afkomstig
Voor de beantwoording van de vraag of de gestorte, overgemaakte, opgenomen en gewisselde geldbedragen middellijk of onmiddellijk -zoals is ten laste gelegd- uit enig misdrijf afkomstig zijn, zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.
De verdachte heeft verklaard dat hij de diverse geldbedragen in opdracht van zijn broer [naam 1] heeft opgehaald bij personen waarvan hij de naam niet kende;
2.
De verdachte en zijn mededaders hebben geen aantoonbare legale bron van inkomsten, die de herkomst van de aangetroffen geldstromen (volledig) kan verklaren. Uit de gegevens van de belastingdienst blijkt dat de zij allen een gering inkomen hebben, dat de betrokken stichting en handelsonderneming verliezen maakten en hooguit (afgezet tegen de omvang van de geldstromen) geringe inkomsten genereerden;
3.
De omvang van de contante geldbedragen die kort na elkaar werden gewisseld, gestort of opgenomen is aanzienlijk;
4.
Voor de wisselingen van kleine naar grote coupures werd gebruik gemaakt van de bankrekeningen die op naam stonden van de kinderen van de verdachte, welke bankrekeningen voor deze activiteiten door de verdachte waren geopend. Dat is niet de reguliere weg om geld te wisselen;
5.
Een deel van het geld is afkomstig van uitkeringsfraude waarvoor de verdachte is veroordeeld;
6.
Een deel van het geld is afkomstig van valsheid in geschrifte voor zover er krediet is verkregen op grond van een voorgewende arbeidsovereenkomst zoals door de verdachte en diens broer [naam 3] is verklaard;
7.
De verdachte heeft wisselende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd omtrent de herkomst van het geld. Aanvankelijk heeft hij verklaard dat het geld afkomstig was van een erfenis van zijn moeder die in 1980 is overleden, vervolgens heeft de verdachte allerlei bronnen van inkomsten genoemd en tenslotte is de verdachte in een zeer laat stadium van het onderzoek gaan verklaren over de vermeende goudhandel;
8.
De verdachte en zijn twee broers zijn eerder veroordeeld voor de handel in verdovende middelen welke middelen ook nu zijn aangetroffen. De verdachte en zijn broer [naam 3] zijn laatstelijk beiden bij vonnis van deze rechtbank van 23 juli 2009 veroordeeld voor de betrokkenheid in december 2007 bij de invoer van drie betrekkelijk grote partijen cocaïne vanuit Zuid-Amerika. Uit de verklaring die [naam 3] bij de politie heeft afgelegd, blijkt dat hij zich in de periode daarvoor ook al met de cocaïnehandel bezig hield. Hij heeft verklaard dat hij daarmee weer is begonnen na zijn terugkeer naar Suriname in 2004. Hij heeft tevens verklaard dat hij wegens de verdenking van drugshandel in 2005 Brazilië is gearresteerd;
9.
Bij het wisselen werden veel kleine coupures gewisseld voor grote coupures. De stortingen betroffen veelal kleine coupures. Het is algemeen bekend dat de handel in verdovende middelen veel contant geld in kleine coupures genereert;
10.
De getuige [naam 12], die via verschillende moneytransfers enkele grote geldbedragen die door de verdachte in Nederland waren gestort in Suriname in ontvangst heeft genomen, heeft bij de politie verklaard dat hij het geld aan een Braziliaanse vrouw moest geven. Voorts heeft hij verklaard dat hij bij Brazilianen aan goud denkt, en dat er ook wel eens iets anders door zijn hoofd is gegaan; hij heeft gedacht aan het ‘witte goud’;
11.
Medeverdachte [naam 21] heeft verklaard dat [naam 3] zich bezig hield met handel in cocaïne en dat hij in december 2007 € 70.000,-- via de verdachte van [naam 3] in bewaring heeft gekregen. Dit bedrag had volgens hem vermoedelijk te maken met de handel in cocaïne;
Deze feiten en omstandigheden, in hun onderlinge verband en samenhang bezien, leiden tot de slotsom dat het niet anders kan, dan dat het overgrote deel van het geld dat de verdachte en zijn mededaders in de tenlastegelegde periode voor handen hebben gehad en hebben getransigeerd, uit enig misdrijf afkomstig moet zijn.
Vermenging
In verband met het feit dat in de tenlastelegging bedragen en transacties zijn opgenomen die mogelijk niet allemaal in verband gebracht kunnen worden met witwassen, bijvoorbeeld de transactie terzake de verkoop van een Peugeot 206 en de inboedel van [naam 3], welk geld met een moneytransfer zou zijn overgemaakt, alsmede het feit dat door het heen en weer schuiven met (contant) geld tussen verschillende bankrekeningen waardoor een mistgordijn is ontstaan, waardoor de herkomst van de afzonderlijke transacties niet steeds valt vast te stellen, zal worden bewezen dat de tenlastegelegde geldbedragen gedeeltelijk middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig zijn. De vermenging die hierdoor is ontstaan staat hieraan niet in de weg, nu de niet verklaarde, illegale geldstromen van ten minste honderdduizenden euro’s, niet in verhouding staan tot de mogelijk legale inkomsten. (vergelijk Hoge Raad, 23 november 2010, LJN: BN0578).
Omvang transactiebedragen
Gelet op de bovenstaande vermenging van de (kleine) legale geldstroom met de (grote) illegale geldstroom alsmede gelet op de omstandigheid dat de tenlastegelegde concrete transactiebedragen grotendeels bestaan uit een optelsom van de (deels) legale en (grotendeels) illegale transacties, zullen geen concrete bedragen in de bewezenverklaring worden opgenomen.
Wetenschap
De verdachte heeft nog aangevoerd dat hij niet wist dat het geld uit misdrijf afkomstig was.
Dat verweer wordt verworpen. De verdachte wist immers dat zijn broer [naam 1] veroordeeld is tot een langdurige gevangenisstraf vanwege de handel in verdovende middelen en dat diens broer [naam 3] is veroordeeld vanwege de handel in verdovende middelen en gedurende lange tijd in Brazilië heeft vastgezeten in verband met verdovende middelen. Onder deze omstandigheden heeft de verdachte op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de grote geldbedragen die hij van niet nader genoemde personen in ontvangst heeft genomen, mede ten behoeve van zijn broers heeft gewisseld, overgemaakt en gestort, middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig zouden kunnen zijn (voorwaardelijk opzet).
Verbergen of verhullen
Het bestanddeel verbergen/verhullen wordt wettig en overtuigend bewezen geacht nu door de wijze waarop de verdachte de (contante) geldstromen over de bankrekeningen heeft laten lopen en de wijze waarop contante bedragen van onbekende derden naar (deels) onbekende derden werden verstuurd, geen ander doel kan hebben dan het versluieren van wie het geld afkomstig is, wie de (uiteindelijke) geadresseerde is en wie de eigenaar van het geld is. Dat klemt temeer omdat niet gebleken is dat de verdachte, die beweert dat hij de transacties in het kader van zijn administratiekantoor heeft verricht, enige administratie bijhield omtrent de bewezenverklaarde transacties.
Medeplegen
Zoals hiervoor is overwogen, had de verdachte het beheer in opdracht van zijn broers [naam 1] en [naam 3] over de bankrekeningen die bij de onderhavige transacties zijn gebruikt, waaronder de bankrekeningen van zijn broers [naam 3] en [naam 1]. Het van misdrijf afkomstige geld is bij ieder van hen terecht gekomen. Daarom wordt bewezen geacht dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten zijn strafbaar en leveren op:
medeplegen van gewoontewitwassen, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is gedurende een periode van enkele jaren betrokken geweest bij het (gewoonte)witwassen van crimineel vermogen. De verdachte heeft zijn administratiekantoor gebruikt voor het zogenaamd ondergronds bankieren. Hij beheerde diverse bankrekeningen via welke rekeningen onder meer geld werd gestort en gewisseld. De verdachte haalde veelal geld op bij onbekend gebleven derden en verzond veel contant geld via onder andere moneytransfers naar het buitenland. Door op deze wijze geld te verplaatsen werd de zogenaamde ‘paper trail’ verbroken en was vanwege de meldingen door de banken weliswaar (ten dele) zichtbaar dat grote geldbedragen werden verplaatst van Nederland naar Suriname en andere Zuid-Amerikaanse landen, maar was meestal niet meer zichtbaar wie uiteindelijk heeft geprofiteerd van het criminele geld. Degenen die in Suriname of elders het geld in ontvangst namen, deden dat veelal in opdracht van de verdachte en zijn mededaders ten behoeve van hen of onbekend gebleven derden. Ten minste een deel van het geld is uiteindelijk bij een tweetal broers van de verdachte, die veelal in Suriname of Brazilië verbleven, terechtgekomen. Verder is gebleken dat de verdachte een deel van het criminele geld dat hij heeft omgezet, heeft gebruikt voor consumptieve uitgaven van zijn gezin en enkele andere familieleden.
Het witwassen van crimineel geld vormt een aantasting van de integriteit van het financiële en economische verkeer, omdat aldus de opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie en de legale economie worden onttrokken. Door witwassen wordt het plegen van strafbare feiten gefaciliteerd.
Een gevangenisstraf wordt daarom nodig geacht.
Bij vonnis van deze rechtbank van 23 juni 2008 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren vanwege uitkeringsfraude en de handel in verdovende middelen. De onderhavige zaak is destijds van die zaak afgesplitst omdat in deze zaak nader onderzoek gedaan moest worden in verband met een door de verdediging gevoerd ‘Air Holland - verweer’. Met het reeds gewezen vonnis wordt op de wijze zoals is bepaald in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening gehouden.
Hoewel de verdachte thans in het kader van de eerder aan hem opgelegde straf in een open inrichting, werk en inkomsten heeft en in de weekenden bij zijn gezin verblijft wordt hierin geen reden gezien geen straf dan wel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hetzelfde geldt voor het feit dat de verdachte heeft gewezen op zijn slechte gezondheid en de gevolgen van detentie voor zijn geestesgesteldheid. Indien de volledige zaak in een keer zou zijn afgedaan zou een langere vrijheidsbenemende straf zijn opgelegd als deze witwaszaak in dat eerdere vonnis zou zijn meegenomen. De verdachte heeft zich immers op zeer grote schaal - het gaat om ten minste honderdduizenden euro’s - met het witwassen van crimineel vermogen bezig gehouden. Daarom wordt nog een nadere gevangenisstraf van enige duur nodig en passend geacht.
Bij de bepaling van de duur van die straf is voorts het strafblad van de verdachte in aanmerking genomen alsmede de omstandigheid dat de officier van justitie heeft aangekondigd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden teruggevorderd.
De op te leggen gevangenisstraf is lager dan door de officier van justitie is geëist. De toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht heeft een groter matigend effect dan de officier van justitie in haar eis tot uitdrukking heeft gebracht. Daar komt bij dat de verdachte zich thans een grote mate van vrijheid kan veroorloven omdat hij in een open inrichting verblijft. Door de thans op te leggen gevangenisstraf zal de verdachte die herwonnen vrijheden waarschijnlijk verliezen. De officier van justitie heeft daar in haar eis onvoldoende rekening mee gehouden.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 47, 57, 63 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van hetgeen onder 1 onder het laatste gedachtestreepje is ten laste gelegd;
verklaart de dagvaarding geldig ten aanzien van hetgeen verder onder 1 is ten laste gelegd;;
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 16 (zestien) maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. De Bruijn en Blagrove, rechters,
in tegenwoordigheid van De Sain, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 december 2010.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 15 december 2010.
TEKST GEWIJZIGDE NADERE OMSCHRIJVING TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij, in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 29 januari 2008, te Rotterdam en/of elders in Nederland en/of te Suriname, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, toen en daar krachtens die gewoonte een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (met een totale waarde van ten minste 1.070.459,70 euro of daaromtrent), bestaande uit:
- 309.340,52 euro (uitgaven via bankrekeningen in Nederland ten name gesteld
van verdachte en/of zijn kinderen en/of via creditcards ten laste van die
bankrekeningen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 29 januari 2008);
- 519.297, 30 euro (uitgaven via bankrekeningen in Nederland ten name gesteld
van de Handelsonderneming [naam 4] en/of de Stichting [naam 5] en/of via creditcards ten laste van die bankrekeningen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 29 januari 2008);
- 21.837,24 euro (contante uitgaven van verdachte in de periode van 1 januari
2003 tot en met 29 januari 2008);
- 10.683,65 euro (contante uitgaven via de Handelsonderneming [naam 4] en/of de Stichting [naam 5] in de periode van 1 januari 2003 tot en met 29 januari 2008);
- 209.301,00 euro (95, althans een of meer moneytransfers in de periode van 6 juni 2004 tot en met 12 oktober 2007);
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat
voorwerp(en) gebruik gemaakt,
en/of
van een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft hij verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat voorwerp(en) was of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had, door met die/dat geldbedrag(en) de navolgende handelingen te verrichten:
- in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 oktober 2007 te
Rotterdam en/of elders in Nederland 133, althans een of meer moneytransfers
met een totale waarde van 390.399,90 euro of daaromtrent en/of
- in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 oktober 2007 te
Rotterdam en/of elders in Nederland 49, althans een of meer geldstortingen met
een totale waarde van 682.790,00 euro of daaromtrent en/of
- in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 oktober 2007 te
Rotterdam en/of elders in Nederland vijf, althans een of meer geldopnames met
een totale waarde van 67.000,00 euro of daaromtrent en/of
- in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 oktober 2007 te
Rotterdam en/of elders in Nederland, de verkoop van vreemde valuta met een
totale waarde van 6.605,36 euro of daaromtrent en/of
- in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006
te Rotterdam en/of elders in Nederland geldstortingen en/of opnamen op/van
(de) bankrekening(en) ten name van [naam 6] met een totale waarde van
97.500,00 euro of daaromtrent en/of
- in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 te
Rotterdam en/of elders in Nederland geldstortingen en/of opnamen op/van (de)
bankrekening(en) ten name van [naam 7] met een totale waarde van
228.500,00 euro of daaromtrent en/of
- in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006
te Rotterdam en/of elders in Nederland geldstortingen en/of opnamen op/van
(de) bankrekening(en) ten name van [naam 8] met een totale waarde van
129.590,00 euro of daaromtrent en/of
- in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006
te Rotterdam en/of elders in Nederland geldstortingen en/of opnamen op/van
(de) bankrekening(en) ten name van [naam 9] met een totale waarde van
152.350,00 euro of daaromtrent en/of
- in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006
te Rotterdam en/of elders in Nederland geldstortingen en/of opnamen op/van
(de) bankrekening(en) ten name van [naam 10] met een totale waarde van
145.500,00 euro of daaromtrent en/of
- in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 te
Rotterdam en/of elders in Nederland geldstortingen op (de) bankrekening(en)
ten name van de Stichting [naam 5] met een totale waarde van 993.115,00
of daaromtrent en/of
- op of omstreeks 27 december 2007 te Rotterdam een geldtransactie naar [naam 11] te Columbia met een waarde van 550,00 euro of daaromtrent en/of
- op of omstreeks 9 januari 2008 te Rotterdam en/of elders in Nederland een
moneytransfer naar [naam 12] te Paramaribo met een waarde van 3.650,00 euro
of daaromtrent en/of
- in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 29 januari 2008 te
Rotterdam en/of elders in Nederland een groot aantal overboekingen van en naar
diverse bankrekeningen ten name gesteld van [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3]
en/of de Handelsonderneming [naam 4] en/of de Stichting [naam 5],
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die
voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit misdrijf;
(art. 420ter Sr);
(zaak witwassen);