ECLI:NL:RBROT:2010:BO9901

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
364742 / HA RK 10-193
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak tegen verzoeker

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 december 2010 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door de verdachte in een strafzaak, die onder parketnummer 10/600057-09 liep. De wraking was gebaseerd op de stelling dat de rechters vooringenomenheid toonden door bepaalde verzoeken van de verdediging af te wijzen zonder voldoende motivering. De rechtbank overwoog dat een processuele beslissing in beginsel geen grond voor wraking vormt, tenzij deze beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid oplevert. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de verzoeken niet als zodanig kon worden gekwalificeerd. De verdediging had verzocht om nader onderzoek naar de betrouwbaarheid van informatie van de DEA, maar de rechtbank oordeelde dat er geen noodzaak was om getuigen te horen, aangezien eerdere beslissingen al een oordeel over de betrouwbaarheid van de informatie gaven. De rechtbank benadrukte dat de rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die deze veronderstelling konden weerleggen. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, en de oudste rechter ondertekende de uitspraak. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af, omdat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechters.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 6 december 2010
Zaaknummer: 364742
Rekestnummer: HA RK 10-193
Parketnummer: 10/600057-09
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in [naam P.I.],
verzoeker,
strekkende tot wraking van [namen van de gewraakte rechters], rechters in de rechtbank Rotterdam, sector strafrecht (hierna: de rechters).
1. Het procesverloop en de processtukken
Bij de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken is in behandeling de tegen verzoeker als verdachte aanhangig gemaakte strafzaak onder parketnummer 10/600057-09.
Laatstelijk op 14 oktober 2010 werd in die zaak het onderzoek ter terechtzitting geschorst voor onbepaalde tijd, waarbij de termijn van schorsing werd gesteld op maximaal drie maanden en waarbij gedane verzoeken van de verdediging zijn afgewezen en waarbij één verzoek van de verdediging is toegewezen.
Bij faxbericht van 15 oktober 2010 heeft de advocaat van verzoeker, mr. I.N. Weski, de rechters gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van vorenomschreven strafzaak tegen verzoeker als verdachte, waarin zich onder meer bevinden:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 juli 2010;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 oktober 2010.
Verzoeker, zijn advocaat, de officier van justitie alsmede de rechters zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt door middel van een schrijven, gericht aan de secretaris van de wrakingskamer.
Ter zitting van 22 november 2010, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen verzoeker, de advocaat van verzoeker, alsmede de officier van justitie mr. G.C Bos.
De advocaat van verzoeker heeft, namens verzoeker, diens standpunt nader toegelicht.
De officier van justitie heeft haar standpunt toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
De door de rechters ter terechtzitting van 14 oktober 2010 gedane uitlatingen, waaronder het niet nemen van een beslissing op een aantal van de gedane verzoeken, doen blijken van vooringenomenheid van de rechtbank ten aanzien van de schuld van verzoeker als verdachte alsmede ten aanzien van mogelijke verweren omtrent het handelen van het Openbaar Ministerie.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust. De rechters hebben in hun schriftelijke reactie verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 oktober 2010. Hier voegen de rechters aan toe dat de rechtbank de verzoeken op terechte gronden heeft afgewezen nu de verdediging tijdens de behandeling alle mogelijkheden heeft gehad om haar standpunten naar voren te brengen. Zodoende is er geen sprake van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechters kan opleveren.
2.3
De officier van justitie heeft ter zitting geconcludeerd dat het verzoek tot wraking ongegrond moet worden verklaard nu in het handelen van de rechters geen aanleiding te vinden is voor twijfel aan de onpartijdigheid van de rechters.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van rechters. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van rechters dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van rechters dient voorts vooropgesteld te worden dat de wrakingskamer van de rechtbank niet een appèlinstantie is waaraan grieven tegen een inhoudelijke beslissing van een rechter ter beoordeling kunnen worden voorgelegd.
3.3
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechters - subjectief - niet onpartijdig waren. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.4
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoeker bestaande vrees dat de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren - objectief - gerechtvaardigd is. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
3.5
De rechtbank heeft op de zitting van 23 juli 2010 onder meer het verzoek van de raadsvrouw van verzoeker om de personen die kunnen verklaren omtrent de van de DEA verkregen informatie als getuigen te horen afgewezen. In dit verband heeft de rechtbank het volgende overwogen:
"De verdediging heeft deze getuigen slechts verzocht met betrekking tot de informatiestromen binnen het onderzoek en de toetsing van de betrouwbaarheid van de verkregen informatie van buitenlandse autoriteiten. In beginsel staat geen rechtsregel eraan in de weg dat van buitenlandse autoriteiten verkregen informatie gebruikt wordt als startinformatie voor een opsporingsonderzoek. Dergelijke informatie is, behoudens sterke aanwijzingen van het tegendeel, dan ook als betrouwbaar aan te merken. Van sterke aanwijzingen dat de informatie in het onderhavige geval als niet betrouwbaar moet worden aangemerkt, is niet gebleken." Op de zitting van 23 juli 2010 heeft de rechtbank onder meer wel het verzoek toegewezen de teamleider van het onderzoek, [naam teamleider], als getuige te horen.
3.6
Naar aanleiding van de verklaring van [naam teamleider] van 4 oktober 2010 bij de rechter-commissaris heeft de verdediging op de zitting van 14 oktober 2010 nadere verzoeken gedaan. Die verzoeken zagen enerzijds op het onderzoek naar de rechtmatigheid van de startinformatie en anderzijds op het onderzoek naar de ontlastende informatie van de DEA, die niet aan het dossier is toegevoegd.
De verdediging verzocht zowel voor het ene als het andere onderzoek een viertal telkens dezelfde getuigen te horen.
3.7
Op de zitting van 14 oktober 2010 heeft de rechtbank de verzoeken met betrekking tot de startinformatie en tot het horen van de getuigen die betrekking hebben op de (start)informatie voor het opsporingsonderzoek afgewezen. In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op de eerdere regiezitting van 23 juli j.l., thans ter beoordeling van de verzochte getuigen het noodzaakscriterium geldt. Op die zitting heeft de rechtbank reeds een oordeel gegeven over hoe er tegen de bedoelde startinformatie wordt aangekeken en de rechtbank handhaaft dit oordeel. De verdediging heeft geen feiten en omstandigheden genoemd die maken dat anders naar dat oordeel moet worden gekeken. Het is dan ook niet noodzakelijk om de genoemde getuigen te horen.
3.8
De kern van het verzoek tot wraking wordt gevormd door de door de verdediging opgeworpen vraag of de startinformatie van het onderzoek tegen verzoeker als verdachte als betrouwbaar kan worden aangemerkt ofwel dat nader onderzoek naar de van de DEA afkomstige (start)informatie geboden is. Hierbij weegt mee dat [naam teamleider], gedurende enige tijd teamleider van het opsporingsonderzoek, op 4 oktober 2010 tegenover de rechter-commissaris onder andere heeft verklaard dat lopende het onderzoek van de DEA vernomen was dat [naam mede-verdachte] zich zou hebben willen terugtrekken danwel zou hebben teruggetrokken uit de ophanden zijnde cocaïnetransporten. De verdediging heeft hierbij het standpunt ingenomen dat hieruit blijkt dat er ontlastende informatie beschikbaar is die nader onderzocht dient te worden door, om te beginnen, enkele getuigen die bij een overleg met de DEA aanwezig zijn geweest, te horen. Door dit verzoek ongemotiveerd af te wijzen heeft de rechtbank de schijn van vooringenomenheid gewekt.
3.9
Het is aan de rechtbank om op een dergelijk door de verdediging opgeworpen verzoek te beslissen. Voorop staat dat een dergelijke processuele beslissing in beginsel geen grond vormt voor een wraking van de rechters die de beslissing hebben gegeven. Alleen indien die beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechters jegens verzoeker vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.
De rechtbank heeft met haar beslissing, hiervoor onder 3.7 weergegeven, het verzoek tot het horen van de getuigen afgewezen. De rechtbank verstaat deze beslissing aldus dat daarmee een reactie is gegeven op de beide grondslagen van het verzoek tot het horen van de getuigen.
Weliswaar verwees de rechtbank alleen naar de startinformatie, maar voor beide grondslagen gold dat dezelfde getuigen dienden te worden gehoord, en tot het horen van die getuigen bestond naar het oordeel van de rechtbank geen noodzaak.
Het zou helderder zijn geweest wanneer de rechtbank ook met zoveel woorden tot uitdrukking had gebracht dat de beslissing beide grondslagen betrof, doch het ontbreken van een expliciete motivering op dat punt levert niet een zwaarwegende aanwijzing als hiervoor bedoeld op.
3. 10
Op grond van het voorgaande is de wraking ongegrond. Het verzoek moet worden afgewezen.
4. De beslissing
Wijst af het verzoek tot wraking van [namen gewraakte rechters].
Deze beslissing is gegeven op 6 december 2010 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. P.H. Veling en mr. P. Vrolijk, rechters.
Deze beslissing is door de oudste rechter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. S.A. Commandeur, griffier.
De voorzitter is afwezig, om welke reden de beslissing door de oudste rechter en de griffier is ondertekend.