Zaak-/rolnummer: 330748 / HA ZA 09-1379
Uitspraak: 1 december 2010
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te Beuningen,
eiser,
advocaat mr. J.P.J. Botterblom,
de naamloze vennootschap NATIONALE-NEDERLANDEN LEVENSVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E.J. Wervelman.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] respectievelijk NN.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 8 mei 2009 en de door [eiser] overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- conclusie van repliek, tevens wijziging van eis, met producties;
- conclusie van dupliek.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1 [eiser] heeft bij NN een pensioenverzekering als bedoeld in artikel 2 lid 4 onder c van de Pensioen- en spaarfondsenwet afgesloten met polisnummer 9177639 (hierna: de pensioenverzekering). De aanhangsels A1, A2, D99 en P13 zijn hierop van toepassing. De ingangsdatum van de pensioenverzekering is 1 augustus 1995 en de looptijd bedraagt negen jaar en twee maanden, derhalve tot 1 oktober 2014.
2.2. Ingevolge de pensioenverzekering zal aan [eiser] bij leven op 1 oktober 2014 worden uitgekeerd een bedrag van fl. 3.023.317,-. Ingeval van overlijden voor genoemde datum zal worden uitgekeerd de som van de betaalde premies. Volgens de overeenkomst dient [eiser] jaarlijks een premie van fl. 115.844,- (€ 52.567,72) aan NN te voldoen. De premievervaldatum is 1 augustus van ieder jaar.
2.3 Ingevolge artikel 10 van de op de pensioenverzekering toepasselijke voorwaarden heeft [eiser] recht op gehele dan wel gedeeltelijke premievrijstelling indien hij gedurende 52 weken onafgebroken tenminste 15% arbeidsongeschikt is geweest en tevens aansluitend ten minste 45% arbeidsongeschikt is. Bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45% tot 80% heeft [eiser] recht op een vrijstelling van 50%. Bij een percentage van 80-100% is er recht op een volledige vrijstelling.
2.4 Voornoemd artikel 10 van de voorwaarden luidt voorts – voor zover thans van belang – als volgt:
“(…)
4. Het ingaan of herzien van een vrijstelling, respectievelijk a.o.-rente vindt plaats per de premievervaldag die samenvalt met of als eerste volgt op een omstandigheid die daartoe aanleiding geeft, respectievelijk per de dag waarop aan de betrokken voorwaarden wordt voldaan; (…)
5. Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is de verzekerde, die als gevolg van ziekte (…) of gebreken geheel of gedeeltelijk ongeschikt is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheid is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep in billijkheid van hem kan worden verwacht, te verdienen, hetgeen vergelijkbare, lichamelijk en psychisch gezonde, personen van soortgelijke opleiding met arbeid gewoonlijk verdienen; hierbij gaat het derhalve om een ongeschiktheid naar medische maatstaven en blijft een daardoor verminderde gelegenheid tot het verkrijgen van arbeid buiten beschouwing.
6. Het bestaan, bestaan hebben en de mate van de arbeidsongeschiktheid als vorenbedoeld (…) dienen ten genoegen van de Maatschappij te worden aangetoond; daarbij kan zij verlangen dat de verzekerde zich laat onderzoeken door één of meer door de Maatschappij aan te wijzen artsen en/of andere deskundigen.
7. Gedurende de tijd dat een vrijstelling, respectievelijk a.o.-rente is toegekend, heeft de Maatschappij het recht na te gaan of de arbeidsongeschiktheid nog in dezelfde mate bestaat; daarbij kan zij, zo dikwijls zij dit wenselijk oordeelt, de verzekerde door één of meer door de Maatschappij aan te wijzen artsen en/of andere deskundigen doen onderzoeken.
(…)”
2.5 Op 30 juni 1996 is [eiser] betrokken geraakt bij een motorongeval, waarbij hij ernstig letsel aan zijn linkerknie heeft opgelopen. Op dat moment was hij als meewerkend voorman en klachtenbeoordelaar op locatie werkzaam binnen zijn dakdekkersbedrijf dat in verschillende vennootschappen is ondergebracht. [eiser] is (al dan niet middellijk) enig aandeelhouder van deze vennootschappen.
2.6 Op 6 augustus 1997 heeft [eiser] aan NN een verzoek tot premievrijstelling in verband met algehele arbeidsongeschiktheid gedaan.
2.7 NN heeft [eiser] de volgende premievrijstellingen toegekend:
- per 1 augustus 1997 100%;
- per 1 augustus 1998 100%;
- per 1 augustus 1999 50%;
- per 1 augustus 2000 50%;
- per 1 augustus 2001 100%;
- per 1 augustus 2002 50%;
NN heeft aangegeven dat zij voor de periode 1 augustus 2003 tot 1 augustus 2005 het UWV zal volgen.
2.8 Op verzoek van FBTO, waarbij [eiser] een arbeidsongeschiktheidsverzekering had afgesloten, heeft [eiser] in 1998 ingestemd met het volgen van diverse opleidingen, zodat hij hierna als “managing director” zou kunnen werken in zijn eigen bedrijf. NN heeft bijgedragen in de kosten van de opleidingen. Partijen hebben hierbij afgesproken dat [eiser] per 1 juni 1999 weer voor 100% arbeidsgeschikt zal zijn. [eiser] heeft zich vervolgens op 1 juni 1999 daadwerkelijk arbeidsgeschikt gemeld. Op 28 juni 1999 heeft hij zich echter vanwege opspelende problemen met zijn knie wederom arbeidsongeschikt gemeld. Op 2 september 1999 is [eiser] aan zijn knie geopereerd.
2.9 Bij besluit van 16 december 2003 heeft het UWV geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiser] per 28 februari 2001 80-100% is.
2.10 Een brief van de assurantietussenpersoon van [eiser] aan NN d.d. 11 maart 2004 houdt – voor zover thans van belang – het volgende in:
“(…)
Zoals u weet behoeft een polis niet aan de nieuwe wetgeving te worden aangepast als er een premievrijstelling is verleend. Daar de heer [eiser] en zijn adviseurs er van overtuigd zijn dat hij voor 100% arbeidongeschikt is verwacht hij uit te komen op volledige vrijstelling. Indien echter de polis in haar huidige vorm zou blijven bestaan terwijl Nationale Nederlanden nog de mening is toegedaan dat betaling voor 50% dient te blijven plaatsvinden zal de polis alsnog aangepast dienen te worden. Om dit te voorkomen verzoeken wij u navolgende.
De polis voor 50% premievrij te maken waarbij de overgebleven 50% geheel onder de premievrijstelling blijft vallen. Als alsnog uit de procedure welke momenteel gevoerd wordt om 100% premievrijstelling te verkrijgen blijkt dat u ten onrechte slechts 50% premievrijstelling heeft verleend, de polis met terugwerkende kracht voor het gehele oorspronkelijke bedrag haar premievrijstelling zal verkrijgen zonder dat aanvullende of andere voorwaarden zullen worden gesteld.
(…)”
2.11 Een brief van NN d.d. 15 december 2004 aan de toenmalig raadsman van [eiser] houdt – voor zover thans van belang – het volgende in:
“(…)
De mate van arbeidsongeschiktheid dient volgens de voorwaarden ten genoegen van Nationale-Nederlanden te worden aangetoond, waarbij wij kunnen verlangen dat de verzekerde zich medisch laat onderzoeken (artikel 10 lid 6 Voorwaarden van Verzekering).
Tot op heden zijn wij uitgegaan van de medische arbeidsongeschiktheid zoals deze door het UWV is opgegeven (…). Met een brief van 30 november 2004 aan de heer [eiser] hebben wij aangegeven tot eigen beoordeling van de medische arbeidsongeschiktheid van de heer [eiser] over te gaan. Wellicht komt hier voor de toekomst een andere mate van arbeidsongeschiktheid uit.
(…)”.
2.12 Een brief van NN d.d. 16 juni 2005 aan de toenmalig raadsman van [eiser] houdt – voor zover thans van belang – het volgende in:
“(…)
Wij kennen voor deze verzekering de regeling dat de arbeidsongeschiktheid ten genoegen van Nationale-Nederlanden dient te worden aangetoond, waarbij wij kunnen verlangen dat de verzekerde zich medisch laat onderzoeken. Voor de bepaling van de mate van premievrijstelling voor de heer [eiser] hebben wij de arbeidsongeschiktheid gerelateerd aan de medische arbeidongeschiktheid zoals vastgesteld door het UWV (…). Met andere woorden wij passen niet het percentage toe behorend bij de aangegeven klasse in de rechterkolom van het UWV-overzicht (…). Zoals u uit uw dossier kunt opmaken hebben wij op basis van de voorwaarden vanaf 1 augustus 1997 regelmatig de UWV-percentages getoetst aan onze eigen bevindingen (…). Hieronder volgt voor de duidelijkheid een overzicht met ons vrijstellingspercentage, het UWV-percentage en wanneer onze medisch adviseur getoetst heeft en er een afwijking op het UWV-percentage is toegepast.
(…)
Wij zullen de heer [eiser] verzoeken ons te machtigen wederom een UWV-overzicht aan te vragen, zodat wij voor de premies van 1 augustus 2003 en 2004 de mate van premievrijstelling kunnen vaststellen.
Zoals in onze brief van 15 december 2004 is aangegeven zullen wij voor 2005 tot eigen beoordeling/toetsing overgaan
(…)”.
2.13 Een brief van NN d.d. 28 september 2005 aan de toenmalig raadsman van [eiser] houdt – voor zover thans van belang – het volgende in:
“(…)
Voor de jaren 2003 en 2004 zullen wij voor het arbeidsongeschiktheidspercentage het UWV volgen. (…)
Voor 2005 wordt uitgegaan van eigen beoordeling. Deze beoordeling heeft inmiddels plaatsgevonden en deze leidt tot een premievrijstelling van 50%. (…) De beoordeling heeft plaatsgevonden op basis van een arbeidsdeskundig rapport. (…)”.
2.14 Een brief van NN d.d. 28 september 2005 aan [eiser] houdt – voor zover thans van belang – het volgende in:
“(…)
Op 5 juli 2005 heeft u een herkeuring in verband met uw arbeidsongeschiktheid ondergaan. Op grond van dit arbeidsdeskundig onderzoek is uw mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 65%.
Hierbij hoort een vrijstellingspercentage van 50% van de premie.
Wij zullen u vanaf 1 augustus 2005 vrijstelling van premiebetaling verlenen voor 50% van de premie. Voor de te betalen premie van 1 augustus 2005 hebben wij een acceptgiroformulier bijgesloten.
(…)”.
2.15 Een brief van NN d.d. 6 juni 2007 aan [eiser] houdt – voor zover thans van belang – het volgende in:
“(…)
Op dit moment is er een premieachterstand aanwezig, over de periode van 1 augustus 2004 tot 1 augustus 2007. De achterstand bedraagt momenteel € 78.851,58.
(…)”.
2.16 Een brief van NN d.d. 10 juli 2007 aan [eiser] houdt – voor zover thans van belang – het volgende in:
“(…)
Voor de bepaling van de mate van premievrijstelling zullen wij de arbeidsongeschiktheid relateren aan de medische arbeidsongeschiktheid zoals vastgesteld door het UWV, waarbij wij geen rekening zullen houden met inkomsten uit arbeid.
(…)”.
2.17 Een brief van [eiser] aan NN d.d. 20 juni 2008 houdt – voor zover thans van belang – het volgende in:
“(…)
Bij controle van mijn administratieve papieren bleek dat ik U op 13-04-2006 ten onrechte onder onjuiste incassodruk een bedrag aan premie heb betaald van Euro 26283,86.
Deze premie had als referentie vervaldatum 01-08-2005.
(…)
De reden dat deze betaling onjuist was, en daardoor ook onnodig, blijkt nu achteraf duidelijk uit de strekking van Uw schrijven van 10 juli 2007 voorgenoemd.
Immers ’t betreffende jaar 2004/2005 in vergelijking met de jaren 2005/2006 of 2006/2007 en 2007/2008 geeft nergens een andere arbeidsongeschiktheidsbeoordeling van het UWV te zien.
(…)”.
2.18 Een brief aan [eiser] van zijn assurantietussenpersoon d.d. 30 juli 2008 houdt – voor zover thans van belang – het volgende in:
“(…)
Hierbij zenden wij u de premievrije polis, die naar aanleiding van uw volledige Arbeidsongeschiktheid door de maatschappij is opgemaakt.
(…)”.
2.19 Een brief van NN d.d. 27 augustus 2008 aan [eiser] houdt – voor zover thans van belang – het volgende in:
“(…)
Hierbij willen wij graag reageren op uw brief d.d. 20 juni 2008.
Uw conclusie met betrekking tot de teveel betaalde premie, op het moment van schrijven, is juist.
(…)
De 50% premievrijstelling die wij toegekend hebben blijft van kracht zolang er sprake is van minder dan 80% arbeidsongeschiktheid zoals vastgesteld door het UWV.
(…)”.
2.20 Een brief van NN d.d. 14 oktober 2008 aan [eiser] houdt – voor zover thans van belang – het volgende in:
“(…)
Voor de premie over de periode van 1 augustus 2001 tot 1 augustus 2002 hebben wij voor 100% vrijstelling van premiebetaling wegens arbeidsongeschiktheid verleend. Vanaf 1 augustus 2002 is dit percentage 50% en is er een jaarpremie verschuldigd van € 26.283,86. (…)
In juli 2008 hebben wij uw pensioenverzekering per 1 augustus 2004 verlaagd naar de premie waarvoor u vrijstelling van premiebetaling hebt gekregen. Dit was omdat wij al geruime tijd geen (volledige) premiebetalingen van u hadden ontvangen. Met de betalingen die u op 13 april 2006 hebt gedaan, waren de door u verschuldigde premies voldaan tot 1 augustus 2004.
(…)
Wat de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid betreft, merken wij op dat de brief van 10 juli 2007 van de heer Naarden een onjuistheid bevat. Zoals is bepaald in het polisaanhangsel D99 heeft onze medisch adviseur voor uw verzekering altijd de beoordeling gedaan. Wij volgen voor uw verzekering het UWV dus niet voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Wij bieden u onze verontschuldigen aan voor het misverstand.
(…)”.
2.21 Bij brief van 24 oktober 2008 heeft NN [eiser] laten weten dat zij hem vanaf 1 agustus 2008 voor 80-100% arbeidsongeschikt acht en hem vanaf die datum voorlopig 100% vrijstelling verlenen.
3 Het geschil
De gewijzigde vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat [eiser] met ingang van 1997 voortdurend voor 80-100% arbeidsongeschikt in de zin van de pensioenverzekering is geweest;
- voor recht te verklaren dat [eiser] met ingang van 1997 geheel is vrijgesteld van betaling van verzekeringspremie terzake van de pensioenverzekering;
- NN te veroordelen om de door [eiser] vanaf 1997 betaalde verzekeringspremies aan [eiser] te restitueren, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- NN te verplichten om binnen veertien dagen na dit vonnis de door NN doorgevoerde verlaging van de pensioenverzekering met terugwerkende kracht ongedaan te maken en [eiser] daarvan een deugdelijk bewijs te leveren, met een dwangsom;
- NN te veroordelen tot het betalen aan [eiser] van buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand ten bedrage van € 7.575,75, exclusief BTW;
- met veroordeling van NN in de kosten van het geding.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 [eiser] heeft vanaf 1997 recht op volledige premievrijstelling, omdat hij gedurende die hele periode meer dan 80% arbeidsongeschikt is (geweest) in de zin van artikel 10 van de op de pensioenverzekering toepasselijke voorwaarden. NN schiet derhalve tekort in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de pensioenverzekering door [eiser] slechts een premievrijstelling van 50% te verlenen en de pensioenverzekering per 1 augustus 2004 te verlagen naar een premie van 50%.
3.2 [eiser] heeft in de periode oktober 2003 tot en met maart 2009 buitengerechtelijke incassokosten gemaakt tot een totaalbedrag ad € 7.575,75.
NN heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiser] in de kosten van het geding. Op de stellingen van NN wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] in de periode 1 augustus 1997 tot 1 augustus 1999, in de periode 1 augustus 2001 tot 1 augustus 2002 en vanaf 1 augustus 2008 meer dan 80% arbeidsongeschikt is (geweest) in de zin van artikel 10 van de op de pensioenverzekering van toepassing zijnde voorwaarden en derhalve recht had op gehele premievrijstelling. Tussen partijen is wel in geschil of [eiser] ook over de overige jaren vanaf 1 augustus 1997 recht heeft op gehele premievrijstelling. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij over de gehele periode recht heeft op gehele premievrijstelling, verwijst [eiser] meermalen naar beslissingen die Achmea Schadeverzekering (voorheen FBTO), alwaar [eiser] een arbeidsongeschiktheidsverzekering had afgesloten, Zwitserleven en Avéro Achmea, alwaar [eiser] pensioenverzekeringen had afgesloten, en het UWV hebben genomen omtrent zijn mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank merkt hieromtrent op dat het aan NN is om een eigen afweging te maken. De beslissingen van andere verzekeraars en het UWV zijn op zichzelf derhalve niet doorslaggevend, nog afgezien van het feit dat er sprake kan zijn van een ander arbeidsongeschiktheidsbegrip. Wel kunnen de gegevens aan de hand waarvan andere verzekeraars en het UWV hun beslissing hebben genomen een rol spelen bij de beoordeling van onderhavig geschil.
De rechtbank zal hieronder elk afzonderlijk premiejaar bespreken. Zij stelt hierbij voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat voor elk premiejaar de datum 1 augustus de peildatum is. Voorts acht de rechtbank het van belang om op te merken dat de stelplicht en bewijslast ter zake in beginsel op [eiser] rusten, nu hij een beroep doet op artikel 10 van de op de pensioenverzekering toepasselijke voorwaarden.
De periode 1 augustus 1999 tot 1 augustus 2000
4.2 [eiser] heeft primair aangevoerd dat uit alle rapportages blijkt dat hij op 1 augustus 1999 80-100% arbeidsongeschikt was. NN heeft hiertegen aangevoerd dat [eiser] per 13 juli 1999 70% arbeidsongeschikt was, hetgeen blijkt uit het arbeidsdeskundig rapport van [arbeidsdeskundige II] d.d. 16 augustus 1999, opgemaakt in opdracht van FBTO, de medische informatie van de orthopeed [orthopeed], en het arbeidsdeskundig rapport van [arbeidsdeskundige] d.d. 25 maart 2002, en zich pas vanaf 2 september 1999 voor 100% arbeidsongeschikt heeft gemeld.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat [eiser] zich op 1 juni 1999 100% arbeidsgeschikt heeft gemeld naar aanleiding van een hieromtrent gemaakte afspraak met onder andere NN (zie hiervoor onder 2.8). Uit het dossier blijkt dat hij zich reeds bij brief van 28 juni 1999 bij het GAK voor meer dan 80% arbeidsongeschikt heeft gemeld in verband met zijn knieklachten (productie 36 bij conclusie van repliek). Vast staat vervolgens dat hij op 2 september 1999 aan zijn knie is geopereerd. Voorts heeft [eiser] onbetwist gesteld dat het UWV hem op 1 augustus 1999 volledig arbeidsongeschikt achtte.
Hier tegenover staat dat NN de medische informatie van [orthopeed] waarnaar zij verwijst niet heeft overgelegd, zodat de rechtbank deze informatie niet bij haar oordeel kan betrekken. In het rapport van [arbeidsdeskundige II] (productie 18 bij dagvaarding) staat onder 2.2.1 vermeld dat de medisch adviseur op 12 juli 1999 heeft geconcludeerd tot een arbeidsgeschiktheid van 30%, maar NN heeft dit rapport van de medisch adviseur evenmin overgelegd, zodat de rechtbank niet kan nagaan op grond waarvan deze medisch adviseur tot zijn conclusie is gekomen. In het rapport van [arbeidsdeskundige II] staat vermeld dat [eiser] tegenover de rapporteur op 10 augustus 1999 heeft gezegd dat hij zichzelf op dat moment 30% arbeidsongeschikt achtte en 2 à 3 uur op een dag werkte (zie onder 2.2.5 van dat rapport). [eiser] heeft betwist deze uitlatingen destijds te hebben gedaan. De rechtbank is van oordeel dat ook indien zou komen vast te staan dat hij deze uitlatingen wel heeft gedaan, dit enkele feit onvoldoende is om op basis daarvan – in het licht van de overige hiervoor vermelde omstandigheden – tot het oordeel te komen dat [eiser] op 1 augustus 1999 voor 70% arbeidsongeschikt was. NN heeft nog gewezen op een mail van FBTO d.d. 20 januari 2000 (productie 35 bij conclusie van repliek), waarin staat vermeld dat [eiser] zich bij FBTO per 13 juli 1999 arbeidsongeschikt heeft gemeld. Op deze mail is echter geen nadere toelichting gegeven, hetgeen gezien de hiervoor vermelde brief van [eiser] aan het UWV d.d. 28 juni 1999 wel van NN verwacht had mogen. Nu voorts uit deze mail niet blijkt waarop deze mededeling is gebaseerd, gaat de rechtbank aan deze mail voorbij.
Tot slot heeft NN gewezen op voormeld rapport van [arbeidsdeskundige] (productie 19 bij dagvaarding) waarin op pagina 7 ten aanzien van het jaar 1999 een arbeidsongeschiktheidspercentage van 40% staat vermeld. Dit percentage is echter enkel gebaseerd op de feitelijk gerealiseerde belastbare inkomsten uit arbeid over 1999. Dit is een berekeningsmethode die niet strookt met het arbeidsongeschiktheidsbegrip zoals omschreven in artikel 10 van de voorwaarden van de pensioenverzekering, zodat de rechtbank aan dit rapport voorbij gaat. NN heeft ook niet gehandeld in lijn met dit rapport. Met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 40% zou [eiser] in het geheel geen recht hebben op premievrijstelling, terwijl NN hem wel een vrijstelling van 50% heeft toegekend.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat NN de stelling van [eiser] dat hij op 1 augustus 1999 voor meer dan 80% arbeidsongeschikt was, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank gaat mitsdien aan deze betwisting voorbij en komt tot het oordeel dat NN [eiser] over de periode 1 augustus 1999 tot 1 augustus 2000 een volledige premievrijstelling had moeten toekennen.
De periode 1 augustus 2000 tot 1 augustus 2001
4.3. [eiser] heeft aangevoerd dat het UWV in de periode 19 april 2000 tot en met 31 december 2000 weliswaar tot een percentage van 35-45% is gekomen, doch dat dit niet is gebaseerd op medische onderzoeken, maar op de inkomensgegevens van [eiser]. [eiser] heeft echter in die periode niet of nauwelijks werkzaamheden verricht. Wel heeft hij zichzelf een bedrag aan tantième laten uitkeren, waarvoor inkomstenbelasting
verschuldigd is, aldus [eiser]. NN heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling verwezen naar de beschikking van het UWV d.d. 16 december 2003 (hiervoor vermeld onder 2.9, productie 47 bij conclusie van repliek). In deze beschikking staat vermeld dat het UWV van oordeel is dat vast staat dat [eiser] in het jaar 2000 over een bepaalde periode werkzaamheden heeft verricht. Uitgaande van de aangifte IB 2000, alsmede de jaaropgave van Aabo Trading B.V. stelt het UWV dat dit inkomen is verdiend in de periode van 19 april 2000 tot en met 31 december 2000. [eiser] heeft geen stukken ter onderbouwing van zijn stelling dat het slechts om tantième gaat overgelegd, zodat dit voor de rechtbank niet valt na te gaan. Zoals hiervoor onder 4.1 vermeld is het in beginsel aan [eiser] om voldoende feiten en/of omstandigheden ter onderbouwing van zijn stelling aan te dragen. De rechtbank is van oordeel dat hij dat ten aanzien van onderhavige periode niet heeft gedaan. Dit leidt tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat [eiser] op 1 augustus 2000 voor meer dan 80% arbeidsongeschikt was en dus evenmin dat hij over de periode 1 augustus 2000 tot 1 augustus 2001 recht had op volledige premievrijstelling.
De periode 1 augustus 2002 tot 1 augustus 2003
4.4 [eiser] heeft aangevoerd dat hij op 1 augustus 2002 volledig arbeidsongeschikt was, hetgeen blijkt uit het rapport van de door NN ingeschakelde arbeidsdeskundige [Y] d.d. 24 januari 2002. NN heeft hiertegen aangevoerd dat zij op basis van een arbeidsdeskundig rapport van [Z] d.d. 29 juli 2002, dat op verzoek van Zwitserleven is opgemaakt, tot het oordeel is gekomen dat [eiser] voor minder dan 80% arbeidsongeschikt is en dat zij voorts ter bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid gebruik heeft gemaakt van het psychiatrisch rapport van [X] d.d. 27 juni 2001.
De rechtbank constateert dat het door NN genoemde rapport van [Z] niet in onderhavige procedure is overgelegd, zodat de rechtbank dit niet bij haar oordeel kan betrekken. Voorts heeft [eiser] onbetwist gesteld dat Zwitserleven de rapport van [Z] niet heeft overgenomen en [eiser] vanaf 28 februari 2001 80-100% arbeidsongeschikt acht.
In voormeld rapport van [Y] (productie 13 bij dagvaarding) wordt geadviseerd voorlopig uit te gaan van 80-100% arbeidsongeschiktheid, waarbij wordt aangegeven dat hiervoor nog geen arbeidsdeskundige onderbouwing is. Voorts staat hierin vermeld dat, mocht NN van mening zijn dat op grond van medische gegevens en de daaraan verbonden beperkingen wel sprake is van enige arbeidsgeschiktheid, het de rapporteur zinvol lijkt om dit met NN te bespreken. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] er op basis van dit rapport vanuit mocht gaan dat NN het door [Y] genoemde percentage over zou nemen, tenzij NN duidelijk heeft aangegeven dat zij dit niet zou doen. Dat dit door NN is aangegeven is gesteld noch gebleken.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat voormeld rapport van [X] (productie 15 bij dagvaarding) het standpunt van NN niet ondersteunt. In dit rapport staat vermeld dat [eiser] is uitgevallen op 28 februari 2001 omdat hij het werk niet meer aankon. Voorts staat hierin dat [eiser] lijkt vast te lopen doordat hij na het ongeval veel meer in het management moet gaan functioneren en delegeren, hetgeen zijn zwakste kant is, waarbij hij verder geremd wordt door de lichamelijke klachten. Er komt een reorganisatie binnen het bedrijf, maar de vraag is gewettigd, aldus de rapporteur, wat nu de functie van betrokkene moet zijn met zijn persoonlijkheidsstructuur en met name met zijn onmacht om naast mensen te functioneren, om zaken te delegeren. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet duidelijk op basis waarvan NN van mening is dat uit dit rapport zou volgen dat [eiser] voor minder dan 80% arbeidsongeschikt is.
NN heeft nog opgemerkt dat ook het UWV [eiser] over de periode 1 januari 2002 tot 17 november 2003 als 65-80% arbeidsongeschikt heeft beschouwd. [eiser] heeft dit gemotiveerd betwist en verwezen naar het hiervoor onder 2.9 vermelde besluit van het UWV d.d 16 december 2003, waarin het UWV heeft geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiser] per 28 februari 2001 80-100% is.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat NN de stelling van [eiser] dat hij op 1 augustus 2002 voor meer dan 80% arbeidsongeschikt was onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. De rechtbank gaat mitsdien aan deze betwisting voorbij en komt tot het oordeel dat [eiser] vanaf die datum over de periode 1 augustus 2002 tot 1 augustus 2003 recht had op gehele premievrijstelling.
De periodes 1 augustus 2003 tot 1 augustus 2004 en 1 augustus 2004 tot 1 augustus 2005
4.5 Tussen partijen staat vast dat NN ten aanzien van deze twee jaren het UWV zal volgen. In de dagvaarding heeft [eiser] onder punt 18 aangegeven dat NN over deze beide jaren een premievrijstelling van 100% heeft toegekend. Voorts heeft [eiser] in de dagvaarding onder punten 27 en 36 gesteld dat het UWV over deze beide jaren uitging van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. In haar conclusie van antwoord heeft NN aangegeven dat zij over de periode 1 augustus 2004 tot 1 augustus 2005 ten onrechte is uitgegaan van een premievrijstelling van 50% (onder punt 33). Bij conclusie van repliek heeft [eiser] de hiervoor onder 2.9 vermelde beschikking van het UWV d.d. 16 december 2003 overgelegd, waarin het UWV heeft geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiser] per 28 februari 2001 80-100% is. In deze conclusie heeft [eiser] voorts gesteld dat deze beslissing nadien niet meer is gewijzigd. Pas bij conclusie van dupliek stelt NN dat het UWV het percentage arbeidsongeschiktheid per 1 augustus 2003 heeft bepaald op 65-80%. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst zij slechts naar een door haar bij conclusie van antwoord overgelegd arbeidsdeskundig onderzoeksverslag van het UWV d.d. 22 januari 2004, waarin staat vermeld dat verzekerde over de periode 1 januari 2002 tot 17 november 2003 onveranderd voor 65-80% arbeidsongeschikt dient te worden beschouwd en vanaf 17 november 2003 voor 80-100% (producties 3). Bij conclusie van repliek (onder punt 52) had [eiser] reeds aangegeven dat dit verslag haaks staat op het oordeel van het UWV, zodat de rapporteur kennelijk niet de beschikking heeft gehad over de juiste informatie en/of het UWV haar rapporteur niet in zijn conclusie heeft gevolgd. De rechtbank is van oordeel dat NN gezien deze stelling van [eiser] ter onderbouwing van haar stelling niet kon volstaan met een enkele verwijzing naar dit verslag. De rechtbank heeft hierbij meegewogen dat het verslag zeer summier is (inhoudelijk slechts 7 regels) en voorts niet strookt met de reeds meermalen genoemde beschikking van het UWV d.d. 16 december 2003 (welke beslissing dus slechts vijf weken voor bedoeld verslag is genomen).
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat NN de stelling van [eiser] dat het UWV hem over de periode 1 augustus 2003 tot 1 augustus 2005 de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiser] heeft gesteld op 80-100% onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. De rechtbank gaat mitsdien aan deze betwisting voorbij en komt tot het oordeel dat [eiser] over genoemde periode recht had op gehele premievrijstelling.
De periode vanaf 1 augustus 2005 tot 1 augustus 2008
4.6 [eiser] heeft zich ten aanzien van de periode vanaf 1 augustus 2005 primair op het standpunt gesteld dat NN heeft gehandeld in strijd met de beginselen van redelijkheid en billijkheid door in een tijdspanne van een aantal jaren meermaals haar standpunt te wijzigen aangaande de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiser], de mate van premievrijstelling en de wijze waarop een en ander wordt vastgesteld. Daarbij heeft NN bij [eiser] meermalen het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij het UWV zou volgen in vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid en premievrijstelling, terwijl premiefacturen uitbleven. Ter onderbouwing heeft [eiser] aangevoerd dat NN in juni 2005 voor het jaar 2001 het arbeidsongeschiktheidspercentage gelijk heeft getrokken met dat van het UWV, waarbij werd aangegeven dat dezelfde lijn zou worden gevolgd voor de jaren 2003 en 2004. In juni 2007 komt NN terug op de bestendige gedragslijn het UWV te volgen en vordert zij van [eiser] betaling van volledige premies over de periode 2004 tot en met 2007. In juli en augustus 2007 draait NN haar standpunt weer bij. Begin juli 2007 is [eiser] telefonisch medegedeeld dat NN over 2003 en 2004 het UWV zou volgen in de bepaling van het arbeidsongeschiktheidspercentage, hetgeen eveneens zou gelden voor de jaren 2006 en later. Deze mededeling is vervolgens schriftelijk bevestigd bij brief van 10 juli 2007 (hiervoor vermeld onder 2.16). Ook is aan [eiser] een premievrije polis verstuurd (brief van zijn assurantietussenpersoon d.d. 30 juli 2008, hiervoor vermeld onder 2.18) en is door NN expliciet erkend dat [eiser] teveel premie had betaald (brief van NN d.d. 27 augustus 2008, hiervoor vermeld onder 2.19). Over de jaren 2006 en 2007 heeft [eiser] ook geen premienota’s meer ontvangen. In oktober 2008 heeft NN haar standpunt wederom bijgedraaid door de pensioenverzekering met terugwerkende kracht te halveren vanwege vermeend achterstallige premiebetaling.
4.7 NN heeft hiertegen aangevoerd dat zij [eiser] altijd heeft uitgelegd hoe zij tot de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid is gekomen. Zij betwist dat [eiser] in een telefoongesprek van 10 juli 2007 is toegezegd dat voor de jaren 2006 en later het door het UWV vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage zou worden gevolg. Dit blijkt ook niet uit de brief van 10 juli 2007. Met deze brief heeft NN slechts duidelijk gemaakt dat zij ter voorkoming van onnodige onderzoeken en kosten kennis zal nemen van de medische gegevens die het UWV onderzocht heeft om daarmee de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polis zelf te kunnen vaststellen. Deze werkwijze heeft NN in haar brief van 16 juni 2005 (hiervoor vermeld onder 2.12) expliciet uiteen gezet. Bovendien komen de stellingen van [eiser] erop neer dat de pensioenverzekering een UWV-volgende polis is geworden, terwijl dat niet is overeengekomen.
4.8 De rechtbank overweegt als volgt. Bij brieven van 15 december 2004 en 16 juni 2005 aan de raadsman van [eiser] (hiervoor vermeld onder 2.11 en 2.12) heeft NN duidelijk aangegeven op welke wijze zij de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiser] heeft getoetst en zal toetsen. In beide brieven wordt duidelijk aangegeven dat NN voor 2005 tot een eigen beoordeling zal overgaan. Dit is nogmaals herhaald in de hiervoor onder 2.13 vermelde brief van 28 september 2005, waarin NN aangeeft dat voor de jaren 2003 en 2004 het UWV zal worden gevolgd en dat voor het jaar 2005 haar eigen beoordeling ertoe heeft geleid dat de arbeidsongeschiktheid van [eiser] is vastgesteld op 65%, zodat hem vanaf 1 augustus 2005 een premievrijstelling van 50% wordt toegekend.
Gezien voormelde brieven heeft [eiser] de brief van NN van 10 juli 2007 (hiervoor vermeld onder 2.16) niet zo mogen opvatten dat NN met het woord ‘relateren’ heeft bedoeld dat zij het arbeidsongeschiktheidspercentage zoals dat was vastgesteld door het UWV zou volgen. Ook indien het juist zou zijn dat hem dat voorafgaand aan deze brief telefonisch door een medewerker van NN zou zijn medegedeeld, hetgeen door NN wordt betwist, mocht [eiser], gezien voormelde brieven niet op zo’n enkele telefonische mededeling, die haaks stond op hetgeen hem eerder was medegedeeld, vertrouwen. Zeker niet nu – in tegenstelling tot hetgeen [eiser] stelt – deze mededeling niet door genoemde brief werd bevestigd.
De brief van de assurantietussenpersoon van [eiser] van 30 juli 2008 (hiervoor vermeld onder 2.18) kan niet aan NN worden toegerekend, nu de tussenpersoon in opdracht van [eiser] werkte.
In de brief van NN van 27 augustus 2008 (hiervoor vermeld onder 2.19) staat weliswaar vermeld dat [eiser] op dat moment teveel premie heeft betaald, doch nu in deze brief voorts staat vermeld dat de 50% premievrijstelling die NN heeft toegekend van kracht blijft, mocht [eiser] op grond van de mededeling omtrent de premie er niet zonder meer vanuit gaan dat hem vanaf 1 augustus 2005 een volledige premievrijstelling was toegekend.
Weliswaar kan worden toegegeven dat NN na 1 juli 2007 niet altijd helder is geweest in haar standpunt rondom de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiser], doch van een meermaals wijzigen van haar standpunt aangaande de mate van arbeidsongeschiktheid en de wijze waarop deze wordt vastgesteld, zoals [eiser] heeft gesteld, is geen sprake geweest. Bij brieven van 28 september 2005 (hiervoor vermeld onder 2.13 en 2.14) heeft NN zowel aan [eiser] als zijn raadsman aangegeven dat vanaf 1 augustus 2005 een premievrijstelling van 50% wordt verleend. [eiser] is toen ook een acceptgiro gezonden ter betaling van de premie over de periode 1 augustus 2005 tot 1 augustus 2006. Uit het feit dat hem geen premienota is gezonden voor de periode 1 augustus 2006 tot 1 augustus 2007 mocht hij niet zonder meer aannemen dat NN haar eerder ingenomen standpunt had gewijzigd. Voorts mocht [eiser], gezien de duidelijke informatie die NN hem in 2004 en 2005 heeft verschaft over de wijze waarop zij de arbeidsongeschiktheid vanaf 2005 zal vaststellen, er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat NN voor de periode vanaf 1 augustus 2005 zonder meer het UWV op dit punt zou volgen.
4.9 [eiser] heeft subsidiair gesteld dat NN bij haar beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiser] vanaf 1 augustus 2005 het oordeel van het UWV niet heeft betrokken. Zij heeft zich gebaseerd op het arbeidskundig onderzoek van AAB d.d. 28 juli 2005, welk rapport onjuist is. Voorts heeft NN het rapport van Van der Schaaf, orthopedisch chirurg, d.d. 21 september 2005 en het rapport van Verheugt, cardioloog, d.d. 5 september 2008 genegeerd. Evenmin heeft NN kontakt opgenomen met de huisarts van [eiser]. NN heeft hiertegen aangevoerd dat zij op basis van het vermelde arbeidsdeskundig onderzoek van AAB d.d. d.d. 28 juli 2005 tot een premievrijstelling van 50% is gekomen.
4.10 De rechtbank overweegt als volgt. In voormeld rapport van AAB (productie 4 bij conclusie van antwoord) staat als conclusie en advies vermeld dat verzekerde voor zijn oorspronkelijke werkzaamheden 65% arbeidsongeschikt is en dat [eiser], ondanks zijn beperkingen, zijn restverdiencapaciteit van 35% makkelijk binnen zijn eigen bedrijf moet kunnen aanwenden. De rapporteur komt tot dit oordeel door een arbeidsbegroting van het werk dat [eiser] deed voordat hij arbeidsongeschikt werd op te stellen. De rapporteur komt dan tot de taken: inkoop op locatie, overige inkoop, klachtenbeoordeling op locatie, overige klachtenbeoordeling, reizen en ondernemersactiviteiten. Voor de taken inkoop op locatie, klachtenbeoordeling op locatie en reizen (in totaal 65% van het totaal aan taken) acht de rapporteur [eiser] vervolgens 100% arbeidsongeschikt en voor de taken overige inkoop, overige klachtenbehandeling en ondernemersactiviteiten (in totaal 35% van het totaal aan taken) volledig arbeidsgeschikt. De rapporteur heeft ter bepaling van de belastbaarheid kennis genomen van de verzekeringsgeneeskundige raportages van het UWV en het hiervoor vermelde rapport van psychiater [X] d.d. 27 juni 2001 en is vervolgens uitgegaan van forse knieproblemen, waardoor [eiser] aangewezen is op overwegend zittend werk, waarbij hij niet vaak hoeft te klimmen, te kruipen, te hurken en zwaar hoeft te tillen en voorts met het gegeven dat [eiser] het beste alleen kan werken. Bij brief van 17 juli 2006 (productie 5 bij conclusie van antwoord) heeft AAB gereageerd op een brief van de toenmalig raadsman van [eiser] en haar conclusie ten aanzien van de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiser] nader onderbouwd en laten weten de conclusie uit het rapport te handhaven.
4.11 Zoals hiervoor vermeld heeft AAB de verzekeringsgeneeskundige rapportages van het UWV bij haar oordeel betrokken. De rechtbank is van oordeel dat NN hiermee voldoende rekening heeft gehouden met het oordeel van het UWV.
In voormeld rapport van Van der Schaaf (productie 25 bij dagvaarding), waarin de knieklachten van [eiser] zijn onderzocht, staat voormeld dat de rapporteur [eiser] matig tot sterk beperkt acht voor staan en lopen, sterk beperkt acht voor trappen lopen, klimmen en klauteren en knielen, kruipen en hurken en matig beperkt acht voor tillen, duwen en trekken en dragen. Niet gezegd kan worden dat in het rapport van AAB hiermee onvoldoende rekening is gehouden.
In voormeld rapport van Verheugt (productie 32 bij dagvaarding) staat vermeld dat [eiser] sinds 2003 klachten heeft van stekende pijn op de borst met drukkend karakter zonder duidelijke uitstraling, zowel optredend bij inspanning als in rust. De rapporteur stelt als diagnose angina pectoris op basis van geobjectiveerde myocardischemie bij inspanning en concludeert voorts dat er belangrijke beperkingen in het verrichten van lichamelijke arbeid bij betrokkene zijn. AAB heeft bij het opstellen van haar rapport hiermee geen rekening kunnen houden omdat het rapport van Verheugt pas in 2008 is opgesteld. Weliswaar staat in dit rapport dat [eiser] sinds 2003 klachten heeft van stekende pijn op de borst, doch niet duidelijk is hoe ernstig deze klachten op dat moment waren. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan uit het rapport van Verheugt niet worden afgeleid in hoeverre de in het rapport vermelde beperkingen reeds op 1 augustus 2005 aanwezig waren. Dit blijkt evenmin uit de overige stukken die zijn overgelegd. Het had op de weg van [eiser] gelegen om hierover duidelijkheid te verschaffen. Nu hij dit niet heeft gedaan, neemt de rechtbank aan dat deze beperkingen er op dat moment nog niet waren.
Nu [eiser] niet heeft gesteld welke relevante informatie zijn huisarts zou kunnen verstrekken omtrent zijn mate van arbeidsongeschiktheid gaat de rechtbank voorbij aan zijn stelling dat NN ten onrechte geen kontakt met zijn huisarts heeft opgenomen.
[eiser] heeft ook nog gesteld dat NN voor de periode 1 augustus 2006 tot 1 augustus 2008 niet duidelijk maakt op basis waarvan zij tot haar oordeel is gekomen. Deze stelling miskent echter dat er ingevolge de op de pensioenverzekering toepasselijke voorwaarde op NN geen verplichting rust om ieder jaar haar oordeel omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid te toetsen. Voorts miskent deze stelling dat, zoals reeds eerder aangegeven, de stelplicht en bewijslast ter zake op [eiser] rust.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [eiser] onvoldoende feiten en/of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan aangenomen zou kunnen worden dat hij in de periode van 1 augustus 2005 tot 1 augustus 2008 voor meer dan 80% arbeidsongeschikt is geweest en dat NN derhalve ten onrechte geen volledige premievrijstelling heeft verleend. In zoverre ligt de vordering van [eiser] derhalve voor afwijzing gereed.
Verlaging pensioenverzekering
4.12 Tot slot is in geschil of NN op goede gronden de pensioenverzekering heeft verlaagd. [eiser] heeft aangevoerd dat dit niet het geval is, nu er geen achterstand in de premiebetaling was.
NN heeft aangevoerd dat zij dit niet op eigen initiatief heeft gedaan, doch ter uitvoering van het verzoek van [eiser], zoals verwoord in de brief van 11 maart 2004 (hiervoor vermeld onder 2.10).
De rechtbank overweegt als volgt. In de hiervoor onder 2.20 vermelde brief van NN d.d. 14 oktober 2008 staat vermeld dat zij in juli 2008 tot de verlaging heeft besloten omdat zij al geruime tijd geen (volledige) premiebetalingen van [eiser] hadden ontvangen. Gezien deze brief is de stelling van NN dat zij dit niet op eigen initiatief heeft gedaan onbegrijpelijk. Kennelijk heeft NN hiertoe besloten omdat zij van mening was dat er op dat moment een betalingsachterstand was. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt echter dat deze achterstand er in juli 2008 niet was. NN heeft [eiser] immers over de periode 1 augustus 1999 tot 1 augustus 2000 en over de periode 1 augustus 2002 tot en met 1 augustus 2003 ten onrechte geen volledige premievrijstelling verleend en voorts had [eiser] over de periode van 1 augustus 2003 tot 1 augustus 2005 ook recht op volledige vrijstelling. Dit betekent dat de premie die [eiser] over de periode 1 augustus 1999 tot 1 augustus 2000 heeft voldaan toegerekend dient te worden aan de periode 1 augustus 2005 tot 1 augustus 2006 en het bedrag dat [eiser] op 13 april 2006 heeft betaald toegerekend dient te worden aan de periodes 1 augustus 2006 tot 1 augustus 2007 en 1 augustus 2007 tot 1 augustus 2008. Nu er geen betalingsachterstand was, had NN niet eenzijdig tot verlaging van de pensioenverzekering mogen overgaan.
4.13 Het is de rechtbank echter niet duidelijk of [eiser], gezien de namens hem gezonden brief van 11 maart 2004 (hiervoor vermeld onder 2.10), wenst dat de pensioenverzekering ongewijzigd wordt voortgezet nu de rechtbank tot het oordeel komt dat NN op goede gronden over de periode 1 augustus 2005 tot 1 augustus 2008 [eiser] slechts een premievrijstelling van 50% heeft toegekend. Uit vermelde brief volgt dat [eiser] in dat geval wenst dat de polis 50% premievrij wordt gemaakt, zodat de polis niet behoeft te worden aangepast als gevolg van nieuwe wetgeving.
Indien aan deze wens uitvoering wordt gegeven, heeft dit tot gevolg dat de pensioenverzekering per 1 augustus 2005 dient te worden verlaagd en de premie die over de periode na 1 augustus 2005 is betaald aan [eiser] dient te worden gerestitueerd.
Indien [eiser] niet langer deze wens heeft, dient de pensioenverzekering kennelijk te worden aangepast. Het is de rechtbank niet duidelijk of het mogelijk is dit alsnog te doen en welke consequenties hieraan verbonden zijn.
De rechtbank zal [eiser] in de gelegenheid stellen zich omtrent het voorgaande nader uit te laten. De zaak zal derhalve naar de rol worden verwezen voor een conclusie aan de zijde van [eiser], waarna NN bij antwoordconclusie kan reageren.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.14 [eiser] heeft gesteld dat hij in de periode oktober 2003 tot en met maart 2009 in totaal voor een bedrag ad € 7.575,75 aan advocatendeclaraties heeft moeten betalen.
NN heeft allereerst betwist dat deze bedragen daadwerkelijk door [eiser] zijn voldaan, waarbij zij erop heeft gewezen dat de declaraties zijn gericht aan een van de vennootschappen van [eiser] (Aabo Trading Beheer B.V.). [eiser] heeft hierop gesteld dat hij een rekening-courantverhouding heeft met deze vennootschap, waarin deze declaraties zijn verrekend. Hij heeft echter geen bescheiden overgelegd waaruit dit kan worden afgeleid. De rechtbank zal [eiser] in de gelegenheid stellen dit alsnog te doen bij de hiervoor vermelde conclusie.
NN heeft voorts aangevoerd dat de bepalingen van boek 6, titel 1, afdeling 10 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing zijn, nu onderhavige verbintenis tot schadevergoeding niet gebaseerd is op de wet, doch op een verzekeringsovereenkomst. De rechtbank verwerpt dit verweer. De bepalingen van genoemde afdeling zijn rechtstreeks van toepassing op krachtens de wet bestaande verplichtingen tot schadevergoeding. Hieronder valt ook de aansprakelijkheid krachtens artikel 6:74 BW voor schade die een schuldeiser lijdt als gevolg van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een (verzekerings)overeenkomst.
Tot slot heeft NN aangevoerd dat de gevorderde kosten te hoog zijn en de verrichtingen waarop de declaraties zien (deels) onder de proceskostenveroordeling vallen. Conform rapport Voorwerk is een bedrag aan buitengerechtelijke kosten ad € 2.842,- in onderhavige zaak redelijk te achten. Gezien de door [eiser] overgelegde specificaties is de rechtbank van oordeel dat de werkzaamheden van de raadsman tot dit bedrag in ieder geval zien op verrichtingen die niet vallen onder de proceskostenveroordeling. Indien mocht komen vast te staan dat de declaraties daadwerkelijk ten laste van [eiser] zijn gekomen, ligt dit onderdeel van de vordering tot vermeld bedrag voor toewijzing gereed.
4.15 De rechtbank houdt iedere overige beslissing aan.
5 De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 12 januari 2011 voor een conclusie aan de zijde van [eiser] als hiervoor vermeld onder 4.13 en 4.14, waarna NN bij antwoordconclusie kan reageren.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fiege.
Uitgesproken in het openbaar.
204/106