beschikking ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek
de naamloze vennootschap
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. Y.H. Dissel te [vestigingsplaats],
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: mr. C.W.J. Okkerse te Almere.
Partijen worden hierna aangeduid als “[verzoekster]” respectievelijk “[verweerster]”.
1. De processtukken en de loop van het geding
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 15;
- het verweerschrift met bijlagen 1 tot en met 19;
- de nagestuurde bijlage 20 aan de zijde van [verweerster];
- de nagestuurde producties 16 tot en met 18 aan de zijde van [verzoekster];
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 10 november 2010. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide gemachtigden zich bediend van pleitaantekeningen. Deze zijn aan het dossier toegevoegd.
2. De feiten
2.1. [verweerster], geboren op [geboortedatum], is eind jaren ‘90 in dienst getreden van MeesPierson Corporate Bank (hierna: MeesPierson), een rechtsvoorgangster van [verzoekster], laatstelijk in de functie van Product Development Manager Country/Skill I, ingedeeld in Hay-bucket 17. Het laatstverdiende salaris bedroeg € 5.223,84 bruto, exclusief vakantiebijslag en emolumenten.
2.2. [verweerster] was bij MeesPierson werkzaam op de afdeling Private Lending Services (PLS). Op deze afdeling was naast het afdelingshoofd een werknemer met een vergelijkbare functie werkzaam, de heer [A] (Product Development Manager Country Skill II). Hij is in Hay-bucket 18 ingedeeld en is in dienst vanaf 18 augustus 1997.
2.3. MeesPierson was onderdeel van de Fortis Bank (Nederland) N.V. (hierna: Fortis). Fortis heeft in 2008 [verzoekster] overgenomen, waarbij een fusie tussen de twee banken is gestart met Fortis als leidende partij. Op 3 oktober 2008 is het Nederlandse deel van het Fortis concern eigendom geworden van de Nederlandse staat. De integratie van Fortis en [verzoekster] is voortgezet, alleen nu met [verzoekster] als leidende partij. De fusie is 1 juli 2010 afgerond.
2.4. Op 10 augustus 2009 is [verweerster] medegedeeld dat zij vanaf 1 september 2009 als boventallig aangemerkt zou worden. [verweerster] heeft geen bezwaar aangetekend tegen deze beslissing. Het Sociaal Plan Fortis Bank Nederland met looptijd 1 januari 2009 tot en met 28 februari 2010 (hierna: het sociaal plan) is op [verweerster] van toepassing.
2.5. Fortis heeft op 1 april 2010 een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster] ingediend bij de sector kanton van de rechtbank Rotterdam (zaaknummer 1104398 VZ VERZ 10-1724). De kantonrechter heeft bij beschikking van 31 mei 2010 geoordeeld dat Fortis [verweerster] niet op onjuiste gronden boventallig heeft verklaard. De verzochte ontbinding is echter niet toegewezen, omdat ten tijde van de behandeling van het verzoek niet duidelijk was of [verweerster] voor herplaatsing in aanmerking zou komen bij de nieuw op te richten divisie Private Banking International (PBI).
2.6. Na deze uitspraak heeft [verzoekster] het begeleidingstraject van [verweerster] verlengd. [verweerster] heeft in deze periode tijdelijk ondersteunende werkzaamheden verricht op de afdeling Operational Risk Management Private Clients bij [verzoekster]. Voor de invulling van de functies op de divisie PBI was [verzoekster] voornemens om twee functies Product Development Manager in Hay 18 beschikbaar te stellen. [verweerster] zou op één van deze functies kunnen solliciteren. Op 16 september 2010 heeft [verzoekster] [verweerster] bericht dat zij heeft besloten om een aantal functies, waaronder één functie Product Development Manager bij de divisie PBI, niet in te vullen.
3. Het verzoek
3.1. Het verzoek strekt tot ontbinding van de hierboven genoemde arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, te weten een verandering in de omstandigheden, onder toekenning van een vergoeding aan [verweerster] conform het sociaal plan, zijnde € 84.909,00 bruto.
3.2. [verzoekster] heeft ter onderbouwing van haar verzoek gesteld dat als gevolg van de macro-economische situatie een kostenreductie binnen de divisie PBI noodzakelijk is. Daarnaast moet [verzoekster] als gevolg van verscherpte regelgeving een grotere kapitaalbuffer aanhouden, waardoor zij minder leningen kan vertrekken. Dit heeft tot gevolg dat de werkzaamheden op de divisie PBI beperkter van omvang zullen zijn. Hierdoor is er geen plaats voor een tweede Product Development Manager en is [verzoekster] genoodzaakt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verzoeken.
3.3. [verzoekster] heeft de vergoeding berekend aan de hand van het sociaal plan, wat neerkomt op een vergoeding conform de kantonrechtersformule zoals deze gold tot 1 januari 2009. [verzoekster] gaat daarbij uit van 14 januari 1999 als datum indiensttreding. Bij het toekennen van een vergoeding moet in aanmerking worden genomen dat het salaris van [verweerster] door de verlenging van het begeleidingstraject langer is doorbetaald dan bij andere medewerkers het geval is en dat [verweerster] ook na het vervallen van haar functie AMT-toeslag is blijven ontvangen.
4. Het verweer
4.1. [verweerster] concludeert primair tot afwijzing van het verzoek. Indien het verzoek tot ontbinding wordt toegewezen, verzoekt [verweerster] subsidiair aan haar een vergoeding conform de kantonrechtersformule toe te kennen waarin C=2,5.
4.2. [verweerster] stelt dat zij niet op juiste gronden boventallig is verklaard. Zij is van mening dat zij via de allocatieprocedure aan ander bedrijfsonderdeel toegewezen had moeten worden. Voorts betwist [verweerster] dat er sprake is van tegenvallende resultaten. Zij verwijst daarvoor naar de winst- en verliesrekening van [verzoekster] en die van Retail & Private Banking. Het door [verzoekster] als productie 12 bij het verzoekschrift overgelegde overzicht is niet betrouwbaar, omdat hierin veel eenmalige integratiekosten zijn opgenomen. Er is derhalve geen grond voor het verzoek tot ontbinding.
4.3. Indien de arbeidsovereenkomst toch ontbonden wordt, is een hoge vergoeding is gerechtvaardigd. [verweerster] heeft altijd uitstekend gefunctioneerd, maar heeft nu een slechte positie op de arbeidsmarkt. Er is immers weinig werk in internationale functies en [verweerster] spreekt niet perfect Nederlands, waardoor haar positie op de arbeidsmarkt voor binnenlandse functies vermindert. Bij de berekening van een vergoeding dient uitgegaan te worden van 17 juli 1998 als datum van indiensttreding. De aan [verweerster] uitgekeerde bonussen maken onderdeel uit van de beloning, dus dienen bij de berekening van de vergoeding meegenomen te worden.
5. De beoordeling van het verzoek
5.1. [verzoekster] heeft gesteld dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met een opzegverbod. [verweerster] heeft die stelling niet weersproken. Er is daarnaast geen aanleiding aan de juistheid van die mededeling te twijfelen.
5.2. Beoordeeld moet worden of de door [verzoekster] gestelde bedrijfeconomische omstandigheden een zodanige verandering in de omstandigheden vormen, dat sprake is van een gewichtige reden op grond van waarvan de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden dient te worden. Hiervoor is van belang te bepalen of [verweerster] op goede gronden boventallig is verklaard en of bedrijfseconomische omstandigheden [verzoekster] dwongen tot het niet invullen van de functie van Product Development Manager.
Boventalligheid / allocatie
5.3. [verweerster] heeft aangevoerd dat zij ten onrechte boventallig is verklaard. Zij is van mening dat zij via het traject van allocatie aan een nieuw bedrijfsonderdeel toegewezen had moeten worden. De boventalligheid is al in de vorige ontbindingsprocedure aan de orde gekomen. In de beschikking van 31 mei 2010 is overwogen dat het gezien de vaart van de ontwikkelingen over de fusie als gevolg van de nationalisatie van Fortis en [verzoekster] begrijpelijk is dat niet duidelijk was hoe de nieuwe organisatie eruit zou zien. Er is daarom geoordeeld dat [verweerster] per 1 september 2009 niet op onjuiste gronden boventallig is verklaard. [verweerster] heeft in deze procedure opnieuw gesteld dat zij niet boventallig verklaard had behoren te worden, maar heeft geen (nieuwe) feiten en omstandigheden naar voren gebracht die reden zouden zijn om nu anders te oordelen. Hierbij weegt mee dat [verweerster] aanvankelijk geen bezwaar heeft aangetekend tegen het feit dat zij boventallig werd verklaard. Het is begrijpelijk dat [verweerster] niet in het allocatietraject werd opgenomen, omdat zij al boventallig was verklaard.
Bedrijfseconomische situatie
5.4. In de beschikking van 31 mei 2010 is geoordeeld dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet zou worden uitgesproken, zolang niet duidelijk was of [verweerster] in een nieuwe of vergelijkbare functie in de nieuwe PBI-divisie zou kunnen terugkeren. [verzoekster] heeft aangevoerd dat zij na deze uitspraak aanvankelijk voornemens was twee functies van Product Development Manager (Hay 18) binnen de divisie PBI open te stellen. [verweerster] zou op een van deze functies kunnen solliciteren. Nadere analyse van de (bedrijfs)economische situatie, die mede het gevolg van strengere regelgeving, heeft [verzoekster] doen besluiten slechts één van deze functies open te stellen. Omdat de heer [A] langer in dienst is dan [verweerster], komt deze functie aan hem toe. Hiermee wordt de grond voor de ontbinding vooral door bedrijfseconomische redenen gevormd.
5.5. [verweerster] stelt dat de financiële situatie van [verzoekster] niet zo slecht is als zij doet voorkomen. Zij verwijst daarbij naar de winst- en verliesrekening van [verzoekster] Retail & Private Banking, omdat in het als productie 12 bij het verzoekschrift overgelegde overzicht veel eenmalige integratiekosten zijn opgenomen. [verzoekster] heeft daartegen aangevoerd dat deze winst- en verliesrekening voor meer dan de helft wordt bepaald door de resultaten van de divisie Retail. Hoewel de PBI-afdeling in Nederland nog goed draait, is dat voor het internationale gedeelte van PBI niet het geval. Voor PBI wordt geen eigen winst- en verliesrekening opgemaakt, maar [verzoekster] heeft toegelicht dat het resultaat van deze afdeling sterk afneemt.
5.6. [verweerster] erkent dat [verzoekster] geconfronteerd wordt met strengere regelgeving over het verlenen van krediet (Basel III-regels). Zij stelt echter dat de hoogte van een verstrekte lening weinig invloed heeft op de hoeveelheid werkzaamheden die daarmee gepaard gaan. Het ligt echter voor de hand dat een verscherping van de regelgeving niet alleen lagere kredieten, maar ook minder verstrekte kredieten tot gevolg zal hebben. [verweerster] heeft voorts aangevoerd dat de strengere regelgeving tot meer werk bij de toetsing van kredietaanvragen leidt. [verzoekster] heeft dit niet weersproken, maar stelt dat deze extra werkzaamheden vooral de afdeling ‘Risk’ betreffen en niet zozeer de afdeling ‘Development’, waarvoor [verweerster] zou komen te werken. Het wordt aannemelijk geacht dat in een krimpende markt minder middelen beschikbaar zijn voor de ontwikkeling van (nieuwe) producten.
5.7. Gezien de fusie, voortdurende financiële crisis en strengere regelgeving wordt geconcludeerd dat voldoende aannemelijk dat [verzoekster] gegronde reden had te besluiten een deel van de functies niet open te stellen. [verweerster] wil graag haar baan behouden, maar stelt dat [verzoekster] gewoon ‘van haar af wil’. Er is echter niet gebleken dat aan het verzoek van [verzoekster] andere motieven ten grondslag liggen dan bedrijfseconomische, vooral gelet op het door [verzoekster] erkende uitstekende functioneren van [verweerster]. De kantonrechter is van oordeel dat de gestelde bedrijfseconomische omstandigheden een verandering in de omstandigheden vormen op grond waarvan de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve behoort te eindigen. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt daarom op die grond toegewezen.
5.8. Thans resteert de vraag of aan [verweerster] ten laste van [verzoekster] een vergoeding toegekend moet worden. Hiervoor wordt in beginsel aangesloten bij artikel 30 van het sociaal plan. Dat betekent een bruto uitkering van eenmaal het laatstverdiende maandsalaris dienstjaar tot de leeftijd van 39 jaar, en anderhalf maal vanaf de leeftijd van 40 jaar (anders dan door [verzoekster] als productie 16 het verzoekschrift overgelegde berekeningen, waarbij dienstjaren vanaf 41 jaar anderhalf maal meetellen).
5.9. Hoewel [verweerster] juridisch mogelijk pas op 1 januari 1999 in dienst is getreden van [verzoekster], zal billijkheidshalve worden uitgegaan van 17 juli 1998 als datum indiensttreding, het moment dat [verweerster] feitelijk voor MeesPierson – zij het een vestiging in Hong Kong – is gaan werken. Er wordt tevens uitgegaan van het in productie 16 bij het verzoekschrift genoemde – en door [verweerster] niet weersproken – salaris van in totaal € 7.075,74 per maand. Nu dit in het sociaal plan niet is opgenomen, zullen de bonussen niet worden opgenomen in de berekening.
5.10. Hoewel de arbeidsmarkt voor internationale bancaire functies verslechterd zal zijn, is onvoldoende gebleken dat [verweerster] een slechte positie op de arbeidsmarkt heeft. Voor een vergoeding met c-factor 2,5 is dan ook geen aanleiding. Gelet op de omstandigheden en gelet op aanbeveling 3.6 bij de kantonrechtersformule wordt een correctiefactor van C=1 billijk geacht. Dit betekent dat aan [verweerster] een vergoeding van afgerond € 92.000,00 bruto wordt toegekend.
Intrekking en proceskosten
5.11. Nu een vergoeding wordt toegekend, zal [verzoekster] in de gelegenheid worden gesteld het verzoek in te trekken.
5.12. De proceskosten zullen, gelet op de aard van de procedure, worden gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt, tenzij [verzoekster] de procedure intrekt. In het laatste geval wordt [verzoekster] veroordeeld in de proceskosten.
6. De beslissing
De kantonrechter:
geeft [verzoekster] tot en met 30 november 2010 de gelegenheid het verzoek in te trekken;
voor het geval het verzoek wordt ingetrokken:
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op € 800,00 aan salaris voor de gemachtigde;
en voor het geval het verzoek niet wordt ingetrokken:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 december 2010;
kent aan [verweerster] ten laste van [verzoekster] een vergoeding toe van €?92.000,00 bruto en veroordeelt [verzoekster] deze vergoeding te betalen;
bepaalt dat elk der partijen de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.