ECLI:NL:RBROT:2011:5433

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2011
Publicatiedatum
30 april 2013
Zaaknummer
AWB-10_05086
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Minister van Justitie voor dienstongeval in penitentiaire inrichting

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van de Minister van Justitie, waarbij een ongeval dat eiser is overkomen tijdens zijn werkzaamheden als medior bewaarder/complexbeveiliger in een penitentiaire inrichting, niet als beroepsincident werd aangemerkt. Eiser had op 1 februari 2010 een ongeval gehad, waarbij hij letsel aan zijn knie opliep tijdens het reageren op een alarmmelding. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ongeval niet voortvloeide uit een gevaarzettende situatie, zoals vereist voor de kwalificatie als beroepsincident. De rechtbank oordeelt dat de Minister niet tekort is geschoten in zijn zorgplicht, aangezien er regelmatig oefeningen en risico-inventarisaties plaatsvinden binnen de inrichting. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat de Minister op goede gronden het ongeval niet als beroepsincident heeft aangemerkt en de aansprakelijkheid voor de schade heeft afgewezen. De uitspraak is gedaan op 15 september 2011.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/5086 AW
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. W. Waardenburg,
en
de Minister van Justitie, verweerder.
gemachtigde mr. R.M. Koene.

1.Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 1 februari 2010 heeft verweerder het ongeval dat eiser op [datum] is overkomen aangemerkt als dienstongeval. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van
24 februari 2010 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 15 april 2010 heeft eiser verweerder aansprakelijk gesteld voor de reeds geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het dienstongeval. Bij besluit van
22 juli 2010 heeft verweerder deze aansprakelijkheid afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 23 juli 2010 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 25 oktober 2010 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 3 december 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2011. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam], werkzaam als hoofdbeveiliger en [naam], werkzaam bij personeelszaken.

2.Overwegingen

2.1
Ingevolge artikel 35, aanhef en onder e, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna: ARAR) wordt in dit hoofdstuk verstaan onder dienstongeval: een ongeval, welke in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
2.2
Ingevolge artikel 35, aanhef en onder f, van het ARAR wordt in dit hoofdstuk verstaan onder beroepsincident: een dienstongeval of een beroepsziekte voortvloeiend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de uitvoering van zijn taak waaraan de ambtenaar zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken.
2.3
Ingevolge artikel 69, tweede lid, van het ARAR hebben de ambtenaar en de gewezen ambtenaar die een beroepsincident als bedoeld in artikel 35, onderdeel f, hebben gehad, recht op volledige vergoeding van de schade die zij ten gevolge van dat beroepsincident lijden. In overeenstemming met de ambtenaar kan deze vergoeding mede strekken ter vervanging van de uitkering, bedoeld in artikel 38, zevende lid.
3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het dienstongeval niet als beroepsincident kan worden aangemerkt, nu geen sprake was van een gevaarzettende situatie. Voorts acht verweerder zich niet aansprakelijk voor de volledige schade voorvloeiend uit het dienstongeval.
4 Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser voert daartoe aan dat het ongeval dient te worden aangemerkt als beroepsincident, nu het reageren op een alarmmelding onderdeel uitmaakt van zijn functie als medior bewaarder/complexbeveiliger bij een penitentiaire inrichting en het zich spoeden naar de plaats van de alarmmelding op een terrein met ter bewaring van gedetineerden opgerichte barrières, als gevaarzettend moet worden aangemerkt. Voorts voert eiser aan dat verweerder aansprakelijk is voor de door eiser geleden en nog te lijden schade, nu verweerder zijn zorgplicht niet is nagekomen.
5 De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is werkzaam bij de Penitentiaire Inrichting (PI) [naam] als medior bewaarder/complexbeveiliger. Op [datum] is eiser tijdens zijn dienst een ongeval overkomen waarbij hij letsel aan zijn knie heeft opgelopen. Naar aanleiding van een alarmmelding is eiser samen met twee collega’s vanuit de portiersloge naar de afdeling waar de alarmmelding vandaan kwam gerend. Onderweg heeft een van de collega’s een hek (‘hek [naam]’) opengeduwd en is samen met de andere collega doorgerend. Op het moment dat eiser door de opening wilde rennen, sloot het hek zich waardoor eiser met zijn knie tegen het hek aanliep.
5.2
Ten aanzien van de vraag of verweerder het ongeval had dienen aan te merken als een beroepsincident, overweegt de rechtbank het volgende.
5.2.1
In artikel 35, aanhef en onder f, van het ARAR is het begrip beroepsincident gedefinieerd. Dit artikel is in het ARAR ingevoerd bij besluit van 17 november 2005
(Stb. 2005, 591). In de Nota van Toelichting bij dit besluit is onder meer het volgende opgenomen:
“Met beroepsincident is gedoeld op dienstongevallen en beroepsziekten die het gevolg zijn van het feit dat de ambtenaar op grond van zijn functie noodzakelijkerwijs zijn werk moest uitoefenen in een bijzonder gevaarlijke, risicovolle omgeving. Hierbij kan worden gedacht aan de wegwerker van Rijkswaterstaat die bij zijn werk op of langs de vluchtstrook van een snelweg is aangereden door een automobilist, de diplomaat in oorlogsgebied die slachtoffer is geworden van een bomaanslag, of de penitentiair inrichtingswerker die is mishandeld door een gedetineerde.”
5.2.2
Het reageren op een alarmmelding binnen de penitentiaire inrichting en het rennen naar de afdeling waar de alarmmelding vandaan komt betreft de uitoefening van eisers opgedragen werkzaamheden waaraan hij zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken. Naar het oordeel van de rechtbank kan evenwel niet worden gezegd dat het ongeval dat eiser in de uitoefening van zijn functie is overkomen, voortvloeit uit een gevaarzettende situatie. Het rennen naar aanleiding van een alarmmelding levert niet (bij voorbaat) een bijzonder gevaarlijke, risicovolle situatie op. Ook (het sluiten van) het hek [naam] betreft naar het oordeel van de rechtbank in onderhavig geval geen gevaarzettende situatie. Het hek wordt bij het openen tegen een rubberen stop geduwd, waardoor het hek weer terugvalt in het slot. Derhalve is de snelheid waarmee het hek sluit, afhankelijk van de snelheid waarmee het hek wordt geopend. Eiser heeft in dat kader verklaard dat zijn collega het hek met kracht heeft opengeduwd, waardoor het hek met grote snelheid is teruggeklapt. Dat eiser, door die ongelukkige samenloop van omstandigheden, bij het sluiten van het hek letsel aan zijn knie heeft opgelopen, maakt niet dat het rennen als gevolg van een alarmmelding en het passeren van een hek als hiervoor omschreven, in het algemeen moet worden aangemerkt als een bijzonder risicovolle situatie.
5.2.3
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het dienstongeval terecht en op goede gronden niet heeft aangemerkt als een beroepsincident.
5.3
Ten aanzien van de vraag of verweerder aansprakelijk is voor de reeds geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het dienstongeval, overweegt de rechtbank het volgende.
5.3.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (onder meer de uitspraak van 22 juni 2000, LJN AB0072) heeft de ambtenaar - voor zover dit niet reeds voortvloeit uit van toepassing zijnde rechtspositionele voorschriften - recht op vergoeding van de schade die hij lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij het betrokken bestuursorgaan aantoont dat het zijn verplichtingen is nagekomen de werkzaamheden van de ambtenaar op zodanige wijze in te richten alsmede voor het verrichten van de werkzaamheden zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt, of aantoont dat de schade in belangrijke mate een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar.
5.3.2
Vaststaat dat eiser letsel heeft opgelopen bij het incident van [datum], in de uitoefening van zijn werkzaamheden als medior bewaarder/complexbeveiliger bij de PI [naam]. In geschil is de vraag of verweerder jegens eiser zijn onder 5.3.1 bedoelde zorgplicht is nagekomen.
5.3.3
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat regelmatig oefeningen, zoals brandoefeningen en oefeningen waarbij wordt gereageerd op alarmmeldingen, worden gehouden binnen de penitentiaire inrichting, hetgeen door eiser ter zitting is beaamd. Voorts heeft verweerder ter zitting aangegeven dat er risico-inventarisaties plaatsvinden, in samenwerking met de medewerkers, die zelf ook kunnen aangeven welke situaties risico’s met zich meebrengen. Daarnaast wordt getest binnen hoeveel tijd een medewerker van de ene naar de andere plek kan komen binnen de penitentiaire inrichting. Dit alles is door eiser niet weersproken. Evenmin heeft eiser de stelling van verweerder ter zitting weersproken, dat de reden van aanpassing van het betreffende hek die inmiddels heeft plaatsgevonden, niet is gelegen in het dienstongeval van eiser.
Verweerder heeft aangegeven dat zich thans een andere groep gedetineerden op de afdeling achter het hek bevindt en dat vanwege het transport van voedselkarren een haak op het hek is geplaatst.
5.3.4
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
5 januari 2006 (LJN AU9654) overweegt de rechtbank dat de zorgplicht van verweerder niet op voorhand strekt tot het uitbannen van ieder denkbaar risico, maar tot het treffen van alle maatregelen die in de gegeven situatie redelijkerwijs van verweerder kunnen worden gevergd om de veiligheid van het personeel te waarborgen. Gelet op voornoemde oefeningen, risico-inventarisaties en tests, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat verweerder tekort is geschoten in de op hem rustende zorgplicht. Verweerder heeft derhalve terecht de aansprakelijkheid voor de geleden en nog te lijden schade als gevolg van het dienstongeval dat eiser, ondanks voornoemde voorzorgsmaatregelen, door een ongelukkige samenloop van omstandigheden, is overkomen, afgewezen.
6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
7 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

3.Beslissing

De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. E.A. Poppe-Gielesen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier.
De griffier: De rechter:
De griffier is buiten staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op: 15 september 2011.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: