Parketnummer: [parketnummer]
Datum uitspraak: 17 januari 2011
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren in [geboortejaar] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
raadsman: mr. W.J. van Bel, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7, 9, 14, 15 en 17 december 2010 en op 3 januari 2011.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Woei-A-Tsoi heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit;
- bewezenverklaring de onder 1, 2, 4 (primair) en 5 ten laste gelegde feiten;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest.
VRIJSPRAAK
Inleiding
De strafzaak van de verdachte vormt een onderdeel van de megastrafzaak Koeban tegen in totaal zeven verdachten. Het omvangrijke dossier is op vijf zittingsdagen met de verdachte, zijn medeverdachten (voor zover aanwezig) en ook deels met aangeefster als getuige besproken.
De lokale en landelijke media hebben voorafgaand en tijdens de zittingsdagen uitvoerig over de zaak bericht. In diverse artikelen is ingegaan op hetgeen in de Koebanzaak gebeurd zou zijn. De artikelen schetsen de verdachten als een groep jongens die met respectloos seksueel grensoverschrijdend gedrag langdurig op grove wijze misbruik heeft gemaakt van aangeefster. Ook de reacties op deze berichtgeving, ingezonden op de diverse internetfora van deze media, zijn talrijk en veelal vol negatieve emotie richting de verdachten. De aanleiding voor dit beeld en deze reacties vindt haar basis hoogstwaarschijnlijk in belangrijke mate in de circa 200 pagina's tellende aangifte. In die aangifte doet aangeefster verslag van afschuwelijke gebeurtenissen. De rechtbank heeft, gelet op die aangifte en de rol die de media in onze samenleving hebben, begrip voor de wijze waarop over de zaak is bericht. Ook ziet de rechtbank in dat eenieder het recht heeft om, ook op basis van beperkte informatie, zijn mening te vormen en publiekelijk te uiten.
De rechtbank hecht er aan om op te merken dat de vraag die zij in dit vonnis moet beantwoorden, niet dezelfde vraag is als die waarop in de media en op de fora een antwoord lijkt te worden gegeven. De rechtbank staat in de kern namelijk slechts voor de vraag of de concrete feiten zoals deze aan de verdachte ten laste zijn gelegd kunnen worden bewezen. Anders gezegd of de verdachte een strafrechtelijk relevant verwijt kan worden gemaakt. Dat het instrumentarium en het toetsingskader bij de beantwoording van die vraag andere zijn dan die de media en de burger ter beschikking staan, behoeft geen betoog.
FEITEN 1, 2 EN 4
Unus testis algemeen
Evenals de officier van justitie en de verdediging onderkent de rechtbank dat in deze strafzaak de unus testis regel (één getuige is géén getuige) zoals deze is neergelegd in artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een rol speelt.
Uit de jurisprudentie is ten aanzien van de strekking en reikwijdte van deze regel het volgende af te leiden.
Een louter kwantitatieve toets van bewijsmiddelen volstaat niet langer. De Hoge Raad stelt de eis dat sprake moet zijn van bijkomend bewijs dat voldoende steun biedt. Daarbij is niet nodig dat ieder onderdeel van de tenlastelegging die voldoende steun heeft, maar de tenlastelegging in haar geheel moet die steun krijgen. Het komt erop neer dat de bevestiging die het bijkomend bewijs moet bieden, in een relatie van betekenis moet staan tot het ten laste gelegde. Dit gaat niet zover dat het bijkomend bewijs het strafbare van het handelen in de kern moet bevestigen of dat het bijkomend bewijs een deel van de tenlastelegging zelfstandig moet kunnen dragen. Gezocht moet worden naar het objectieve gegeven waaruit kan worden afgeleid dat het verantwoord is de bewezenverklaring voornamelijk op de verklaring van één getuige te baseren. Zo nodig dient het verband tussen het gebruikte bewijsmateriaal nader te worden gemotiveerd om de relatie van betekenis met het ten laste gelegde duidelijk te maken. Het ‘opplussen’ van de betrouwbaarheid van het bewijsmiddel dat het bewijs vrijwel zelfstandig dient te leveren, kan niet de eis vervullen die artikel 342 lid 2 Sv stelt.
Feiten die de unus testis toets niet doorstaan
Bij de ten laste gelegde feiten die hun grondslag vinden in het zaaksdossier [zaaksdossier] is de bewijsconstructie van de officier van justitie zoals deze is opgenomen in haar requisitoir en het daarbij gevoegde bewijsmiddelenoverzicht in overwegende mate gebaseerd op de verklaringen van aangeefster.
De door de officier van justitie gepresenteerde bijkomende/ondersteunende feiten en/of omstandigheden staan niet in relatie van betekenis tot de ten laste gelegde feiten. Ook overigens zijn geen redengevende feiten en/of omstandigheden gebleken. Conclusie is dan ook dat bij deze feiten de facto slechts één bewijsmiddel voorhanden is zodat het wettig bewijs voor deze feiten ontbreekt. De verdachte zal daarom van die feiten worden vrijgesproken.
In het bijzonder kan daarover het volgende worden opgemerkt.
De officier van justitie noemt -zakelijk weergegeven- de volgende bijkomende/ondersteunende feiten en/of omstandigheden:
- De broer van aangeefster heeft blauwe plekken bij aangeefster gezien.
- Getuige [getuige 1] heeft in 2007 een blauwe plek gezien en heeft van aangeefster gehoord dat zij een Marokkaans vriendje had.
- De moeder van aangeefster heeft in de zomer van 2006 een blauwe plek bij aangeefster gezien. Ook heeft zij aangeefster ‘klootzak klootzak’ horen roepen toen deze de verdachte aan de telefoon had. Later heeft de moeder van aangeefster nog ‘een blauw oog’ bij aangeefster gezien.
- Het rapport d.d. 10 september 2008 van de afdeling Forensische Opsporing van de politie Rotterdam-Rijnmond beschrijft dat op het lichaam van aangeefster, waaronder op de borsten ter hoogte van beide tepelhoven, aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid van onderhuids letsel.
- De omgeving van aangeefster (vader, moeder, broer) vond het gedrag van aangeefster kruiperig ten opzichte van de verdachte. De moeder van aangeefster vond het gedrag passen bij iemand die mishandeld werd.
- Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de verdachte een agressieve jongen is en vrouwen slecht behandelt: ‘hij gaat ze gelijk slaan’.
- Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij bang is voor de verdachte en dat als de verdachte iets zegt dat hij moet doen, hij dat dan ook doet.
- Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat de verdachte en aangeefster veel ruzie hadden en dat zij de relatie tussen hen niet gezond vond.
Deze bijkomende feiten en/of omstandigheden kunnen niet, althans volstrekt onvoldoende, worden gekoppeld aan de feiten waarover aangeefster heeft verklaard en die in de tenlastelegging zijn opgenomen. Daarvoor zijn de tijd- en plaatsaanduidingen, en veelal ook de inhoud van de genoemde feiten en omstandigheden, te algemeen. Aldus staan deze feiten en/of omstandigheden in een zodanig ver verwijderd en indirect verband met de ten laste gelegde verkrachtingen, wederechtelijke vrijheidberoving en (zware) mishandeling dat het standpunt van de officier van justitie dat deze feiten en/of omstandigheden in een bewijsrechtelijke relatie staan met de verklaringen van aangeefster onhoudbaar is.
FEIT 3
Het onder 3 ten laste gelegde feit is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsman.
FEIT 5
Het onder 5 ten laste gelegde feit is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Hiertoe wordt het volgende overwogen. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 november 2009 is er feitelijk geen cocaïne bij de verdachte aangetroffen. Ook is er geen cocaïne in de woning van de verdachte aangetroffen. Immers, de cocaïne in de hoeveelheid die is ten laste gelegd, is aangetroffen bij [getuige 2], de huisgenoot van de verdachte terwijl hij de woning net had verlaten.
Weliswaar heeft [getuige 2] op 1 december 2009 een voor de verdachte belastende verklaring tegenover de politie afgelegd, maar hierbij moet in aanmerking worden genomen dat [getuige 2] er belang bij had om belastend te verklaren over de verdachte om zichzelf te ontlasten. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [getuige 2], blijkens diens verklaring tegenover de rechter-commissaris d.d. 22 juni 2010, medicatie gebruikt en onder behandeling is in verband met schizofrenie.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij], terzake van de feiten 1, 2, 3 en 4. [benadeelde partij] vordert vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 40.000.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat toewijzing van een immateriële schadevergoeding van € 30.000,- in de rede ligt, nu zij tot vrijspraak van het aan de verdachte onder 3 ten laste gelegde feit heeft gerekwireerd.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten, zal [benadeelde partij] in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu [benadeelde partij] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering, zal zij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdedi¬ging van de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Janssen, voorzitter,
en mrs. Sikkel en Koekebakker, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. McGivern en Commandeur, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 januari 2011.
Bijlage bij vonnis van 17 januari 2011 :
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij
in of omstreeks de periode van 01 maart 2006 tot en met 30 juni 2008 te [plaats 1] en/of [plaats 2], in elk geval in Nederland,
meermalen, althans éénmaal (telkens),
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [aangeefster], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], hebbende verdachte zijn penis en/of vinger(s) in de vagina en/of anus en/of mond van die [aangeefster] gebracht/geduwd/gehouden, en bestaande dat geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat verdachte
- die [aangeefster] op bed heeft geduwd en/of
- die [aangeefster] zijn, verdachtes, kamer heeft ingetrokken en/of
- de kleren van die [aangeefster] heeft af/uitgetrokken en/of
- die [aangeefster] opzettelijk en met kracht heeft geslagen tegen haar hoofd en/of geschopt in/tegen haar vagina en knieholten en/of benen en/of
- die [aangeefster] opzettelijk en met kracht heeft geknepen in haar (boven)armen en/of polsen en/of handen en/of benen en/of borsten en/of
- die [aangeefster] heeft geslagen op/tegen haar billen en/of bovenbenen en/of
- de bovenbenen van die [aangeefster] met kracht uit elkaar heeft geduwd en/of
- die [aangeefster] aan haar armen heeft meegesleurd en/of
- die [aangeefster] tegen heeft gehouden, zodat zij niet weg kon en/of
- die [aangeefster] bij haar armen heeft vastgegrepen en/of
- die [aangeefster] met zijn, verdachtes, vuist tegen haar vagina heeft geslagen en/of
en/of
- die [aangeefster] in haar tepel(s) heeft geknepen;
(artikelen 57 en 242 van het Wetboek van Strafrecht)
2.
hij
op of omstreeks 09 maart 2007 te [plaats], in elk geval in Nederland
ter uitvoering van het/de door verdachte voorgenomen misdrijf/misdrijven om opzettelijk een persoon genaamd [aangeefster] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als volgt heeft gehandeld,
- (met kracht) slaan tegen het hoofd van die [aangeefster] en/of
- (met kracht) trappen en duwen tegen het lichaam en/of hoofd van die [aangeefster] en/of
- (met beide handen) (met kracht) de keel/nek van die [aangeefster] beet-/vastpakken en/of dichtdrukken en/of (gedurende enige tijd) dichtgedrukt houden en/of
- (met kracht) slaan op de borstkas van die [aangeefster],
terwijl de uitvoering van dat/die voorgenomen misdrijf/misdrijven niet is voltooid;
(artikelen 45 en 287/302 van het Wetboek van Strafrecht)
3.
hij
op of omstreeks 23 februari 2008 te [plaats], in elk geval in Nederland aan een persoon, te weten (zijn echtgenote) [aangeefster], opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, te weten de afdrijving of dood van de vrucht van die [aangeefster], heeft toegebracht, door opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
- die [aangeefster] tegen haar rug te trappen en/of
- die [aangeefster] kopstoten te geven en/of
- die [aangeefster] met kracht, meermalen, althans éénmaal in/tegen haar buik te schoppen;
(artikelen 303/304 van het Wetboek van Strafrecht)
4.
hij
in of omstreeks de periode van 01 november 2006 tot en met 21 juni 2008 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3], in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
meermalen, althans éénmaal (telkens)
aan een persoon genaamd [aangeefster], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (telkens)
- die [aangeefster] (een) kopsto(o)t(en) heeft gegeven en/of
- die [aangeefster] heeft geschopt in de maag en tegen haar knieen en/of benen en/of rug en/of
- die [aangeefster] heeft geslagen op/tegen haar hoofd en geschopt in/tegen haar vagina en/of knieholten en/of
- die [aangeefster] (terwijl zij op de grond lag) heeft getrapt en/of
- die [aangeefster] met zijn, verdachtes, vuist in haar zij heeft geslagen en/of
- (hardhandig) in het oor van die [aangeefster] een oorbel heeft (door)gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
in of omstreeks de periode van 01 november 2006 tot en met 21 juni 2008 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3], in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon te weten [aangeefster],
meermalen, althans éénmaal (telkens)
- (een) kopsto(o)t(en) heeft gegeven en/of
- heeft geschopt in de maag en tegen de knieen en/of benen en/of rug en/of
- heeft geslagen op/tegen het hoofd en geschopt in/tegen de vagina en/of knieholten en/of
- (terwijl die [aangeefster] op de grond lag) heeft getrapt en/of
- met zijn, verdachtes, vuist in haar zij heeft geslagen en/of
- (hardhandig) in het oor van die [aangeefster] een oorbel heeft doorgedrukt,
, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikelen 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht)
5.
hij
op of omstreeks 30 november 2009 te [plaats], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 48 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;