ECLI:NL:RBROT:2011:BP3426

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/427 VEROR-T1
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen kapvergunning voor 175 bomen in Rotterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2011 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoek om voorlopige voorziening, ingediend door een verzoeker tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Overschie. Het verzoek richtte zich tegen de verleende kapvergunning voor het kappen van 175 bomen op de kade van de Achterdijk te Rotterdam. De vergunning was aangevraagd door de vergunninghouder, die stelde te voldoen aan de wettelijke zorgplicht. De voorzieningenrechter oordeelde dat op basis van artikel 4.4.4, lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) de verweerder verplicht was de vergunning te verlenen, omdat er geen ruimte was voor een belangenafweging. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat de kapvergunning rechtmatig was verleend en dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en stelde dat de gronden van de verzoeker buiten beschouwing moesten blijven, aangezien de wet geen ruimte bood voor een andere uitkomst. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: AWB 11/427 VEROR-T1
Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht
in het geding tussen
[verzoeker], wonende te Rotterdam, verzoeker,
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Overschie, verweerder.
Aan het geding heeft mede als partij deelgenomen:
het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (vergunninghouder).
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 10 december 2010 heeft verweerder kapvergunning verleend voor het kappen van 175 bomen, op de kade van de Achterdijk te Rotterdam, de strook tussen het fietspad en de waterlijn van de tussenboezem, vanaf de molen "de Speelman" (nabij de kruising van de Overschiese Kleiweg en Oude Kleiweg) tot aan de Neel Gijsenbrug (nabij de Neel Gijsenkade).
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft verzoeker bij brief van 19 januari 2011 bezwaar gemaakt.
Voorts heeft verzoeker bij brief van 25 januari 2011 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2011. Verzoeker was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.B.H. Fijneman, bijgestaan door H. van der Does. Namens vergunninghouder waren aanwezig mr. A. Leenders, ir. R.J. Vogelezang, en ing. A. Sandbrink.
2 Overwegingen
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
Ingevolge artikel 4.4.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Rotterdam (hierna: APV) is het verboden zonder kapvergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.
In artikel 4.4.4, eerste lid, aanhef en onder 2, van de APV is bepaald dat het college de vergunning verleent, indien deze wordt gevraagd teneinde te voldoen aan de wettelijke zorgplicht van de aanvrager.
In artikel 4.4.4, vierde lid, is bepaald dat het college de vergunning kan weigeren dan wel onder voorwaarden verlenen in het belang van:
a. natuur- en milieuwaarden;
b. landschappelijke waarden;
c. cultuurhistorische waarden;
d. waarden van stads- en dorpsschoon;
e. waarden voor recreatie en leefbaarheid.
Op 19 augustus 2010 heeft vergunninghouder een aanvraag om een kapvergunning ingediend, voor het kappen van 175 bomen, op de kade van de Achterdijk, de strook tussen het fietspad en de waterlijn van de tussenboezem, vanaf de molen "de Speelman" (nabij de kruising van de Overschiese Kleiweg en de Oude Kleiweg) tot aan de Neel Gijsenbrug (nabij de Neel Gijsenkade). Vergunninghouder heeft tot taak om de veiligheid in het gebied te waarborgen. In het kader van het 10-jarenophoogprogramma moet vergunninghouder onderhoudswerkzaamheden uitvoeren aam de tussenboezemkade Achterdijk. In de huidige situatie voldoet de Achterdijk over een lengte van circa 650 meter niet aan het leggerprofiel. Vergunninghouder is derhalve genoodzaakt de dijk op te hogen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan vergunninghouder de betreffende kapvergunning verleend. Verweerder heeft als juridische grondslag voor het bestreden besluit artikel 4.4.4, vierde lid, van de APV aangemerkt. Bij besluit van dezelfde datum heeft verweerder aan Gemeentewerken Rotterdam een herplantplicht opgelegd.
Verzoeker kan zich met het bestreden besluit niet verenigen.
Ter zitting heeft gemachtigde van verweerder gesteld dat als juridische grondslag niet artikel 4.4.4, vierde lid, maar artikel 4.4.4, eerste lid, aanhef en onder 2, van de APV moet worden aangemerkt, en dat dit gebrek in de beslissing op bezwaar zal worden hersteld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat als grondslag voor het nemen van het bestreden besluit inderdaad artikel 4.4.4, eerste lid, onder 2, van de APV dient te worden aangemerkt. Vergunninghouder dient ervoor te zorgen dat het waterkerend vermogen (hoogte en sterkte) van de waterkering is verzekerd. Vergunninghouder heeft het in dat kader noodzakelijk geacht de Achterdijk op te hogen. Om die werkzaamheden te kunnen uitvoeren dient een strook te worden vrijgemaakt van bomen/beplantingen. Vergunninghouder heeft in de Keur vastgelegd dat er geen beplanting mag plaatsvinden op kaden binnen een strook vanaf de waterlijn. Vergunninghouder voert hierin een zogenaamd uitstervingsbeleid. Daarom worden de bomen niet op dezelfde plaats herplant na de werkzaamheden.
Gelet op het bovenstaande concludeert de voorzieningenrechter dat de kapvergunning gevraagd is teneinde te voldoen aan de wettelijke zorgplicht van vergunninghouder. Uit artikel 4.4.4, eerste lid van de APV volgt dan dat verweerder in dat geval verplicht is de kapvergunning te verlenen. Nu geen sprake is van een bevoegdheid van verweerder is geen ruimte voor een belangenafweging, zodat de door verzoeker aangevoerde gronden buiten beschouwing moeten blijven.
Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
3 Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
mr. I. Geerink-van Loon, griffier.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Uitgesproken in het openbaar op: 7 februari 2011.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: