Parketnummer: 10/640114-07
Datum uitspraak: 9 februari 2011
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres].
raadslieden: mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse en mr. A.D. Lindenbergh, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
6 oktober 2010 en 19 januari 2011.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Bijl heeft gerekwireerd tot:
- partiële vrijspraak van het onder 1 primair en 2 primair met betrekking tot zaak 6 ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het (overig) onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Namens de verdachte is aangevoerd dat de dagvaarding om de volgende redenen nietig zou moeten worden verklaard:
1. Volgens lezing van de tenlastelegging zou de betreffende verdachte zelf het feit (1, 2 en 3 telkens primair) gepleegd kunnen hebben, terwijl in de feitelijke omschrijving vervolgens wordt aangegeven dat verdachte het betreffende feit zou hebben gepleegd door of middels een ander, waaraan verdachte feitelijk leiding zou hebben gegeven, hetgeen tegenstrijdig is.
2. Het feitelijk leiding geven aan een ander is slechts strafbaar indien en voorzover degene (rechtspersoon) aan wie feitelijk leiding zou zijn gegeven, volgens de tenlastelegging ook zelf strafbaar zou hebben gehandeld, hetgeen in de omschrijving telkens niet ten laste is gelegd. Daarbij is het niet innerlijk consistent bij de feiten 1 en 2 expliciet in de tenlasteleggingen de mogelijkheid open te houden dat verdachte en/of zijn medeverdachten niet beschikten over vereiste wetenschap of vermoeden.
3. Ten aanzien van feit 3 met verwijzing naar de 2 gedachtestreepjes: nu niet valt in te zien op welke wijze inkoopfacturen vervalst zouden kunnen worden door deze te voorzien van (onvolledige) namen/adressen dan wel door daaraan andere stukken te hechten dient de dagvaarding nietig te worden verklaard.
4. Blijkens de omschrijving van het subsidiair ten laste gelegde is telkens gesteld dat [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] strafbare feiten zou(den) hebben gepleegd, terwijl in de feitomschrijving wordt gesteld dat verdachte en/of zijn medeverdachten de strafbare feiten zou(den) hebben gepleegd en (mogelijk) dus niet de vennootschappen. Indien onder die “medeverdachten” alleen de vennootschappen zouden moeten worden verstaan, is daarmee niet te rijmen dat verdachte of de vennootschap de vereiste wetenschap/vermoeden niet zou(den) hebben gehad, hetgeen tegenstrijdig is.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Ad 1 en 2.
Uit de tekst van de tenlastelegging komt voldoende duidelijk naar voren dat het OM ervoor gekozen heeft om primair het door de verdachte zelf plegen van het feit ten laste te leggen. Met “door/middels” wordt dan kennelijk gedoeld op een mogelijk functioneel daderschap van verdachte; ook in dat geval heeft verdachte het feit zelf gepleegd en is er geen sprake van tegenstrijdigheid. Ook is voldoende duidelijk dat met de term “feitelijk leiding geven” in het primair ten laste gelegde niet wordt gedoeld op het feitelijk leiding geven als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht, hetgeen subsidiair is ten laste gelegd. Voorts begrijpt de rechtbank de stelling van de raadsman niet dat in de tenlastelegging expliciet de mogelijkheid wordt opengehouden dat de verdachte of zijn medeverdachte(n) niet beschikten over de vereiste wetenschap of vermoeden nu juist ten laste is gelegd dat zij wél wisten althans redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat genoemde voorwerpen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Ad 3.
Het verweer berust op een onjuiste/onvolledige weergave van de tenlastelegging. Voorafgaand aan de gedachtestreepjes wordt immers vermeld, dat het verwijt luidt het valselijk opmaken danwel vervalsen van één of meer facturen door deze facturen valselijk te voorzien van enz. De rechtbank leest het eerste gedachtestreepje daarbij aldus dat “onvolledig en/of onjuist en/of niet bestaand” zowel slaat op adressen als op namen.
Ad 4.
De rechtbank volgt de raadsman in zijn redenering en concludeert dat sprake is van een onbegrijpelijke en tegenstrijdige tenlastelegging. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde delicten dient de dagvaarding nietig te worden verklaard.
Tenslotte overweegt de rechtbank nog dat de verdachte ter terechtzitting er steeds blijk van heeft gegeven te weten wat is ten laste gelegd en waartegen hij zich diende te verdedigen.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
Namens de verdachte is aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging, aangezien er sprake is van zodanige verzuimen in het voorbereidend onderzoek, dat de behandeling van de zaak niet aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.
De raadsman heeft hiertoe - kort gezegd - aangevoerd dat het opsporingsonderzoek onvolledig, onzorgvuldig en onbetrouwbaar is geweest, aangezien het onderzoek als enig doel heeft gehad een verdachte aan te wijzen en gestart is vanuit de hypothese dat de verdachte strafbaar heeft gehandeld; samenvattingen en conclusies van de opsporingsambtenaren onjuist, dan wel onvolledig, zijn weergegeven; de officier van justitie en/of rechter-commissaris op basis van onjuiste informatie verzocht is dwangmiddelen toe te passen; ontlastend bewijsmateriaal niet, dan wel slechts na verzoeken van de verdediging en op last van de rechtbank, aan het dossier is toegevoegd; voor de hand liggende onderzoeken niet en verzoeken van de rechtbank laat en onvolledig zijn uitgevoerd.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Niet is komen vast te staan dat het onderzoek als enig doel heeft gehad om een verdachte aan te wijzen of dat de officier van justitie en/of de rechter-commissaris op het verkeerde been zijn gezet, zoals de raadsman heeft aangevoerd.
Wel kan de raadsman worden nagegeven dat de officier van justitie met betrekking tot het opsporingsonderzoek op een aantal punten niet de benodigde voortvarendheid heeft betracht. De officier van justitie heeft mogelijk ontlastend bewijsmateriaal eerst na lang en herhaaldelijk aandringen vanuit de zijde van de verdediging aan het dossier toegevoegd en heeft de verzoeken van de rechtbank, zoals geformuleerd in de processen-verbaal van de terechtzittingen van 10 juni 2009 en van 6 oktober 2010, laat en onvolledig uitgevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat deze gang van zaken weliswaar ongelukkig is geweest, doch dat dit niet dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging. Van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie kan immers slechts sprake zijn als de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Voornoemde punten in onderlinge samenhang bezien, maar ook op onderdelen, kunnen derhalve niet leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging.
Het verweer - in al zijn onderdelen - wordt verworpen.
Nu ook overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die zouden moeten leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie, is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
MOTIVERING PARTIËLE VRIJSPRAAK
Het onder 1 primair en 2 primair met betrekking tot zaak 6 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsman.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en
3 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 13 september 2002 tot en met 03 juli 2007,
te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers
hebben verdachte en zijn medeverdachte(n) telkens van
voorwerpen, te weten onder meer:
-ongeveer 25000 kilogram aluminiumdraad,
(zaak 2) en
-ongeveer 26000 kilogram koper (zaak 3),
en
-ongeveer 38.780 kilogram Pakistaans
koper (zaak 4), en
-ongeveer 15260 kilogram titanium
(zaak 5), en
-ongeveer 40000 kilogram nikkel
(zaak 9),
door/middels de rechtspersoon [rechtspersoon 1] verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats,
de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld,
terwijl verdachte enzijn medeverdachte(n) wisten dat voornoemde voorwerpen - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
hij in de periode van 13 september 2002 tot en met 03 juli 2007
te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers hebben
verdachte en zijn medeverdachte(n),
-ongeveer 25000 kilogram aluminiumdraad,
(zaak 2) en
-ongeveer 26000 kilogram koper (zaak 3),
en
-ongeveer 38.780 kilogram Pakistaans
koper (zaak 4), en
-ongeveer 15260 kilogram titanium
(zaak 5), en
-ongeveer 40000 kilogram nikkel
(zaak 9),
door/middels de rechtspersoon [rechtspersoon 1] verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl verdachte en zijn
medeverdachte(n) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van
voornoemde hoeveelheden aluminiumdraad en koper enPakistaans
koper en titanium en nikkel telkens wisten dat het door misdrijf verkregen
goederen betrof.
hij in de periode van 04 mei 2006 tot en met 03 juli 2007 te
Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
meermalen,
(inkoop)facturen - zijnde geschriften die
bestemd waren om tot bewijs van enig feit te
dienen - valselijk heeft opgemaakt immers hebben verdachte en zijn medeverdachte(n) telkens
door/middels de rechtspersoon [rechtspersoon 1] valselijk voornoemde facturen
-voorzien van onvolledige en/of onjuiste en/of niet bestaande adressen en/of
namen en/of
-kopieën van identiteitsbewijzen aan voornoemde facturen gehecht en/of
gevoegd,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
BESPREKING VAN DE VERWEREN
Rechtmatigheid van het verkregen bewijs
Namens de verdachte is aangevoerd dat de doorzoekingen en tapmachtigingen onrechtmatig zijn verricht dan wel afgegeven, zodat al hetgeen op grond van deze dwangmiddelen aan bewijs is vergaard onrechtmatig verkregen is en dientengevolge van het bewijs dient te worden uitgesloten.
De raadsman heeft hiertoe - kort gezegd - aangevoerd dat onvoldoende helder is op grond van welke feiten en omstandigheden voornoemde dwangmiddelen zijn toegepast. De raadsman heeft in dit verband gewezen op het feit dat het onderliggende proces-verbaal van de opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] d.d. 20 juni 2007, waar in de machtiging doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 26 juni 2007 van de officier van justitie naar wordt verwezen, niet in het dossier is opgenomen. Voorts heeft de raadsman gewezen op het feit dat het dossier een beslissing doorzoeking bevat, afgegeven door de rechter-commissaris d.d. 26 juni 2007, naar aanleiding van een vordering van de officier van justitie d.d. 26 juni 2007, terwijl deze vordering niet in het dossier is opgenomen.
Voorts heeft de raadsman gesteld dat in de diverse processen-verbaal die aan de tapmachtigingen ten grondslag hebben gelegen een onjuist en onzorgvuldig beeld van de verdachte is geschetst, op grond waarvan deze machtigingen zijn verstrekt, hetgeen tot bewijsuitsluiting dient te leiden.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
De rechter-commissaris heeft op 26 juni 2007, op vordering van de officier van justitie, bepaald doorzoeking te doen in het pand [adres 1], zijnde de woning van de verdachte. De officier van justitie heeft [hulpofficier van justitie], hulpofficier van justitie, op 26 juni 2007 gemachtigd het pand [adres 2] ter inbeslagneming te doorzoeken. De rechtbank heeft, met de raadsman, geconstateerd dat de onderliggende vordering van de officier van justitie respectievelijk het proces-verbaal van aanvraag machtiging tot doorzoeking ter inbeslagneming niet in het dossier is opgenomen. Derhalve is niet vast te stellen op welk moment en op grond van welke feiten en omstandigheden deze vordering dan wel aanvraag is gedaan.
Het feit dat voormelde stukken niet aan het dossier zijn toegevoegd is evenwel geen verzuim in het voorbereidend onderzoek dat niet meer kan worden hersteld. De rechtbank ziet echter geen aanleiding het onderzoek hiertoe te heropenen, temeer niet nu de betreffende beslissing en machtiging zich in het dossier bevinden. Hierbij is acht geslagen op het tijdsverloop in de onderhavige zaak en op het feit dat de verdediging geruime tijd in de gelegenheid is geweest de officier van justitie te verzoeken een en ander te herstellen, doch van deze gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt.
Het standpunt van de raadsman, inhoudende dat in de diverse processen-verbaal die aan de tapmachtigingen ten grondslag hebben gelegen een onjuist en onzorgvuldig beeld van de verdachte is geschetst, op grond waarvan - onrechtmatig - machtigingen zijn verstrekt, deelt de rechtbank niet.
Het verweer wordt verworpen.
Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding de onderzoeksresultaten verkregen naar aanleiding van de doorzoekingen en tapmachtigingen van het bewijs uit te sluiten. Deze resultaten mogen voor het bewijs worden gebruikt.
Bewijsstatus van de tachograafschijfonderzoeken
Namens de verdachte is aangevoerd dat de tachograafschijfonderzoeken en het onderzoek met betrekking tot de GSM-plaatsbepaling van het bewijs dienen te worden uitgesloten, aangezien deze niet kunnen en mogen gelden als deskundigenrapporten in de zin van artikel 343 van het Wetboek van Strafvordering (verder te noemen: WvSv), nu de onderzoekers niet zijn aan te merken als deskundigen in de zin van de Wet deskundige in strafzaken en daarenboven de gehanteerde onderzoeksmethode niet beantwoordt aan de daaraan te stellen eisen. Voorts is aangevoerd dat de inhoud van de rapporten niet te beschouwen is als door getuigen zelf waargenomen of ondervonden feiten in de zin van artikel 342 WvSv, maar in feite dient te worden aangemerkt als een deskundigenoordeel, zodat dit aan een deskundige is voorbehouden.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Met betrekking tot de zaaksdossiers 2, 3 en 5 zijn telkens tachograafschijfonderzoeken verricht door [opsporingsambtenaar 2], inspecteur van politie, tevens tachograafschijfonderzoeker. Met betrekking tot zaaksdossier 5 zijn van een drietal telefoonnummers de historische gegevens opgevraagd en uitgelezen door [opsporingsambtenaar 3], brigadier van politie. De resultaten van deze onderzoeken zijn vervat in ambtsedige processen-verbaal in de zin van artikel 344, lid 2, WvSv. De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid en inhoud van deze processen-verbaal te twijfelen. De raadsman heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat [opsporingsambtenaar 2] en/of [opsporingsambtenaar 3] voornoemd niet ter zake kundig is/zijn dan wel dat de resultaten van de onderzoeken niet kloppen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voormelde processen-verbaal van het bewijs uit te sluiten.
Het verweer wordt verworpen.
Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding de tachograafschijfonderzoeken en het onderzoek met betrekking tot de GSM-plaatsbepaling van het bewijs uit te sluiten. Deze onderzoeken mogen voor het bewijs worden gebruikt.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en subsidiair en 3 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Ten aanzien van zaaksdossier 2
Uit de aangifte en de daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden van [aangever 1] blijkt dat in de nacht van 13 op 14 september 2002 een trekker met oplegger, geladen met een netto gewicht van 23.842 kilogram aluminiumdraad, ontvreemd is vanaf een bedrijventerrein in Stolwijk. Voornoemde combinatie werd leeg aangetroffen te Leidschendam.
Uit het tachograafschijfonderzoek dat is verricht, blijkt dat voornoemde combinatie tussen 03.44 en 05.13 uur is gestopt op een locatie, welke lag op een geregistreerde afstand van ongeveer 450 meter, gerekend vanaf de [straat 1] te Rotterdam, te weten net na het pand [adres 2]. Na de genoemde 450 meter werd na een stilstand of bijna stilstand van ongeveer 20 seconden, nog een minimale afstand van 48 meter afgelegd. Deze korte afstand kan zowel voor- als achterwaarts zijn afgelegd. Tussen 05.13 uur en 05.40 uur werd naar de wegzetplaats te Leidschendam gereden.
Uit een ingesteld onderzoek in de administratie van de verdachte rechtspersoon [rechtspersoon 1] blijkt dat de verdachte rechtspersoon op 24 en 30 september 2002 partijen “Alu snippers 99,5% nw” aan [rechtspersoon 3] heeft geleverd met een netto totaalgewicht van 23.839 kilogram.
Ten aanzien van zaaksdossier 3
Uit de aangiften en aanvullende verklaring van [aangever 2] en [aangever 3] en de daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden blijkt dat in de nacht van 29 op 30 april 2006 met een gestolen trekker een oplegger, geladen met drie partijen koper met een netto gewicht van 25.925 kilogram,waaronder een partij kopergranulaat van 4315 kg, is ontvreemd vanaf een afgesloten terrein in Waalwijk. Voornoemde oplegger werd leeg aangetroffen langs de autosnelweg A 58 in de gemeente Woensdrecht.
Uit het tachograafschijfonderzoek dat is verricht blijkt dat voornoemde combinatie omstreeks 22.00 uur ter hoogte van de achteringang van het perceel van [rechtspersoon 1], gevestigd aan het einde van [straat 3] te Rotterdam, is gestopt. De combinatie vertrok op een andere dag, omstreeks 20.01 uur, vanaf de genoemde achteringang.
Uit een ingesteld onderzoek in de administratie van de verdachte rechtspersoon [rechtspersoon 1] blijkt dat de verdachte rechtspersoon op 3, 4, 5 en 8 mei 2006 partijen koper aan [rechtspersoon 3] heeft geleverd. Het totaalgewicht van de partijen dat door [rechtspersoon 3] aan [rechtspersoon 1] is gefactureerd bedraagt 26.458 kilogram. Uit de in beslaggenomen administratie blijkt dat op 8 mei 2006 een partij kopergranulaat van netto 4298 kilogram door [verdachte]is geleverd aan [rechtspersoon 3]. Een inkoopfactuur voor genoemde partij is niet aangetroffen in de inkoopadministratie van [rechtspersoon 1]. Voorts bleken 2 relevante inkoopbonnen, gedateerd 4 mei en 5 mei 2006, te zijn voorzien van een niet bestaand adres.
Ten aanzien van zaaksdossier 4
Uit de aangifte van [aangever 4] blijkt dat op 6 september 2006 van een bedrijfsterrein te Oosterhout twee vrachtwagens (kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2]) zijn ontvreemd. Uit de aangifte van [aangever 5], de verklaring van [getuige 1] en de daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden blijkt dat in de nacht van 6 op 7 september 2006 van het recyclingbedrijf [rechtspersoon 4], gevestigd aan de [straat 2] te ’s-Gravendeel, Pakistaans koper met een netto totaalgewicht van 38.780 kilogram is ontvreemd. Voornoemde vrachtwagens werden teruggevonden op de Mosterdweg te Spijkenisse.
Uit het GPS-onderzoek dat is verricht blijkt dat voornoemde vrachtwagens op 7 september 2006 omstreeks 00.57 uur en 01.00 op het [rechtspersoon 4] terrein worden geregistreerd.
De vrachtwagen voorzien van het kenteken [kenteken 2] staat op 7 september 2006 omstreeks 03.50 uur voor de ingang van het bedrijfsterrein [rechtspersoon 1], rijdt vervolgens via de ingang het bedrijfsterrein op en staat daar een aantal minuten op het terrein stil. Omstreeks 04.13 uur staat het voertuig bij de uitgang van het bedrijfsterrein.
De vrachtwagen voorzien van het kenteken [kenteken 1] staat op 7 september 2006 omstreeks 03.56 uur voor de ingang van het bedrijfsterrein [rechtspersoon 1], rijdt vervolgens via de ingang het bedrijfsterrein op en staat daar een aantal minuten op het terrein stil. Omstreeks 04.13 uur staat het voertuig bij de uitgang van het bedrijfsterrein.
De vrachtwagens werden respectievelijk omstreeks 04.41 en 04.42 werden de vrachtwagens weggezet op de Mosterweg te Spijkenisse.
Uit een ingesteld onderzoek in de administratie van de verdachte rechtspersoon [rechtspersoon 1] blijkt dat de verdachte rechtspersoon in de periode van 19 oktober 2006 tot en met 10 november 2006 diverse partijen “milberry” aan [rechtspersoon 3] heeft geleverd, met een netto totaalgewicht van 38.780 kilogram. Internationaal wordt Pakistaans koper ook wel als “milberry” aangehaald. In de inkoopadminstratie van [rechtspersoon 1] zijn geen inkoopfacturen aangetroffen die in relatie zijn te brengen met de door [rechtspersoon 3] gefactureerde gewichten.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is niet komen vast te staan dat de bij het koperverwerkingsbedrijf te Galdbeck, Duitsland, aangetroffen partij van 54.000 kilogram koper voornoemde ontvreemde partij Pakistaans koper betreft.
Ten aanzien van zaaksdossier 5
Uit de aangifte van [aangever 6] en de daarbij gevoegde vrachtbrief blijkt dat in de nacht van 1 op 2 mei 2007 een trekker met oplegger, geladen met een totaalgewicht van 15.260 kilogram (ferro) titanium, is ontvreemd vanaf een bedrijventerrein te Waspik. Voornoemde combinatie werd leeg aangetroffen te Zoeterwoude.
Uit het tachograafschijfonderzoek dat is verricht blijkt dat voornoemde combinatie op 2 mei 2007 omstreeks 01.59 uur vanaf het bedrijventerrein van [rechtspersoon 5] te Waspik is vertrokken en rechtstreeks naar de [straat 3] te Rotterdam is gereden. De route liep hierbij over onder andere de [straat 4], de [straat 5] en de [straat 6] naar de autosnelweg A 59. Vervolgens werd over de A 59 en de A 16 naar de oostelijke afrit nummer 27 / Prins Alexander van de A 16 gereden. Omstreeks 02.49 uur is voornoemde combinatie voor de duur van ongeveer 46 minuten ter hoogte van de achteringang van het perceel van [rechtspersoon 1] gestopt. Omstreeks 03.35 uur vertrok de vrachtauto richting Zoeterwoude.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen nummer 20070910.1115.BEV werd op 2 mei 2007 te 02.38.17 uur door het nummer [nummer 1], behorend bij een (telefoon)cel geplaatst nabij de A16, parkeerplaats Sandelingen Oost te Hendrik Ido Ambacht, ingebeld op het nummer [nummer 2], in gebruik bij de verdachte. De duur van dit gesprek betrof 4 seconden.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, kan uit de factuur die als bijlage 6 bij de pleitnotities is gevoegd niet worden afgeleid dat [rechtspersoon 3] de betreffende partij als “monel” aan een partij in India heeft verkocht.
Ten aanzien van zaaksdossier 9
Uit de aangifte van [aangever 7] blijkt dat in de periode van 16 tot en met 23 mei 2007 twee zeecontainers, geladen met een totaalgewicht van 40.000 kilogram nikkel briketten zijn ontvreemd.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat op 3 juli 2007 een doorzoeking heeft plaatsgevonden in de woning van de verdachte, gelegen aan de [adres]. Kort nadat in de woning werd binnengetreden, heeft de echtgenote van de verdachte, [echtgenote], [persoon] gebeld en tijdens dit gesprek heeft zij hem verzocht “alle bonnen van [rechtspersoon 3] van nikkel te pakken en de kluis leeg te halen, omdat er zes man politie bij haar in huis staat”. Op 3 juli 2007 heeft tevens een doorzoeking plaatsgevonden in het bedrijf [rechtspersoon 1], gevestigd aan de [adres 2] te Rotterdam, alwaar de administratie in beslag is genomen.
Uit een ingesteld onderzoek in de administratie van de verdachte rechtspersoon [rechtspersoon 1] blijkt dat de verdachte rechtspersoon in de periode van 31 mei 2007 tot en met 19 juni 2007 diverse partijen “nikkel afvallen” aan [rechtspersoon 3] heeft geleverd, met een totaalgewicht 40.265 kilogram. Op de bijgevoegde ontvangstbonnen [rechtspersoon 3] worden twee partijen beschreven als (nikkel)schroot en twee partijen als (nikkel)briketten. De verdachte rechtspersoon [rechtspersoon 1] heeft in de periode van 1 mei 2007 tot en met 29 juni 2007 - middels 99 inkoopfacturen - 51.066 kilogram “hittebestendig materiaal” ingekocht. Uit geen van deze 99 inkoopfacturen kunnen de gewichten worden herleid, zoals deze op de facturen van [rechtspersoon 3] zijn genoemd. Van 84 van deze inkoopfacturen waren de naam en/of het adres niet juist.
Ten aanzien van zaaksdossier 11
Uit een ingesteld onderzoek in de administratie van de verdachte rechtspersoon [rechtspersoon 1] blijkt dat de verdachte en de verdachte rechtspersoon bij de inkopen onder meer gebruik hebben gemaakt van kopieën van identiteitsbewijzen van [getuige 1] en [getuige 2]. [getuige 1] en [getuige 2] voornoemd hebben beiden verklaard nimmer zulke grote partijen metaal aan de verdachte te hebben verkocht. Voorts werden inkoopfacturen voorzien van onvolledige, onjuiste dan wel niet bestaande adressen en/of namen dan wel werden valselijk kopieën van identiteitsbewijzen aan deze facturen gehecht/gevoegd die voor het grootste deel afkomstig bleken te zijn van het bedrijf “[rechtspersoon 6]”.
Beoordeling
Gezien voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat bovengenoemde gestolen partijen metaal op het terrein van [rechtspersoon 1] zijn gelost en kort hierna onder andersoortige benamingen aan [rechtspersoon 3] zijn verkocht. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte, gelet op de leidinggevende positie hij bij [rechtspersoon 1] innam, zijn taakomschrijving bij dit bedrijf alsmede gelet op het feit dat de genoemde transporten in de nachtelijke uren buiten de reguliere openstellingtijd van dit bedrijf aandeden en de niet waarheidsgetrouwe in- en verkoopadministratie die bij [rechtspersoon 1] is aangetroffen, heeft geweten dat de in de tenlastelegging genoemde goederen door misdrijf zijn verkregen.
Door het innemen van deze gestolen partijen metaal hebben de verdachte alsmede de rechtspersoon [rechtspersoon 1] zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzetheling. Vervolgens hebben de verdachte en de rechtspersoon [rechtspersoon 1] de werkelijke aard en de herkomst van deze gestolen partijen metaal verborgen en/of verhuld, door deze partijen metaal middels valselijk opgemaakte facturen en onder andere productnamen in de administratie te verwerken. In deze gevallen wordt het handelen van de verdachte gekwalificeerd als het medeplegen van witwassen en van het medeplegen van valsheid in geschrift. De rechtbank overweegt voorts dat de verdachte van het medeplegen van opzetheling en het medeplegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, gezien de lange periode waarbinnen deze feiten zich hebben afgespeeld en de frequentie hiervan.
De bewezen feiten leveren op:
1 primair:
Medeplegen van een gewoonte maken van witwassen.
2 primair:
Medeplegen van een gewoonte maken van opzetheling.
3 primair:
Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte, eigenaar van een metaalrecyclingbedrijf, heeft zich gedurende een periode van bijna vijf jaar schuldig gemaakt aan het op grote schaal witwassen en helen van gestolen partijen metaal, door deze metalen in te kopen, al dan niet met zijn bedrijfsvoorraad te vermengen en vervolgens door te verkopen aan derden. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte doelbewust op wederrechtelijke wijze financieel voordeel nagestreefd.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, door valse facturen op te maken teneinde de herkomst van voornoemde gestolen partijen metaal te verhullen.
Dit zijn ernstige feiten. Door het witwassen van gestolen goederen en de heling daarvan wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving. Voorts heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in de juistheid van schriftelijke bescheiden met bewijsbestemming pleegt te worden gesteld.
Op dergelijke feiten kan in het algemeen niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur. In beginsel acht de rechtbank vanwege de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie
d.d. 14 december 2010 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Voorts is bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf meegewogen dat de bewezen feiten dateren van geruime tijd geleden, namelijk uit de periode van 13 september 2002 tot en met 03 juli 2007. Sinds de dag van zijn aanhouding en inverzekeringstelling op 8 oktober 2007 heeft de verdachte in onzekerheid verkeerd omtrent de afdoening van zijn zaak. De rechtbank is van oordeel dat het totale tijdsverloop tussen de dag van de inverzekeringstelling van de verdachte op 8 oktober 2007 en van de uiteindelijke behandeling van de zaak op 19 januari 2011, zodanig is, dat niet meer gezegd kan worden dat de behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De overschrijding van bedoelde termijn zal dan ook worden verdisconteerd in de strafmaat. Voor deze omstandigheden zullen 3 maanden gevangenisstraf in mindering worden gebracht, zodat een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden passend en geboden wordt geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 47, 57, 225, 416, 417, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart de dagvaarding nietig voor zover het betreft de onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten;
verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair met betrekking tot zaak 6 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan - partieel- vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 (eenentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van Boven, voorzitter,
en mrs. Van der Kaaij en De Vreede, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Schut, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 februari 2011.
Bijlage bij vonnis van 9 februari 2011:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 13 september 2002 tot en met 03 juli 2007,
te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal (telkens)
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers
heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) van (een)
voorwerp(en), te weten onder meer:
-ongeveer 25000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid aluminiumdraad,
(zaak 2) en/of
-ongeveer 26000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid koper (zaak 3),
en/of
-ongeveer 45000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid Pakistaans,
koper (zaak 4), en/of
-ongeveer 15260 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid titanium
(zaak 5), en/of
-een (grote) hoeveelheid koperdraad (zaak 6), en/of
-ongeveer 40000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid nikkel
(zaak 9),
door/middels de rechtsperso(o)n(en) [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2]
(waaraan hij, verdachte de feitelijke leiding geeft/gaf)
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans (telkens) van
(een) voorwerp(en), te weten voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) aluminiumdraad
en/of koper en/of Pakistaans koper en/of titanium en/of koperdraad en/of
nikkel, gebruik gemaakt, en/of de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats,
de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft
verdachte en/of zijn medeverdachte(n) verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende(n) op (een) voorwerp(en) was/waren of wie bovenomschreven
voorwerp(en) voorhanden had(den),
terwijl verdachte en/of zijn medeverdachte(n) wist(en), althans redelijkerwijs
had(den) moeten vermoeden, dat voornoemd(e) voorwerp(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(artikel 420bis/420ter van het Wetboek van Strafrecht);
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2],
in of omstreeks de periode van 13 september 2002 tot en met 03 juli 2007, te
Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens)
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben
verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) van (een)
voorwerp(en), te weten onder meer:
-ongeveer 25000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid aluminiumdraad,
(zaak 2) en/of
-ongeveer 26000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid koper (zaak 3),
en/of
-ongeveer 45000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid Pakistaans,
koper (zaak 4), en/of
-ongeveer 15260 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid titanium
(zaak 5), en/of
-een (grote) hoeveelheid koperdraad (zaak 6), en/of
-ongeveer 40000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid nikkel
(zaak 9),
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans (telkens) van
(een) voorwerp(en), te weten voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) aluminiumdraad
en/of koper en/of Pakistaans koper en/of titanium en/of koperdraad en/of
nikkel, gebruik gemaakt, en/of de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats,
de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft
verdachte en/of zijn medeverdachte(n) verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende(n) op (een) voorwerp(en) was/waren of wie bovenomschreven
voorwerp(en) voorhanden had(den),
terwijl verdachte en/of zijn medeverdachte(n) wist(en), althans redelijkerwijs
had(den) moeten vermoeden, dat voornoemd(e) voorwerp(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven
en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
(artikel 420bis/420ter jo artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht);
hij in of omstreeks de periode van 13 september 2002 tot en met 03 juli 2007
te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal (telkens)
een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft/hebben
verdachte en/of zijn medeverdachte(n),
-ongeveer 25000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid aluminiumdraad,
(zaak 2) en/of
-ongeveer 26000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid koper (zaak 3),
en/of
-ongeveer 45000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid Pakistaans,
koper (zaak 4), en/of
-ongeveer 15260 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid titanium
(zaak 5), en/of
-een (grote) hoeveelheid koperdraad (zaak 6), en/of
-ongeveer 40000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid nikkel
(zaak 9),
door/middels de rechtsperso(o)n(en) [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2]
(waaraan hij, verdachte de feitelijke leiding geeft/gaf,
verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl verdachte en/of zijn
medeverdachte(n) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van
voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) aluminiumdraad en/of koper en/of Pakistaans
koper en/of titanium en/of koperdraad en/of nikkel (telkens) wist(en), althans
redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen
goed(eren) betrof;
(artikel 416/417 van het Wetboek van Strafrecht);
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2], in of
omstreeks de periode van 13 september 2002 tot en met 03 juli 2007 te
Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal (telkens)
een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft/hebben
verdachte en/of zijn medeverdachte(n)
-ongeveer 25000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid aluminiumdraad,
(zaak 2) en/of
-ongeveer 26000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid koper (zaak 3),
en/of
-ongeveer 45000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid Pakistaans,
koper (zaak 4), en/of
-ongeveer 15260 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid titanium
(zaak 5), en/of
-een (grote) hoeveelheid koperdraad (zaak 6), en/of
-ongeveer 40000 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid nikkel
(zaak 9),
verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl verdachte en/of zijn
medeverdachte(n) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van
voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) aluminiumdraad en/of koper en/of Pakistaans
koper en/of titanium en/of koperdraad en/of nikkel en/of geld (telkens)
wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door
misdrijf verkregen goed(eren) betrof,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven
en/of feitelijk leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
(artikel 416/417 jo artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht);
hij in of omstreeks de periode van 04 mei 2006 tot en met 03 juli 2007 te
Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
één of meer (inkoop)facturen - (elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die
bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (telkens)
door/middels de rechtsperso(o)n(en) [rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2]
(waaraan hij, verdachte de feitelijke leiding geeft/gaf)
valselijk voornoemde facturen
-voorzien van onvolledige en/of onjuiste en/of niet bestaande adressen en/of
namen en/of
-kopieën van identiteitsbewijzen aan voornoemde facturen gehecht en/of
gevoegd,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht);
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[rechtspersoon 1] en/of [rechtspersoon 2] in of
omstreeks de periode van 04 mei 2006 tot en met 03 juli 2007 te Rotterdam,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
één of meer (inkoop)facturen - (elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die
bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (telkens)
valselijk voornoemde facturen
-voorzien van onvolledige en/of onjuiste en/of niet bestaande adressen en/of
namen en/of
-kopieën van identiteitsbewijzen aan voornoemde facturen gehecht en/of
gevoegd,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven
en/of feitelijk leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
(artikel 225 jo artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht);