Zaak-/rolnummer: 354337 / HA ZA 10-1542
Uitspraak: 12 januari 2011
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWGROEP "OUWE GOUWE" B.V.,
gevestigd te Gouda,
eiseres,
advocaat mr. J.P.R. Scholten,
1. de vennootschap onder firma
V.O.F. DUINPARK 'S GRAVENZANDE,
gevestigd te 's-Gravenzande,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIJ DE VAATE HOLDING B.V.,
gevestigd te Zierikzee,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEDAMA VASTGOED ONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te Burgh-Haamstede,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ONTWIKKELINGSMAATSCHAPPIJ F. RÖTTGER I B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
5. de vennootschap onder firma
DELTA PROJEKT PARTNERS V.O.F.,
gevestigd te Zierikzee,
gedaagden,
advocaat mr. L.Ph.J. baron van Utenhove.
Eiseres wordt hierna aangeduid als "Ouwe Gouwe". Gedaagde sub 1 wordt hierna aangeduid als “Duinpark” en gedaagden gezamenlijk als "Duinpark c.s.".
1 Het verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 26 april 2010 en de door Ouwe Gouwe overgelegde producties;
- conclusie van antwoord;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 1 september 2010, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- akte houdende vermeerdering van eis, tevens overlegging producties d.d. 18 november 2010 aan de zijde van Ouwe Gouwe;
- antwoordakte d.d. 18 november 2010 aan de zijde van Duinpark c.s.;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 18 november 2010.
1.2 Vervolgens is vonnis bepaald.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 Duinpark houdt zich bezig met de projectontwikkeling en exploitatie van onroerend goed te ’s-Gravenzande. Gedaagden sub 2, 3 en 4 zijn vennoten van Duinpark. Gedaagde sub 5 is voormalig vennoot van Duinpark.
2.2 Ouwe Gouw heeft Duinpark c.s. in rechte betrokken en vergoeding gevorderd van schade, geleden als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten door Duinpark in haar verplichtingen op grond van de tussen partijen gesloten “afstandsovereenkomst” van 18 mei 2001, te vermeerderen met de wettelijke rente over het schadebedrag vanaf 14 maart 2002.
2.3 Bij vonnis van 28 juli 2004 heeft de rechtbank Rotterdam Duinpark veroordeeld om een bedrag van € 602.139,99 uit hoofde van schadevergoeding aan Ouwe Gouwe te voldoen, en het meer of anders gevorderde afgewezen. Het vonnis is door het Gerechtshof te ’s-Gravenhage bij arrest van 24 november 2009 bekrachtigd.
2.4 Duinpark heeft op 24 mei 2002 een bankgarantie doen stellen ten behoeve van Ouwe Gouwe, waarbij partijen zijn overeengekomen dat Duinpark pas tot uitbetaling aan Ouwe Gouwe zou overgaan na een daartoe strekkend onherroepelijk vonnis. Duinpark heeft op 1 april 2010 het bedrag van € 602.139,99 aan Ouwe Gouwe voldaan door middel van het inroepen van de bankgarantie.
3 De vordering
De gewijzigde vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Duinpark c.s. hoofdelijk, des dat de ene betaald hebbende de anderen zullen zijn gekweten, te veroordelen tot voldoening van € 184.991,12, vermeerderd met de wettelijke rente over € 602.139,99 vanaf 1 april 2010, en met veroordeling van Duinpark c.s. in de proceskosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Ouwe Gouwe aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 De vordering van € 602.139,99 was vanaf 28 juli 2004 opeisbaar, en Duinpark c.s. is derhalve vanaf die datum in verzuim. Dat partijen hebben afgesproken het arrest van het Gerechtshof af te wachten alvorens te executeren doet daaraan niet af. Ouwe Gouwe heeft derhalve recht op vergoeding van de wettelijke rente over € 602.139,99 vanaf 28 juli 2004.
3.2 De (samengestelde) wettelijke rente over € 602.139,99 bedraagt van 28 juli 2004 tot 1 april 2010 € 184.991,12.
3.3 Ouwe Gouwe heeft aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, op grond van Aanbeveling II van het rapport Voor-werk II te begroten op
€ 2.842,--.
4 Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Ouwe Gouwe, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding.
Duinpark c.s. heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 De vordering is niet toewijsbaar, aangezien vergoeding van de wettelijke rente bij inmiddels onherroepelijk door het Gerechtshof bekrachtigde beslissing van de rechtbank is afgewezen. Indien Ouwe Gouwe het met de afwijzing van de rentevordering niet eens was had het op haar weg gelegen hiervan in appel te gaan, maar dat heeft zij nagelaten.
4.2 De hoofdsom van € 602.139,99 is op 1 april 2010 door Duinpark aan Ouwe Gouwe voldaan, zodat de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 april 2010 niet toewijsbaar is.
4.3 Betwist wordt dat Ouwe Gouwe buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt.
5 De beoordeling
5.1 Tussen partijen is in geschil of Duinpark c.s. aan Ouwe Gouwe wettelijke rente verschuldigd is over het bedrag tot betaling waarvan zij bij vonnis van 28 juli 2004 door de rechtbank is veroordeeld.
5.2 Ingevolge artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek is de schuldenaar die tekortschiet in de nakoming van zijn verbintenis verplicht de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden. Ingevolge artikel 6:119 BW bestaat de schadevergoeding verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. Bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van 28 juli 2004 is Duinpark c.s. veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 602.139,99. Uit de bindende kracht van dat vonnis vloeit de gehoudenheid om te betalen voort. Het bedrag is daarmee in beginsel terstond verschuldigd. Een nadere ingebrekestelling is daartoe niet vereist. Met de verschuldigdheid van het bedrag van € 602.139,99 staat in beginsel ook de verschuldigdheid van de wettelijke rente daarover vanaf 28 juli 2004 vast.
5.3 Duinpark c.s. heeft de onder 5.2 omschreven uitgangspunten op zichzelf niet weersproken, maar aangevoerd dat van verschuldigdheid van wettelijke rente geen sprake meer kan zijn, nu de rechtbank destijds met haar afwijzing van “het meer of anders gevorderde” de rentevordering van Ouwe Gouwe heeft afgewezen.
5.4 De rechtbank deelt dit betoog van Duinpark c.s. niet en overweegt daartoe het volgende. Vast staat dat Ouwe Gouwe in de procedure bij de rechtbank destijds rentevergoeding over een door haar gevorderd schadebedrag heeft gevorderd vanaf 14 maart 2002. Vast staat voorts dat de rechtbank destijds een schadebedrag heeft toegewezen onder afwijzing van “het meer of anders gevorderde”. Een motivering van de rechtbank destijds aangaande de door haar te nemen beslissing over de rentevordering ontbreekt echter. Gelet hierop moet geoordeeld worden dat de rechtbank destijds per abuis heeft nagelaten over de betreffende rentevordering te beslissen. Dit leidt tot de conclusie dat van een onherroepelijke afwijzing van de rentevordering geen sprake is. Het gebrek aan een beslissing op dit punt brengt tevens mee dat de beslissing op dit onderdeel niet in kracht van gewijsde is gegaan.
5.5 Dat de rechtbank destijds “het meer of anders gevorderde” heeft afgewezen, doet aan het voorgaande oordeel niet af, nu het gebruik van deze standaardzinsnede niet in de weg staat aan een inhoudelijke beoordeling van stellingen waarop door de rechter nog niet is beslist. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in HR 10 april 2009, JBPr 2009, 25, in welk arrest de Hoge Raad heeft beslist dat aanvulling van een uitspraak op de voet van artikel 32 Rv ook kan plaatsvinden als het dictum van die uitspraak weliswaar een afwijzing van het “meer of anders gevorderde” bevat, maar de rechter tot de conclusie komt dat hij daarbij een (deel van de) vordering over het hoofd heeft gezien en die afwijzing daarop dan geen betrekking heeft. Gesteld noch gebleken is dat het de rechtbank niet vrij staat in analogie aan dit arrest op de thans voorliggende kwestie te beslissen.
5.6 Het staat Gouwe Ouwe derhalve vrij om haar beroep op rentevergoeding thans nogmaals ter toetsing aan de rechter voor te leggen. Dat Gouwe Ouwe destijds heeft nagelaten in hoger beroep een grief te richten tegen het achterwege blijven van een beslissing op de rentevordering, doet hieraan niet af.
5.7 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat voor afwijking van de onder 5.2 geformuleerde uitgangspunten geen aanwijzing is. Dit brengt mee dat Duinpark c.s. vanaf 28 juli 2004 de wettelijke rente over € 602.139,99 verschuldigd is geworden. Niet betwist is dat voormeld bedrag op 1 april 2010 door Duinpark aan Ouwe Gouwe is voldaan, zodat de verschuldigdheid van de wettelijke rente op die datum is geëindigd. Duinpark c.s. heeft niet weersproken dat de (samengestelde) wettelijke rente vanaf 28 juli 2004 tot 1 april 2010
€ 184.991,12 bedraagt, zodat dit bedrag toewijsbaar is. De gevorderde wettelijke rente vanaf 1 april 2010 is niet toewijsbaar.
5.8 Gouwe Ouwe heeft gesteld dat zij aanspraak heeft op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Nu zij echter heeft nagelaten (in het petitum) daaraan een vordering te verbinden, zal de rechtbank deze stelling passeren.
5.9 Duinpark c.s. zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Gouwe Ouwe.
6 De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt Duinpark c.s. hoofdelijk des dat de een betaald hebbend de anderen zullen zijn gekweten, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Gouwe Ouwe te betalen het bedrag van € 184.991,12 (zegge: honderdvierentachtigduizend negenhonderdeenennegentig euro en twaalf eurocent);
veroordeelt Duinpark c.s. in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Ouwe Gouwe bepaald op € 4.070,-- aan vast recht, op € 73,89 aan overige verschotten en op € 2.842,-- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog.
Uitgesproken in het openbaar.