ECLI:NL:RBROT:2011:BP6551

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
313605 / HA ZA 08-2056
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Scheffers
  • A. Visser
  • J. Rutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van verzet en bekendheid met verstekvonnis

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 2 februari 2011, werd de ontvankelijkheid van het verzet van de opposant beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de opposant niet tijdig verzet had ingesteld tegen een verstekvonnis van 25 oktober 2001. De rechtbank baseerde haar oordeel op een brief van de deurwaarder van de opposant, gedateerd 15 juli 2008, waarin de opposant impliciet aangaf bekend te zijn met de vernietiging van een eerder kantonvonnis. De rechtbank oordeelde dat deze brief een daad van bekendheid met het verstekvonnis inhield, waardoor de opposant binnen de termijn van 14 dagen na deze bekendheid verzet had moeten instellen, wat hij niet had gedaan. De rechtbank verklaarde de opposant niet-ontvankelijk in zijn verzet en veroordeelde hem in de proceskosten van de geopposeerden, die op € 384,-- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige actie na bekendheid met een vonnis en de verantwoordelijkheden van partijen om informatie te vergaren over hun rechtspositie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 313605 / HA ZA 08-2056
Uitspraak: 2 februari 2011
VONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van:
[opposant],
wonende te [woonplaats 1],
opposant,
advocaat mr. J. Wouters,
- tegen -
1. [geopposeerde sub 1],
2. [geopposseerde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats 2],
geopposeerden,
advocaat mr. J.M.C. Wessels
Partijen blijven hierna aangeduid als "[opposant]" respectievelijk "[geopposeerden]".
1. Het verdere verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 27 januari 2010;
- akte d.d. 24 februari 2010 aan de zijde van [opposant];
- akte d.d. 24 maart 2010 aan de zijde van [geopposeerden]
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
2.1 Bij tussenvonnis van 27 januari 2010 is [opposant] in de gelegenheid gesteld te reageren op de door [geopposeerden] in het geding gebrachte correspondentie. Dit betreffen een faxbericht van de raadsman van [geopposeerden] d.d. 30 juni 2008 alsmede een brief van [gerechtsdeurwaarderskantoor] d.d. 15 juli 2008. Voor de inhoud van deze correspondentie verwijst de rechtbank naar overweging 2.3 en 2.4 van haar tussenvonnis van 27 januari 2010.
[geopposeerden] stelt dat in de mededeling van [gerechtsdeurwaarderskantoor] een daad van bekendheid van [opposant] is besloten en dat het verzet dan ook binnen twee weken na 15 juli 2008 aanhangig had moeten worden gemaakt.
2.2 De rechtbank stelt voorop dat voor het aannemen van een daad van bekendheid als bedoeld in artikel 81 lid 1 (oud) Rv nodig is, dat de veroordeelde enige daad heeft gepleegd waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis aan hem bekend is. Dat is pas het geval als die daad naar buiten – maar niet noodzakelijk tegenover de wederpartij of diens raadsman – is verricht en de hiervoor bedoelde bekendheid daaruit ondubbelzinnig voortvloeit. De daad van een - voor de veroordeelde optredende - deurwaarder waaruit diens bekendheid met het verstekvonnis volgt, kan niet als daad van bekendheid van de veroordeelde zelf gelden. Wel is het mogelijk dat op grond van een daad van die vertegenwoordiger het vermoeden gerechtvaardigd is dat daaraan een voorafgaande daad van bekendheid van de veroordeelde zelf ten grondslag ligt, behoudens door de veroordeelde zelf aan te voeren bijzondere omstandigheden.
Verder geldt, dat het niet noodzakelijk is dat een veroordeelde het gehele vonnis heeft gelezen of met de inhoud van het gehele vonnis bekend is. Voldoende is dat de veroordeelde van de hoofdinhoud van het vonnis op de hoogte is, zoals de eisende partij, de vordering, de veroordeling jegens wie en het gerecht waardoor hij is veroordeeld.
2.3 Over de brief van 15 juli 2008 van [gerechtsdeurwaarderskantoor] heeft [opposant] in zijn akte d.d. 24 februari 2010 gesteld, dat uit de daarin gebezigde bewoordingen niet kan en mag worden afgeleid dat [opposant] op de hoogte was van het vonnis van 25 oktober 2001 (hierna: verstekvonnis). Immers, de datum van laatstgenoemd vonnis is niet aan [opposant] bekend gemaakt en behoudens de vernietiging van het vonnis van de kantonrechter van 26 mei 2000 (hierna: kantonvonnis) is [opposant] niets medegedeeld ter zake inhoud en strekking van het verstekvonnis. Hij was dus niet bekend met de hoofdinhoud van het verstekvonnis, aldus [opposant].
2.4 Uit bovenstaande stelling van [opposant] leidt de rechtbank af dat [opposant] ten tijde van het sturen van de brief door [gerechtsdeurwaarderskantoor], te weten 15 juli 2008, op de hoogte was van het feit dat het kantonvonnis was vernietigd. Dat hem dat was medegedeeld door zijn deurwaarder ligt voor de hand, aangezien het gebruikelijk is dat eerst na opdracht van c.q. ruggespraak met de cliënt een deurwaarder tot sluiting van een dossier over gaat en er in de brief van 15 juli 2008 gerefereerd wordt aan de vernietiging van het kantonvonnis.
2.5 De vraag die vervolgens rijst is of de wetenschap bij [opposant] dat het kantonvonnis vernietigd is kan gelden als het bekend zijn met de hoofdinhoud van het vonnis van de rechtbank. Bij beantwoording van deze vraag neemt de rechtbank in ogenschouw, dat het hier een verstekvonnis betreft in hoger beroep en dat de procedure voor de kantonrechter op tegenspraak is gevoerd en [opposant] nu juist doende was dit – voor hem gunstige – kantonvonnis door de deurwaarder te laten betekenen aan [geopposeerden]. Nu [opposant] bekend was met de inhoud van het kantonvonnis en de inhoud van de daaraan ten grondslag liggende processtukken, zoals de vordering van [geopposeerden], was hij door de mededeling dat dit kantonvonnis vernietigd was ook bekend met de hoofdinhoud van het verstekvonnis. Dat hij de exacte datum van het verstekvonnis niet kende, doet daar niet aan af. Het argument, dat hij – zo de rechtbank begrijpt – verdere details van het verstekvonnis evenmin kende, kan ook niet leiden tot een ander oordeel. Van [opposant] mocht verwacht worden, dat hij zou trachten nadere informatie over het verstekvonnis te verkrijgen, bijvoorbeeld via zijn deurwaarder aan wie immers, zoals onbetwist gesteld door [geopposeerden], reeds op 30 juni 2008 een afschrift van het verstekvonnis was toegezonden door de raadsman van [geopposeerden]. Kennelijk heeft [opposant] nagelaten nadere informatie over het vonnis te verzamelen, zodat voor zijn risico moet blijven dat hij niet bekend was met onderdelen van de veroordeling.
2.6 Tot slot merkt de rechtbank nog het volgende op. In zijn akte van 24 december 2008 stelt [opposant] dat hij op 1 augustus 2008 met het verstekvonnis bekend is geworden, nadat hij de deurwaarder opdracht had gegeven om, voor wat betreft de proceskosten in het kantonvonnis tot betekening en executie over te gaan.
2.7 [opposant] onderbouwt in zijn laatst genomen akte niet, waarom hij volgens eigen zeggen ten tijde van het sturen van meergenoemde brief van 15 juli 2008 niet bekend was met de inhoud van het verstekvonnis, doch dat wél was op 1 augustus 2008. Het had op de weg van [opposant] gelegen daarover opheldering te verschaffen, zeker nu hij dit bekend worden associeert met de opdracht gegeven aan de deurwaarder om tot betekening van het kantonvonnis over te gaan en meergenoemde briefwisseling tussen [gerechtsdeurwaarderskantoor] en de raadsman van [geopposeerden] ook ziet op dit onderwerp. Door na te laten daarover opheldering te verschaffen, is de rechtbank van oordeel dat [opposant] zijn stelling, dat hij op 1 augustus 2008 bekend is geworden met de inhoud van het verstekvonnis, onvoldoende gemotiveerd heeft gehandhaafd zodat daaraan geen rechtsgevolg wordt verbonden.
2.8 Tot slot geldt dat de voornoemde bekendheid met het verstekvonnis heeft geleid tot een daad van bekendheid van [opposant]. Naast hetgeen hierover onder 2.4 is overwogen ten aanzien van (de opdracht tot c.q. ruggespraak over) het sluiten van het dossier door de deurwaarder, vloeit uit de in de brief van 15 juli 2008 opgenomen zin “Onze cliënt deelde mede niet op de hoogte te zijn van het vernietiging van het vonnis d.d. 26 mei 2000” een daad van bekendheid van [opposant] ten opzichte van de deurwaarder voort. De mededeling niet bekend te zijn met de vernietiging impliceert immers dat hij daar inmiddels wel van op de hoogte is gekomen.
2.9 Het bovenstaande betekent dat de rechtbank als vaststaand aanneemt dat [opposant] in elk geval op 15 juli 2008 een daad van bekendheid heeft gepleegd ten aanzien van de hoofdinhoud van het verstekvonnis van de rechtbank d.d. 25 oktober 2001. Zoals in het vonnis van 27 januari 2010 reeds overwogen moet ingevolge artikel 81 (oud) Rv binnen 14 dagen na die datum verzet zijn ingesteld. [opposant] is eerst op 12 augustus 2008, en dus te laat, in verzet gekomen, zodat hij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzet.
2.10 [opposant] zal, als de niet-ontvankelijke partij, worden veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure. Deze worden aan de zijde van [geopposeerden] begroot op € 384,-- (2 x 0,5 punt x tarief € 384).
3. De beslissing
De rechtbank,
in oppositie,
verklaart [opposant] niet-ontvankelijk in zijn verzet;
veroordeelt [opposant] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geopposeerden] bepaald op € 384,-- aan salaris voor de advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mrs Scheffers, Visser en Rutten.
Uitgesproken in het openbaar.
1278/1884/209