ECLI:NL:RBROT:2011:BP6866

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
372107 / HA RK 11-28
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 4 maart 2011 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek dat was ingediend door de gemachtigde van verzoeker, mr. J.W. Verhoef. Het wrakingsverzoek was ingediend op 4 februari 2011, terwijl de feiten en omstandigheden waarop het verzoek was gegrond, bekend waren geworden tijdens de zitting op 26 januari 2011. De rechtbank oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was, omdat het niet tijdig was ingediend volgens artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker geen omstandigheden heeft aangevoerd die de late indiening van het wrakingsverzoek rechtvaardigen. De voorzitter van de wrakingskamer heeft in een telefonische bespreking met de gemachtigde van verzoeker bevestigd dat de zitting op 18 februari 2011 heeft plaatsgevonden, waar het wrakingsverzoek is behandeld. De rechtbank heeft de argumenten van verzoeker en de reactie van de gewraakte rechter in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat de wraking niet kon worden beoordeeld op inhoudelijke gronden. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is ter openbare terechtzitting uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak : 4 maart 2011
Zaaknummer : 372107
Rekestnummer : HA RK 11-28
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van [naam gewraakte rechter], rechter in de rechtbank Rotterdam, sector civiel (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 26 januari 2011 is door de rechter van deze rechtbank, behandeld het verzoek tot wijziging van het ouderlijk gezag dat als kenmerk heeft 367847/F2 RK 10-2561 alsmede het door verzoeker ingediende verzoek tot benoeming van een bijzonder curator met het kenmerk 368826/F1 RK 10-3372.
Bij brief van 3 februari 2011, bij de rechtbank binnengekomen op 4 februari 2011, heeft de gemachtigde van verzoeker mr. J.W. Verhoef, advocaat te Zeist, de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de hiervoor omschreven procedures alsmede de volgende stukken:
- het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting;
- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek.
Verzoeker, zijn gemachtigde alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 10 februari 2011.
Op 17 februari 2011 is aan het eind van de middag een faxbericht binnengekomen inhoudende een verzoek tot aanhouding van de behandeling van het wrakingsverzoek in verband met ziekte van verzoeker. Naar aanleiding van het faxbericht heeft er telefonisch overleg plaatsgevonden tussen de voorzitter van de wrakingskamer en de gemachtigde van verzoeker waarna de gemachtigde van verzoeker alsnog te kennen heeft gegeven aanwezig te zullen zijn bij de geplande mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Ter zitting van 18 februari 2011, alwaar de gedane wraking is behandeld, is verschenen de gemachtigde van verzoeker.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Op de zitting van 26 januari 2011 heeft de rechter opgemerkt dat alleen de verblijfsouder het gezag kan krijgen. Gelet op deze opmerking was het standpunt en de vooringenomenheid van de rechter duidelijk. Hieruit heeft verzoeker afgeleid dat er door de rechter al was beslist in de zaak en heeft verzoeker het idee dat hij niet gehoord wordt en dat er niet naar hem geluisterd wordt. Er is sprake van een onevenwichtigheid in procespositie.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
De rechter is van mening dat zij tijdens de zitting op 26 januari 2011 geen uitlatingen heeft gedaan die als strijdig met de rechterlijke onpartijdigheid kunnen worden aangemerkt. De rechter heeft een reactie gegeven die als een oordeel zou kunnen worden aangemerkt. De rechter is echter van mening dat het een rechter vrij staat op zitting te laten merken hoe (op onderdelen) geoordeeld zal worden. Daarmee wordt de rechterlijke onpartijdigheid niet geschaad.
3. De beoordeling
3.1
Blijkens de toelichting is het verzoek tot wraking gegrond op een opmerking van de rechter, gedaan tijdens de mondelinge behandeling op 26 januari 2011. Voorts blijkt uit het proces-verbaal dat zijdens verzoeker op die opmerking niet is gereageerd, hetgeen door verzoeker niet is betwist. Na de opmerking van de rechter is het onderzoek ter zitting verder gegaan waarna de rechter de behandeling van de verzoekschriften heeft afgesloten met de mededeling dat op 9 februari 2011 een beslissing zal worden gegeven. Het wrakingsverzoek is vervolgens ingediend op 4 februari 2011.
3.2
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering schrijft voor dat het wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Op grond van de hiervoor onder 3.1 geschetste omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het wrakingsverzoek is ingediend zodra de feiten en omstandigheden waarop de wraking is gegrond, aan verzoeker bekend zijn geworden. Immers, de feiten en omstandigheden zijn bekend geworden ter terechtzitting van 26 januari 2011, terwijl het wrakingsverzoek pas op 4 februari 2011 bij de rechtbank is ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker geen omstandigheden aangevoerd die de late indiening van het wrakingsverzoek rechtvaardigen.
Dat verzoeker het verloop van de zitting met zijn gemachtigde wilde bespreken en dit door tijdsdruk niet meteen heeft kunnen plaatsvinden, rechtvaardigt niet dat verzoeker heeft gewacht met het indienen van het wrakingsverzoek. Verzoeker dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in het verzoek tot wraking.
Het verzoek is mitsdien niet-ontvankelijk, zodat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
4. De beslissing
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van
rechter [naam gewraakte rechter].
Deze beslissing is gegeven op 4 maart 2011 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. W.J.J. Wetzels en mr. O.E.M. Leinarts, rechters.
Deze beslissing is door de oudste rechter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door de oudste rechter en de griffier ondertekend.