ECLI:NL:RBROT:2011:BP7066

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/700368-09
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. Pit
  • M. Leinarts
  • A. Peeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige overval op juwelierszaak met ernstige verwondingen voor slachtoffers

Op 10 februari 2011 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadige overval op een juwelierszaak in Rotterdam op 30 juli 2009. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar voor zijn rol in de overval, waarbij de slachtoffers, een echtpaar, ernstig zijn mishandeld en vastgebonden in de kelder van hun winkel zijn achtergelaten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn mededader zich met geweld toegang tot de winkel hebben verschaft, waarbij zij de slachtoffers hebben geslagen en geschopt. Het vrouwelijk slachtoffer liep ernstige verwondingen op, waaronder een breuk van de lendenwervel, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op van €183.800,- voor de schade die de slachtoffers hebben geleden door de diefstal van sieraden en juwelen, die niet zijn teruggevonden. De rechtbank overwoog dat de verdachte en zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die ook vorderingen hebben ingediend voor immateriële schade. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij voor een deel niet-ontvankelijk in hun vordering, maar kende wel schadevergoeding toe voor de kosten van een bril en immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van dergelijke gewelddadige overvallen op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/700368-09
Datum uitspraak: 10 februari 2011
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Haaglanden, locatie Zoetermeer,
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2010 en 27 januari 2011.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van Solingen heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek
van voorarrest.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
ten aanzien van feit 1 met betrekking tot [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft betoogd dat [slachtoffer 2] (hierna te noemen het vrouwelijk slachtoffer) meermalen is geschopt tegen het lichaam en meerdere klappen tegen het hoofd heeft gekregen. Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn medeverdachte(n) welbewust het risico aanvaard dat het vrouwelijk slachtoffer zou komen te overlijden.
De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake is van poging doodslag nu de verdachte niet het opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het vrouwelijk slachtoffer heeft gehad. Daarnaast betwist de raadsman dat er sprake is van medeplegen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Om tot een bewezenverklaring te komen van (medeplegen van) een poging tot gekwalificeerde doodslag van het vrouwelijk slachtoffer moet er sprake zijn van opzet gericht op de dood van het slachtoffer alsmede opzet gericht op het oorsprongsfeit, in dit geval diefstal met braak. De verdachte heeft ter terechtzitting van 7 december 2010, en nogmaals ter terechtzitting van 27 januari 2011, een bekennende verklaring afgelegd met betrekking tot de diefstal met braak. De verdachte ontkent echter het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het vrouwelijk slachtoffer te hebben gehad.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de betrokkene zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en als het intreden van dat mogelijk gevolg ook is aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die objectief – naar algemene ervaringsregels – aanmerkelijk is te achten, waarbij ook gekeken moet worden naar de gevolgen die de gedraging heeft gehad.
De slachtoffers zijn in hun winkel aangevallen, waarbij de verdachte zich met name heeft gericht op het mannelijk slachtoffer en zijn mededader zich vooral heeft gericht op het vrouwelijk slachtoffer. Het vrouwelijk slachtoffer is herhaaldelijk geschopt en geslagen. Zij is van de trap gesleept dan wel gesleurd, en er is op haar rug gesprongen. Als gevolg van deze geweldshandelingen heeft zij een breuk van de tweede lendenwervel opgelopen.
Hoewel de jegens het vrouwelijk slachtoffer gepleegde geweldshandelingen zeer ernstig zijn, is de rechtbank van oordeel dat de kans dat zij hierdoor zou komen te overlijden, niet aanmerkelijk is. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat het rugletsel potentieel dodelijk was, terwijl overigens niet goed is vast te stellen dat zij op een dusdanige wijze is geschopt en geslagen dat dit tot haar dood had kunnen leiden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het vrouwelijk slachtoffer niet worden bewezen, zodat de verdachte van het medeplegen van de poging tot gekwalificeerde doodslag van het vrouwelijk slachtoffer zal worden vrijgesproken.
ten aanzien van feit 4
Het onder 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Nu de officier van justitie dit ook heeft gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsman, zal de rechtbank dit oordeel niet nader motiveren.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 30 juli 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] an het leven te beroven, met dat opzet (met kracht)
- meermalen, die [slachtoffer 1] tegen het hoofd en het gezicht en het (boven)lichaam (met geschoeide voet) heeft geschopt en geslagen en
- die [slachtoffer 1] van een trap heeft gesleept en/of gesleurd
welk vorenomschreven misdrijf werd gevolgd, vergezeld van enig strafbaar feit, te weten diefstal met braak, en welke geweldshandelingen werden gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 30 juli 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij verdachte en een van zijn medeverdachtes met dat opzet
- (onverhoeds) die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van achteren vastgepakt en (gedurende lange(re) tijd) vastgehouden en
- (met kracht) meermalen, die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] tegen het hoofd en het gezicht en het (boven)lichaam (met geschoeide voet) geschopt en geslagen en
- (met kracht) die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van een trap gesleept en/of gesleurd en/
- de armen en handen en de mond van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met tape (vast)gebonden;
3.
hij op 30 juli 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid sieraden en juwelen, toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld bestond uit het (met kracht)
- meermalen, die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] tegen het hoofd en/ het gezicht en het (boven)lichaam (met geschoeide voet) schoppen en slaan en
- op de rug van die [slachtoffer 2] te springen en
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van een trap slepen en/of sleuren
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
NADERE BEWIJSOVERWEGINGEN
ten aanzien van feit 1 met betrekking tot [slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte en zijn mededader bewust het risico hebben aanvaard dat [slachtoffer 1] (hierna te noemen het mannelijk slachtoffer) zou komen te overlijden als gevolg van het meermalen slaan en schoppen over zijn hele lichaam en tegen het hoofd. Zij hadden in voorwaardelijke zin opzet op de dood van het mannelijk slachtoffer.
De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake is van poging doodslag nu de verdachte niet het opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het mannelijk slachtoffer heeft gehad. De verdachte heeft het mannelijk slachtoffer niet tegen het hoofd geschopt. Daarnaast betwist de raadsman dat er sprake is van medeplegen, omdat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
De verdachte en zijn medeverdachte zijn samen de winkel van de slachtoffers binnengegaan en hebben zich voorgedaan als kopers. Op de camerabeelden die ter zitting zijn getoond is te zien dat na een minuut of vijf dit koopgedrag omslaat in een overval. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij dader 2 is op de camerabeelden. Uit de beelden blijkt dat deze dader het mannelijk slachtoffer aanvalt en dat zijn mededader het vrouwelijk slachtoffer aanvalt. Het mannelijk slachtoffer heeft verklaard dat hij meerdere malen is geslagen en geschopt zowel tegen zijn lichaam als gezicht. Ook heeft hij verklaard door de mededader met geschoeide voet tegen het hoofd te zijn geschopt. De verdachte heeft zelf verklaard dat hij het mannelijk slachtoffer op de grond heeft gegooid en hem heeft geslagen en geschopt. Bovendien heeft hij hem gekneveld en van de trap af gesleept dan wel gesleurd. Beide verklaringen worden ondersteund door de camerabeelden waarop te zien is dat de verdachte slaande en schoppende bewegingen maakt richting de plek waar het mannelijk slachtoffer op de grond terecht is gekomen.
Verdachte en zijn mededaders hadden een gezamenlijk plan om de winkel te beroven. Uit de camerabeelden die ter zitting zijn getoond blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachte zich gedurende de worsteling met de slachtoffers op korte afstand van elkaar bevonden. Gelet hierop moeten zij gedurende de worsteling ieder voor zich geweten hebben wat de ander deed. Desondanks bleven zij alle twee doorgaan met het slaan/schoppen van de slachtoffers. Geen van beiden distantieert zich of probeert de ander te stoppen. Hieruit volgt dat met betrekking tot het toegepaste geweld gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de getoonde beelden, de verklaringen van de verdachte, de verklaringen van de slachtoffers en het letsel van het mannelijk slachtoffer blijkt dat het mannelijk slachtoffer meerdere malen is geslagen en geschopt zowel tegen het lichaam als tegen het hoofd. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vragen of deze handelingen tot de dood van het slachtoffer hadden kunnen leiden en of het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte (mede) daarop gericht was.
Het hoofd is een vitaal en kwetsbaar lichaamsdeel. Schoppen of trappen tegen het hoofd kan niet alleen zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebben, het kan ook tot de dood van het slachtoffer leiden. Uit de beelden blijkt dat er in het wilde weg met kracht op het mannelijk slachtoffer, dat op de grond lag, is in geschopt en geslagen. Onder deze omstandigheden is de kans op dodelijk letsel bij het slachtoffer aanzienlijk. Dat het letsel van het mannelijk slachtoffer beperkt is gebleven tot bloeduitstortingen rondom de ogen, een snijwond op het hoofd en twee gebroken ribben maakt dit niet anders.
De verdachte moet zich hiervan bewust zijn geweest en heeft de kans op het intreden van dit gevolg aanvaard, toen hij doorging met het geweld en zijn mededader niet trachtte tegen te houden. De verdachte heeft in voorwaardelijke zin opzet gehad op de dood van het mannelijk slachtoffer.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander heeft schuldig gemaakt aan een poging tot gekwalificeerde doodslag van het mannelijk slachtoffer.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
Voortgezette handeling van:
1. medeplegen van poging tot doodslag gevolgd en vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
2. medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden;
3. medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING STRAF EN MAATREGEL
De straf en de maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is samen met een ander de winkel binnengegaan en heeft zich in eerste instantie voorgedaan als koper. Nadat hen door de slachtoffers diverse sieraden waren getoond hebben zij hen aangevallen. Beide slachtoffers zijn vervolgens herhaaldelijk geschopt en geslagen door de verdachte en zijn mededader. Hierna zijn de slachtoffers door de daders van de trap af gesleept naar de kelder. In de kelder zijn de armen en handen van de slachtoffers vastgebonden met tape en kregen zij ook tape over hun mond geplakt. De verdachte is teruggegaan naar boven en heeft daar diverse vitrines en kastjes opengebroken. Hieruit is door de verdachte een grote hoeveelheid sieraden en juwelen buit gemaakt. Een derde dader is daarna de winkel binnengekomen en heeft de sieraden en juwelen naar buiten gebracht. De verdachte en zijn mededaders zijn vertrokken, zonder zich verder nog te bekommeren om de slachtoffers die - vastgebonden en beiden ernstig gewond – in de kelder zijn achtergelaten.
De verdachte en zijn mededaders hebben zich bij het plegen van dit delict uitsluitend laten leiden door hun verlangen naar geldelijk gewin en hebben zich op geen enkele manier bekommerd om de gevolgen van hun handelen voor de slachtoffers. Roofovervallen zijn voor de slachtoffers zeer schokkend en angstaanjagend.
Uit de door het vrouwelijk slachtoffer voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat dit de veertiende keer was dat het echtpaar met een overval te maken kreeg. Zo heftig als deze keer hadden zij het echter nog nooit meegemaakt, en dat kwam omdat de daders zich ontzettend gewelddadig gedroegen. De daders hebben geen blijk gegeven van enig inlevingsvermogen. Ter terechtzitting van 27 januari 2011 heeft de verdachte zijn spijt betuigd maar gezien zijn respectloze houding bij de zitting van 7 december 2010 komt deze spijtbetuiging weinig oprecht over.
Uit de slachtofferverklaring blijkt dat de slachtoffers nog dagelijks geconfronteerd worden met de gevolgen van de overval. De slachtoffers hebben respectievelijk 52 dagen en 12 dagen in het ziekenhuis gelegen, mevrouw [slachtoffer 2] heeft 6 weken plat in een korset moeten liggen.
Door dergelijke feiten worden ook de algemene gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkt.
Uit het oogpunt van generale preventie acht de rechtbank in het bijzonder van belang dat men er van doordrongen wordt dat het plegen van dit soort gewelddadige overvallen leidt tot langdurige gevangenisstraffen.
In het nadeel van verdachte is rekening gehouden met het terzake van hem in het dossier bevindende “overzicht van veroordelingen in de republiek van Letland” uit 2009, waaruit blijkt dat hij in Letland reeds eerder is veroordeeld tot lange gevangenisstraffen (respectievelijk 4 jaar en 8 jaar).
Alles afwegend worden na te noemen straf en maatregel passend en geboden geacht.
Schadevergoedingsmaatregel
Bij de diefstal is een grote hoeveelheid sieraden en juwelen weggenomen. Deze sieraden en juwelen zijn tot op heden niet teruggevonden. Uit de stukken blijkt dat de geraamde schade tenminste € 320.000,- betrof. Nu de slachtoffers voor een bedrag van € 136.200,- verzekerd waren tegen overvallen, resteert een schade door verlies van sieraden en juwelen van (tenminste) € 183.800,-. Niet is gebleken dat deze schade op andere wijze is gecompenseerd.
Nu is vast komen te staan dat aan de slachtoffers als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreekse schade is toegebracht ziet de rechtbank ambtshalve aanleiding om naast de opgelegde gevangenisstraf ook de schadevergoedingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voor het bedrag van € 183.800,- ten behoeve van de eigenaren van Juwelierszaak [naam] ([slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) op te leggen. Voor het opleggen van deze maatregel is niet vereist dat die mogelijkheid ter zitting aan de orde is geweest (HR 20 november 2007, NJ 2007,646).
Nu de verdachte het strafbare feit waarvan de maatregel zal worden opgelegd samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de eigenaren betalen is de verdachte in zoverre jegens de eigenaren van deze betalingsverplichting bevrijd. Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn mededaders onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.
VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJEN / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 1], wonende te [woonplaats benadeelde partij 1], terzake van de feiten 1, 2 en 3. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 24.807,16 en immateriële schade tot een bedrag van € 12.500,-. De door de benadeelde partij gevorderde materiële schade bestaat uit drie posten. Er wordt vergoeding gevorderd van de kosten verbouwing badkamer ad € 18.926,56, schade aan de winkel ad € 4.683,60 en kosten van een nieuwe bril ad € 1.197,-.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij voor wat betreft de eerste twee posten niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Met betrekking tot de bril alsmede de immateriële schadevergoeding is de officier van justitie van oordeel dat deze posten kunnen worden toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet van eenvoudige aard is en dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ten aanzien van de kosten met betrekking tot de badkamer en de schade aan de winkel is de rechtbank van oordeel dat behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor beoordeling van de post met betrekking tot de badkamer is het nodig dat nader onderzoek wordt gedaan naar het letsel van aangeefster om te kunnen bepalen of de aanpassingen aan de badkamer in dat verband noodzakelijk zijn geweest. Ook voor de schade aan de winkel is het niet mogelijk om alleen op basis van de overgelegde factuur te beoordelen of de kosten (geheel) in dit verband zijn gemaakt. Gezien het stadium waarin de strafzaak zich thans bevindt en de tijd die de verdachten al in voorarrest zitten, levert het onderzoek naar genoemde posten een onevenredige belasting voor het strafgeding op. De benadeelde partij zal dan ook voor wat betreft deze twee posten niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de kosten van de bril ad € 1.197,- geldt het volgende. Nu is komen vast te staan dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten en de gevorderde schadevergoeding genoegzaam is onderbouwd, zal de vordering, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 12.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2009, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met medeverdachten heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de medeverdachten de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd. Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn medeverdachten onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 2], wonende te [woonplaats benadeelde partij 2], terzake van de feiten 1, 2 en 3. De benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 12.500,-.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schadevergoeding redelijk is en voor toewijzing gereed ligt.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet van eenvoudige aard is en dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
De rechtbank overweegt het volgende.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 12.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2009 zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met medeverdachten heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de medeverdachten de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd. Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn medeverdachten onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 24c, 36f, 45, 47, 56, 282, 288 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 10 (tien) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van materiële schade wat betreft de posten verbouwing badkamer ad € 18.926,56 en schade winkel ad € 4.683,60; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 13.697,- (dertienduidend zeshonderdzevenennegentig euro) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan [benadeelde partij 1] wonende te [woonplaats benadeelde partij 1], te betalen € 13.697,- (zegge: dertienduidend zeshonderdzevenennegentig euro), met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 13.697,- (zegge: dertienduidend zeshonderdzevenennegentig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 24 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 12.500,- en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan [benadeelde partij 2] wonende te [woonplaats benadeelde partij 2] te betalen € 12.500,- (zegge: twaalf duizend vijfhonderd euro), met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2009 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 12.500,- (zegge: twaalf duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 22 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de eigenaren van Juwelierszaak [naam] ([slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) te betalen € 183.800 (honderd drieëntachtig duizend en achthonderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 319 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Pit, voorzitter,
en mrs. Leinarts en Peeck, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 februari 2011.
Bijlage bij vonnis van 10 februari 2011:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Zaak Overval
hij
op of omstreeks 30 juli 2009
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
één of meer perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1 en/of slachtoffer 2] van het
leven te beroven, met dat opzet (met kracht)
- meermalen, althans éénmaal (telkens) die [slachtoffer 1] op/tegen het hoofd en/of
het gezicht en/of het (boven)lichaam (met geschoeide voet) heeft geschopt
en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen en/of
- meermalen, althans éénmaal (telkens) die [slachtoffer 2] op/tegen het hoofd en/of het
gezicht en/of het (boven)lichaam (met geschoeide voet) heeft geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen en/of
- op de rug van die [slachtoffer 2] is gesprongen en/of
- die [slachtoffer 1 en/of slachtoffer 2] van een trap heeft geduwd/gegooid, althans gesleept
en/of gesleurd en/of
- met een priem en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft
gestoken, althans stekende bewegingen heeft gemaakt, in/naar/in de richting
van het gezicht en/of het lichaam van die [slachtoffer 1],
welk vorenomschreven misdrijf werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van
enig strafbaar feit, te weten diefstal met braak, en welke
geweldshandeling(en) werd(en) gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van
dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping
op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid
en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
[art. 288/287 jo 45/47 Wetboek van Strafrecht]
2.
hij
op of omstreeks 30 juli 2009
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer 1 en/of slachtoffer 2] wederrechtelijk van de
vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij
verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet
- (onverhoeds) die [slachtoffer 1 en/of slachtoffer 2] (van achteren) vastgepakt en/of
(gedurende lange(re) tijd) vastgehouden en/of
- (met kracht) meermalen, althans éénmaal (telkens) die [slachtoffer 1 en/of slachtoffer 2]
op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het (boven)lichaam (met geschoeide
voet) geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen en/of
- (met kracht) die [slachtoffer 1 en/of slachtoffer 2] van een trap geduwd/gegooid, althans
gesleept en/of gesleurd en/of
- een in een (bedwelmende) vloeistof gedrenkte doek gedrukt op/tegen het
gezicht van die [slachtoffer 1 en/of slachtoffer 2] en/of
- de armen en/of handen en/of de mond van die [slachtoffer 1 en/of slachtoffer 2] met tape
(vast)gebonden en/of
- (dreigend) aan die [slachtoffer 1 en/of slachtoffer 2] (meermalen) (in gebrekkig Engels)
toevoegen van de woorden: "waar is de kluis" en/of "waar is het geld" en/of
"waar is de computer", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
[art. 282 jo 47 Wetboek van Strafrecht]
3.
hij
op of omstreeks 30 juli 2009
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (grote)
hoeveelheid sieraden en/of juwelen, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1 en/of slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of aan mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1 en/of slachtoffer 2],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn
mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
bestond(en) uit het (met kracht)
- meermalen, althans éénmaal (telkens) die [slachtoffer 1 en/of slachtoffer 2 op/tegen het
hoofd en/of het gezicht en/of het (boven)lichaam (met geschoeide voet)
schoppen en/of trappen en/of stompen en/of slaan en/of
- op de rug van die [slachtoffer 2] te springen en/of
- die [slachtoffer 1 en/of slachtoffer 2] van een trap duwen/gooien, althans slepen en/of
sleuren en/of
- met een priem en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp
steken, althans stekende bewegingen maken in/naar/in de richting van het
lichaam van die [slachtoffer 1];
[art. 312 Wetboek van Strafrecht]