ECLI:NL:RBROT:2011:BP7341

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/966 BELEI - T1
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding voor waardevermindering woning door HSL-Zuid

In deze zaak hebben eisers een verzoek ingediend om schadevergoeding in verband met de waardevermindering van hun woning door de aanleg van de HSL-Zuid. De rechtbank Rotterdam heeft op 10 maart 2011 uitspraak gedaan in deze kwestie. De eisers stelden dat hun woning, gelegen aan [adres] te [woonplaats], schade lijdt door een toename van de geluidsbelasting als gevolg van de HSL-Zuid. De rechtbank heeft vastgesteld dat het advies van de Schadecommissie HSL-Zuid, dat als peildatum 6 september 1999 hanteert, geen waardevermindering van de woning aantoont. De Schadecommissie concludeerde dat de geluidsbelasting door de HSL-Zuid slechts een marginale stijging vertoont van 53 naar 54 MKM, wat niet als een significante verslechtering wordt beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de Schadecommissie de situatie ter plaatse adequaat heeft beoordeeld en dat de geluidsmetingen en de berekeningen correct zijn uitgevoerd. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, omdat er geen bewijs was dat de geluidsbelasting op de peildatum hoger was dan in het advies werd aangegeven. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van verweerder in stand kan blijven en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en eisers kunnen in hoger beroep gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/966 BELEI - T1
Uitspraak in het geding tussen
[eisers], wonende te [woonplaats], eisers,
gemachtigde mr. M.E. Jendsen, medewerker DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam,
en
het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4, verweerder,
gemachtigde prof. mr. B.P.M. van Ravels, advocaat te Breda.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 5 november 2007 hebben eisers aan verweerder verzocht om schadevergoeding en nadeelcompensatie toe te kennen in verband met de aanleg van de HSL-Zuid nabij hun woning aan de [adres] te [woonplaats].
Bij besluit van 6 juli 2009 heeft verweerder het verzoek van eisers afgewezen.
Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 februari 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) hebben eisers beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2011. Aanwezig waren eiser [eiser] en de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2 Overwegingen
2.1 Wettelijk kader
Ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de aanleg van de HSL-Zuid en de verbreding, verlegging en reconstructie van de A16 en de A4, hebben de minister van Verkeer en Waterstaat en de raden van een aantal gemeenten de Gemeenschappelijke regeling schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de Gemeenschappelijke regeling) vastgesteld.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Gemeenschappelijke regeling kan op grond van de regeling slechts schadevergoeding op verzoek van degene die schade lijdt, of zal lijden, toegekend worden als de schade een gevolg is van het onherroepelijke tracébesluit en/of daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen van bestuursorganen, en deze schade redelijkerwijs niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 9 van de Gemeenschappelijke regeling beslist het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: het algemeen bestuur) op verzoeken om schadevergoeding, voor zover de schade voortvloeit uit het onherroepelijke tracébesluit en/of daaruit rechtstreeks voortvloeiende bestuursbesluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen.
Ingevolge artikel 10 van de Gemeenschappelijke regeling is op de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 9 de door het algemeen bestuur vast te stellen nadeelcompensatieverordening van toepassing.
Het algemeen bestuur heeft ter uitvoering van artikel 10 van de Gemeenschappelijke regeling op 6 april 1998 de Nadeelcompensatieverordening HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de Verordening) vastgesteld.
In artikel 2, eerste lid, van de Verordening is bepaald, voor zover hier van belang, dat het algemeen bestuur, op verzoek van degene die schade lijdt of zal lijden, schadevergoeding toekent als de schade het gevolg is van het onherroepelijke tracébesluit en de daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten en/of rechtmatige uitvoeringshandelingen van bestuursorganen, mits deze schade niet of niet geheel ten laste van degene die schade lijdt behoort te blijven en voor zover vergoeding van deze schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd. De hoogte van de schadevergoeding wordt naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld.
2.2 Standpunten van partijen
2.2.1 Verweerder heeft aan de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de schade in de vorm van waardevermindering van de woning van eisers aan [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) ten grondslag gelegd een advies van de Schadecommissie HSL-Zuid/A16/A4 (hierna: de Schadecommissie) van 2 juni 2009 (hierna: het advies). De Schadecommissie heeft de situatie ter plaatse bezichtigd. Als peildatum voor het ontstaan van eventueel vergoedbare schade neemt het advies 6 september 1999. Dit is de datum waarop het toepasselijke Tracébesluit onherroepelijk is geworden. Het advies beschrijft dat de kortste afstand van het hart en de zijkant van het HSL-tracé tot de woning circa 370 m, onderscheidenlijk 340 m, is en dat het HSL-tracé (op de peildatum) vanaf de verdiepingen over de achterliggende kassen zichtbaar is. Dit zicht wordt in de zomer en (gedeeltelijk) in het voor- en najaar ontnomen door groenvoorzieningen. De geluidsbelasting van de woning (berekend op de meest belaste gevel) stijgt door de komst van de HSL, samengevat in de zogeheten milieukwaliteitsmaat (MKM), van 53 naar 54 MKM. De conclusie van de Schadecommissie is dat geen sprake is van een waardevermindering van de woning op de peildatum,, gelet op de effecten van de maximaal planologische invulling, de tracébesluitvorming annex planologische inpassing daarvan, de geringe verslechtering van de geluidsituatie (van 1 MKM), de aard van de woning, de courantheid en het prijssegment waartoe deze behoort en de relatief grote afstand tussen de woning en het HSL-tracé (plusminus 370 m). Voorts is de Schadecommissie niet gebleken van andere schade die op grond van artikel 20d Tracéwet en/of de Nadeelcompensatieverordening voor vergoeding in aanmerking komt.
2.2.2 Verweerder heeft het bezwaar van eisers tegen het niet toekennen van schadevergoeding ongegrond verklaard onder overname van een advies van de Bezwarencommissie Noord van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de Bezwarencommissie) van 23 november 2009. Daarin is ten aanzien van het bezwaar van eisers dat bij de geluidsmetingen onvoldoende rekening is gehouden met de tijdelijke overbelasting van de [straat] ten tijde van de geluidsmetingen in mei 2002 overwogen dat op het MKM-formulier in de huidige MKM-waarde de al bestaande geluidsbronnen zijn meegenomen inclusief de (planologisch) maximale invulling, uitgaande van de voorafgaande aan de peildatum van 6 september 1999 destijds meest waarschijnlijke planologische invulling. Daarnaast heeft de Bezwarencommissie in het bestreden besluit overwogen dat niet is gebleken dat de MKM-gegevens op onjuiste of onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Het gehanteerde akoestische model is beoordeeld door de Raad van State en als kennelijk niet onredelijk gekwalificeerd.
Voor zover eisers betogen dat de geluidsbelasting op de achtergevel van hun woning hoger is dan in het advies wordt aangegeven, overweegt de Bezwarencommissie dat eisers ter adstructie daarvan wijzen naar geluidsmetingen van de [straat] in mei 2002 terwijl het hier aan de orde zijnde peilmoment 6 september 1999 is en dat eisers geen gedegen nadere onderbouwing hebben overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat de berekende MKM-waarden onjuist zijn. De bezwarencommissie geeft aan dat piekbelasting hoger kan zijn, maar dat in de advisering wordt uitgegaan - en ook uitgegaan mag worden - van de gemiddelde geluidsbelasting van de HSL.
2.2.3 Eisers handhaven in beroep hun in bezwaar naar voren gebrachte grieven dat ten tijde van de geluidsmeting in 2002 de [straat] tijdelijk overbelast was, waardoor de geluidsmetingen die in 2002 zijn gedaan geen goed beeld geven, dat de belasting van geluid op de achtergevel van de woning hoger is dan in het rapport is aangegeven en dat het geluid van de HSL in de praktijk harder blijkt te zijn dan in rapporten is vastgelegd. Daarnaast stellen zij dat het bestreden besluit en het advies dat daaraan ten grondslag is gelegd onzorgvuldig tot stand is gekomen en een deugdelijke motivering ontbeert. Op hun grief dat de woning op een dijk ligt en dat de geluidsbelasting daardoor hoger is, is door verweerder niet ingegaan. Het is voor eisers dan ook niet inzichtelijk of hiermee rekening is gehouden. Ook is niet duidelijk of er is voldaan aan de voorschriften van het Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2006. Volgens eisers is inmiddels in het TNO-rapport van TNO Industrie en Techniek van 15 oktober 2009 objectief vastgesteld dat eisers meer geluidslast ondervinden door de HSL. Nu vaststaat dat er een verschil van 14 dB(A) bestaat tussen de initiële (foutieve) berekeningen en de uiteindelijke metingen waarop het besluit is gebaseerd, kan het bestreden besluit geen stand houden. Dat slechts sprake zou zijn van een geluidsverslechtering van 1 MKM staat niet vast en feitelijk ondervinden eisers aanzienlijk meer geluidsoverlast dan zij op grond van de foutieve rekenmodellen zouden ondervinden. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eisers het TNO-rapport “Evaluatie van de geluidsemissie van de HSL-Zuid (dienstregeling september 2009)” van 15 oktober 2009 overgelegd.
2.3 Beoordeling
2.3.1 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient voor de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding te worden onderzocht of zich een wijziging van het planologische regime heeft voorgedaan, waardoor de verzoeker in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel, waarbij de wijziging tot stand is gebracht en het voordien geldende planologische regime. Niet de feitelijke situatie is van belang, maar hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.3.2 In het advies van de Schadecommissie van 2 juni 2009 en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken is bij de beoordeling van de geluidsbelasting gebruik gemaakt van de MKM, waardoor een vergelijking gemaakt kan worden tussen de geluidsituatie voor en na de aanleg van de HSL-Zuid en de totale akoestische situatie kan worden beoordeeld. Door de aanleg van de HSL-Zuid zal de te verwachten geluidsbelasting van de woning stijgen van 53 MKM naar 54 MKM, hetgeen een niet merkbare verslechtering van de geluidsituatie ter plaatse is, aldus het advies. Eén jaar en vervolgens tien jaar na ingebruikname van de HSL-Zuid zal de werkelijke geluidsbelasting worden gemeten. Anders dan eisers betogen, is de rechtbank van oordeel dat het algemeen bestuur bij de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding mocht uitgaan van de toen bekende gegevens. Indien zou blijken dat de geluidshinder feitelijk meer bedraagt dan de thans berekende geluidshinder, kunnen eisers een nieuw dan wel aanvullend verzoek om schadevergoeding doen.
2.3.3 Voor zover eisers zich ter ondersteuning van hun standpunt beroepen op het rapport van TNO van 15 oktober 2009, is de rechtbank van oordeel dat eisers daarmee niet aannemelijk hebben gemaakt dat de in het advies van 2 juni 2009 toegepaste berekeningsmethode onjuist is. In het door eisers aangehaalde rapport is niet de vraag beantwoord of eisers op de locatie van hun woning op de hier van toepassing zijnde peildatum (6 september 1999) schade lijden ten gevolge van een toename van de geluidsbelasting als gevolg van de HSL-Zuid waarbij een vergelijking heeft plaatsgevonden van de maximale benutting van de planologische mogelijkheden onder het oude en het nieuwe planologische regime. Ook is van belang dat voor zover uit het rapport zou volgen dat er onvoldoende rekening is gehouden met een hoger piekgeluidsniveau van een hoge snelheidstrein, de MKM-waarde een gemiddelde waarde betreft, waarbij is ingecalculeerd dat met de komst van de HSL-Zuid sprake zal zijn van piekbelastingen in en rondom de woning. Gelet hierop ziet de rechtbank in het overgelegde rapport geen grond voor de conclusie dat het advies van 2 juni 2009 onjuist is en door verweerder niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen worden gelegd.
2.3.4 Voor zover eisers hebben betoogd dat hun woning hoger gelegen is op een dijk en als gevolg daarvan de geluidsbelasting voor hen aan de achterzijde van de woning hoger is, overweegt de rechtbank dat door verweerder in beroep een aanvullend rapport van Movares, zijnde de adviseur die het MKM-rapport heeft opgesteld, van 16 juli 2010 is overgelegd. Blijkens dit rapport is door deze adviseur een extra waarneempunt op grotere hoogte, namelijk op 10,5 meter uitgewerkt. Het hogere waarneempunt heeft volgens dit rapport geen invloed op de gemiddelde geluidsbelasting. De waarde op 10,5 meter is dezelfde als op 7,5 meter, namelijk 50 dB (A) etmaalwaarde. Gegeven de omstandigheid dat de Schadecommissie de situatie ter plaatse heeft bezichtigd en dus bekend moet zijn geweest met de situering van de woning, ziet de rechtbank in hetgeen door eisers is aangevoerd geen aanleiding om de juistheid van het standpunt van verweerder in twijfel te trekken.
2.3.5 In hetgeen eisers overigens naar voren hebben gebracht, ziet de rechtbank geen aanknopingspunt(en) om het bestreden besluit onjuist te achten.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Het beroep is ongegrond.
2.3.6 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. C.A. Schreuder, voorzitter, en mr. H. Bedee en
mr. A.C. Hendriks, leden, in tegenwoordigheid van J. van Mazijk, griffier.
de griffier: de voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 10 maart 2011.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eisers worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: