vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 372611 / KG ZA 11-123
uitspraak: 14 februari 2011
datum uitwerking: 22 maart 2011
Vonnis in kort geding van 14 februari 2011
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
STADSREGIO ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
STADSGEWEST HAAGLANDEN,
zetelend te 's-Gravenhage,
eiseressen,
advocaat mrs. M.E. Lips en G.Verberne,
1. de vereniging
VAKORGANISATIE ONAFHANKELIJK RET-PERSONEEL,
gevestigd te Rotterdam,
2. de vereniging
VAKVERENIGING BEWUST VERDER 2002,
gevestigd te Rotterdam,
3. de vereniging
ABVAKABO FNV,
gevestigd te Zoetermeer,
4. de vereniging
FNV BONDGENOTEN,
gevestigd te Utrecht,
advocaten gedaagden sub 1 t/m 4: mrs. R. van der Stege en L.C.J. Sprengers,
5. de vereniging
CNV VAKMENSEN,
gevestigd te Utrecht,
advocaat gedaagde sub 5: mr.drs. H. Aydemir.
gedaagden.
Gedaagden zijn vrijwillig verschenen.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 12 februari 2011;
- producties van eiseressen;
- producties van gedaagden;
- de pleitnotitie van mr. M.E. Lips;
- de pleitnotities van mrs. L.C.J. Sprengers en R. van der Stege;
- de pleitnotities van mr.drs. H. Aydemir.
1.2. De raadslieden van partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van 14 februari 2011. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 14 februari 2011 uitspraak gedaan in verkorte vorm. Dit vonnis vormt een uitwerking daarvan.
2. De feiten
2.1. Stadsregio Rotterdam is een samenwerkingsverband van 15 gemeenten in de regio Rijnmond. Stadsgewest Haaglanden is een samenwerkingsverband van negen gemeenten in de regio Haaglanden.
2.2. Het dagelijks bestuur van Stadsregio Rotterdam en het dagelijks bestuur van
Stadsgewest Haaglanden zijn elk krachtens artikel 20, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000 bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer (met uitzondering van de trein) binnen hun regio.
2.3. Stadsregio Rotterdam en Stadsgewest Haaglanden hebben binnen hun regio aan respectievelijk RET N.V. (hierna: RET) en HTM Personenvervoer N.V. (hierna: HTM)
een concessie verleend tot het aanbieden van openbaar vervoer per bus, tram en metro.
2.4. Vakorganisatie Onafhankelijk RET-personeel, Vakvereniging Bewust Verder 2002 en ABVAKABO FNV zijn deelnemers aan het collectief arbeidsvoorwaardenoverleg met RET. FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen zijn deelnemers aan het collectief arbeids-voorwaardenoverleg met HTM.
2.5. In het Besluit Personenvervoer 2000 is geregeld dat de betreffende consessies voor bus op 1 januari 2012 moeten zijn aanbesteed en dat de concessies voor tram en/of metro op 1 januari 2017 moeten zijn aanbesteed.
2.6. In 2007 is de motie Roefs ingediend en door de Tweede Kamer aangenomen.
In deze motie wordt de regering verzocht om voor de stadregio’s Amsterdam, Rotterdam en Haaglanden de openbare aanbesteding van het openbaar vervoer niet langer te verplichten en de Wet Personenvervoer 2000 daarop aan te passen. Bij de Tweede Kamer is een wetswijziging van de Wet Personenvervoer op dit punt ingediend.
De huidige Minister, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus, van Infrastructuur en Milieu (hierna: de Minister) heeft aangegeven dat het huidige kabinet deze wetswijziging niet steunt en een wijziging op dit wetsvoorstel ingediend.
Tijdens een spoeddebat in de Tweede Kamer op 10 februari 2011 lijkt een meerderheid van de Tweede Kamer zich achter de plannen tot openbare aanbesteding te scharen. De Tweede Kamer zal naar verwachting op 15 februari 2011 over moties die in het spoeddebat zijn ingediend stemmen.
2.7. Met de aanbesteding van het openbaar vervoer in de regio’s van de drie grote steden (Amsterdam, Rotterdam en Den Haag) wordt door het kabinet een bezuiniging beoogd van 120 miljoen euro. Daarnaast staat een bezuiniging van 5% op de rijksbijdrage aan de Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer (hierna: BDU) gepland, alsmede het schrappen van de reële groei van de BDU met 1,1%. Uit de BDU worden door Stadsregio Rotterdam en Stadsgewest Haaglanden verscheidene activiteiten op het gebied van verkeer en vervoer gefinancierd, waaronder maatregelen ter bevordering van de veiligheid.
2.8. Op 2 februari 2011 hebben ABVAKABO FNV en FNV Bondgenoten, nadat zij in een eerder stadium - in een gesprek d.d. 22 november 2010 - hun bezwaren aan de Minister kenbaar hadden gemaakt, een brief aan de Minister geschreven (met kopie aan de voorzitter van de Tweede Kamer en alle Tweede Kamerfracties). In deze brief wordt door ABVAKABO FNV en FNV Bondgenoten gemotiveerd aangegeven dat de voornemens van dit kabinet inzake het openbaar aanbesteden van het openbaar vervoer in de drie stadsregio’s vergaande negatieve gevolgen zullen hebben voor de reizigers, de werkgelegenheid en de rechtspositie van de betrokken medewerkers (ondermeer van RET en HTM) hetgeen zijn weerslag zal hebben op de kwaliteit en kwantiteit van het openbaar vervoer in de regio’s Amsterdam, Den Haag en Rotterdam.
In deze brief hebben ABVAKABO FNV en FNV Bondgenoten de volgende eisen aan
de Minister gesteld:
- Een schriftelijke toezegging dat zij ten spoedigste in de Tweede Kamer het wetvoorstel zal verdedigen waarin de wijziging is opgenomen op de Wp 2000 waarbij de keuzevrijheid tussen openbare aanbesteding en inbesteding van het Stadsvervoer in de G3 wordt gehandhaafd;
- De schriftelijke toezegging dat de inboeking van de bezuiniging van 120 miljoen euro als gevolg van het aanbesteden van het Stadsvervoer in de drie grote steden komt te vervallen;
- De schriftelijke toezegging dat de bezuiniging van 5% op de rijksbijdrage op de Brede Doel Uitkering Verkeer en Vervoer komt te vervallen dan wel substantieel wordt verminderd.
Indien de Minister niet vóór 9 februari 2011 aan voornoemde eisen zou voldoen,
zouden ABVAKABO FNV en FNV Bondgenoten hun leden oproepen tot het voeren van collectieve acties.
De Minister heeft aan voormelde eisen geen gevolg gegeven.
2.9. ABVAKABO FNV en FNV Bondgenoten hebben op 10 februari 2011 aan RET en HTM collectieve acties aangekondigd in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam, welke acties zouden plaatsvinden op respectievelijk 14, 15 en 16 februari 2011.
Vakorganisatie Onafhankelijk RET-Personeel, Vakvereniging Bewust Verder 2002 en
CNV Vakmensen, die hebben zich bij de acties aangesloten.
2.10. In Stadsgewest Haaglanden zullen op 15 februari 2011 de Randstadrail lijn 3 en 4, de tramlijnen 10 en 19, de buslijnen 18, 22, 24 en 25 niet rijden. Vanaf 20.00 uur rijden er in het geheel geen bussen meer die dag.
In Stadsregio Rotterdam zullen op 16 februari 2011 de Randstad- rail lijn E, de tramlijnen 4, 20, 23 en de buslijnen 33, 35, 38, 44, 50, 56, 66, 70 en 76 niet rijden.
Dit minder of niet laten rijden wordt hierna ook wel aangeduid met: de staking.
3.1. Stadsregio Rotterdam en Stadsgewest Haaglanden vorderen dat de voorzieningen-rechter van de rechtbank Rotterdam bij vonnis, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad:
1. Met betrekking tot FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen:
Primair: FNV Bondgenoten en (CNV Vakmensen) met onmiddellijke ingang te verbieden om haar leden op te roepen en/of aan te zetten tot het op enigerlei wijze houden van de aangekondigde staking op 15 februari 2011 en FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen te veroordelen om onverwijld, doch uiterlijk binnen twee uur na de betekening van dit vonnis, aan al haar leden te berichten dat de aangekondigde staking onrechtmatig is en het aan haar leden derhalve niet is toegestaan om op enigerlei wijze hun werkzaamheden te staken op 15 februari 2011;
Subsidiair: FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen te veroordelen om onverwijld, doch uiterlijk twee uur na de betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis aan al haar leden te berichten dat de aangekondigde staking in aard en omvang onrechtmatig is, voor zover deze betreft het volledig stilleggen van ritten van voertuigen op metro, tram en/of buslijnen van ondernemingen aan wie Stadsgewest Haaglanden concessies heeft verleend en het aan haar leden derhalve niet is toegestaan op die wijze hun werkzaamheden te staken op 15 februari 2011;
Meer subsidiair: FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen te veroordelen om onverwijld, doch uiterlijk twee uur na de betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis aan al haar leden te berichten dat de aangekondigde staking op een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen wijze onrechtmatig is en het aan haar leden derhalve niet is toe-gestaan op die wijze hun werkzaamheden te staken op 15 februari 2011;
Primair en (meer) subsidiair: op overtreding van een of meer van de hierboven genoemde verboden een dwangsom van € 500.000,00 (vijfhonderdduizend euro) per overtreding te stellen;
Primair en (meer) subsidiair: FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen te veroordelen in
de kosten van deze procedure;
2. Met betrekking tot de Vakorganisatie Onafhankelijk RET-personeel, Vakvereniging Bewust Verder 2002, AbvaKabo FNV:
Primair: de Vakorganisatie Onafhankelijk RET-personeel, Vakvereniging Bewust Verder 2002 en de AbvaKabo FNV te veroordelen om onverwijld, doch uiterlijk binnen twee uur na de betekening van dit vonnis, aan al haar leden te berichten dat de aangekondigde staking onrechtmatig is en het aan haar leden derhalve niet is toegestaan om op enigerlei wijze hun werkzaamheden te staken op 16 februari 2011;
Subsidiair: de Vakorganisatie Onafhankelijk RET-personeel, Vakvereniging Bewust Verder 2002 en de AbvaKabo FNV te veroordelen om onverwijld, doch uiterlijk twee uur na de betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis aan al haar leden te berichten dat de aan-gekondigde staking in aard en omvang onrechtmatig is, voor zover deze betreft het volledig stilleggen van ritten van voertuigen op metro, tram en/of buslijnen van ondernemingen aan wie Stadsregio Rotterdam concessies heeft verleend en het aan haar leden derhalve niet is toegestaan op die wijze hun werkzaamheden te staken op 16 februari 2011;
Meer subsidiair: de Vakorganisatie Onafhankelijk RET-personeel, Vakvereniging Bewust Verder 2002 en AbvaKabo FNV te veroordelen om onverwijld, doch uiterlijk twee uur na de betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis aan al haar leden te berichten dat de aangekondigde staking op een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen wijze onrechtmatig is en het aan haar leden derhalve niet is toegestaan op die wijze hun werkzaamheden te staken op 16 februari 2011;
Primair en (meer) subsidiair: op overtreding van een of meer van de hierboven genoemde verboden een dwangsom van € 500.000,00 (vijfhonderdduizend euro) per overtreding te stellen;
Primair en (meer) subsidiair: de Vakorganisatie Onafhankelijk RET-personeel, Vakvereniging Bewust Verder 2002 en AbvaKabo FNV te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. Eiseressen stellen hiertoe - samengevat weergegeven - het volgende:
3.2.1. De concessieverlenende eiseressen zijn als derden-belanghebbenden in dit geschil
betrokken, nu zij - bij doorgang van de aangekondigde staking - in hun gerechtvaardigde belangen zullen worden geschaad, als de concessiehouders - HTM en RET - op respectie-velijk 15 en 16 februari 2011 geen uitvoering kunnen geven aan de op hen, krachtens de Wet personenvervoer 2000 rustende, plicht tot het verrichten van het openbaar vervoer conform de verleende concessiebeschikking. Een aanzienlijk aantal reizigers zal hierdoor ernstig worden gedupeerd.
3.2.2. Ter onderbouwing van hun vorderingen hebben eiseressen allereerst betoogd dat de voorgenomen staking door gedaagden een zuiver politieke staking betreft. De staking richt zich immers op de leden van het kabinet en het parlement en is bedoeld om de politieke besluitvorming dusdanig te beïnvloeden, dat de verplichte aanbesteding van het openbaar vervoer in de drie grote steden en de daarmee in verband staande bezuinigingen van 120 miljoen euro geen doorgang zullen vinden. Het doel van de staking is buiten de sfeer van de arbeidsvoorwaarden en/of collectieve onderhandelingen daaromtrent gelegen.
Er is ook geen sprake van dat de bonden tengevolge van het voorgenomen overheidsbeleid op achterstand worden gezet bij toekomstige onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden. Dat betekent dat de staking buiten de reikwijdte van artikel 6 lid 4 ESH valt en daarmee onrechtmatig is.
3.2.3. Voorts hebben eiseressen subsidiair aangevoerd dat, als de staking in beginsel onder artikel 6 lid 4 ESH valt, gedaagden te snel naar het middel van staking, zeker in deze zware variant, hebben gegrepen, nu er voor gedaagden nog voldoende - minder schadelijke - alternatieven voorhanden zijn om hun onvrede met het overheidsbeleid kenbaar te maken. Daar komt bij dat nog volstrekt onduidelijk is hoe, waar en in welke mate de bezuinigingen vorm gaan krijgen. Zo staat niet vast of er een verplichte aanbesteding gaat komen en wat voor mogelijke (financiële) consequenties hiervan te verwachten zijn, nu eiseressen hierover met de Minister nog volop in overleg zijn en de Tweede Kamer nog een besluit moet nemen over het voorliggende wetsvoorstel inclusief de nota van wijziging van de Minister. Gelet hierop is het nu doorzetten van de staking prematuur en derhalve onrechtmatig.
3.2.4. Tot slot hebben eiseressen aangevoerd dat de aangekondigde staking binnen de beperking valt, waar artikel G lid 1 ESH op ziet, nu door de staking de belangrijkste OV-slagaders binnen de Stadsregio Rotterdam en het Stadsgewest Haaglanden worden stil-gelegd. Grote groepen reizigers en een aanzienlijk aantal bedrijven wordt hierdoor oneven- redig zwaar gedupeerd. Een cruciaal deel van het in Stadsgewest Haaglanden te verrichten openbaar vervoer ligt compleet stil, waardoor in totaal circa 150.000 van de 450.000 reizigers binnen deze regio verstoken blijven van openbaar vervoer. Ook alle 560.000 reizigers, die op een gemiddelde werkdag in de Stadsregio Rotterdam gebruik maken van het openbaar vervoer, zullen ernstige hinder van de staking ondervinden. Vlaardingen en Rotterdam-The Hague Airport zullen op 16 februari 2011 met het openbaar vervoer zelfs geheel onbereikbaar zijn.
Het schrappen van 40% van het openbaar vervoer dat valt onder de door eiseressen vergunde openbaar vervoer voorzieningen binnen de Stadsregio Rotterdam en het Stadsgewest Haaglanden geeft bovendien allerminst een representatief beeld van de mogelijke consequenties van de bezuinigingen.
3.3. Gedaagden sub 1 t/m 4 hebben ten verwere - verkort weergegeven - het volgende aangevoerd.
3.3.1. Gedaagden sub 1 t/m 4 betwisten allereerst dat het hier om een staking in eigenlijke zin gaat; nu het gehele personeel inzetbaar blijft op die dag en vervangende werkzaamheden zal verrichten, betreft het hier geen staking, maar een collectieve actie.
Voorts betwisten gedaagden sub 1 t/m 4 dat het hier om een zuiver politieke actie gaat in de zin van de jurisprudentie van de Hoge Raad.
De betreffende uitkomst van de besluitvorming op politiek niveau zal direct van invloed zijn op de arbeidsplaatsen en de overige arbeidsvoorwaarden van de werknemers bij RET en HTM. Nu de verplichte aanbesteding en de daarmee in verband staande bezuinigingen direct van invloed zijn op het arbeidsvoorwaardenoverleg, betreft het hier een door artikel 6 lid 4 ESH gedekte actie.
3.3.2. Gedaagden sub 1 t/m 4 betwisten dat zij prematuur hun leden hebben opgeroepen om te gaan staken en derhalve niet hebben voldaan aan het ultimum remedium-vereiste.
Pogingen om met de Minister in overleg te komen, waaronder een gesprek op 22 november 2010, zijn op niets uitgelopen en aan de bij brief d.d. 2 februari 2011 gestelde eisen heeft de Minister geen gehoor gegeven (zie 2.8).
3.3.3. Het gaat hier om een actie met een beperkte omvang, te weten één dag per stadsregio. De bonden hebben gezocht naar een passende vorm voor de actie, die goed inzichtelijk kan maken wat de gevolgen van de bezuinigingen - 35 tot 40% minder exploi-tatie - kunnen zijn. De acties voldoen aan de proportionaliteitseis.
Daarbij is uitgebreid aandacht besteed aan veiligheidsaspecten; zo is bijvoorbeeld de metro
(binnen Rotterdam) buiten schot gehouden in verband met mogelijk gevaarlijke situaties op perrons bij het rijden met een zeer beperkte frequentie. De acties zijn daarnaast tijdig aangezegd en aan het publiek bekend gemaakt. Sinds vorige week woensdag wordt in het openbaar vervoer, op de website en via flyers geïnformeerd over welke lijnen bij de actie betrokken zijn.
Er is dan ook sprake van evenredigheid tussen het doel van de actie en het gekozen actie-middel. Van een beperkingsgrond in de zin van artikel G ESH is dan ook geen sprake.
3.4. Gedaagde sub 5 heeft ten verwere - verkort weergegeven - het volgende aan-gevoerd.
3.4.1. De aangekondigde collectieve acties keren zich tegen de voorgenomen bezuinigin- gen (zie 2.7) en de daarmee gepaard gaande consequenties voor de werkgelegenheid en overige arbeidsvoorwaarden van het personeel en vallen daarmee binnen de reikwijdte van artikel 6 lid 4 ESH. Het doel van de acties is om de reizigers te laten zien wat de gevolgen zullen zijn voor het openbaar vervoer indien de aangekondigde bezuinigingen van de regering doorgang vinden. Nu de Minister het in de brief d.d. 2 februari 2011 (zie 2.8) gestelde ultimatum naast zich neer heeft gelegd en de acties ruim van tevoren en tijdig zijn aangezegd, hebben gedaagden “de spelregels” deugdelijk nageleefd.
3.4.2. Het recht om collectieve actie te voeren, kan eventueel worden beperkt door (één van de) materiële beperkingsgronden van artikel G ESH. Het betreft hier een limitatieve opsomming die samen met artikel 6 lid 4 ESH een gesloten systeem vormt. De specifieke beperkingsgronden die in deze zaak een rol zouden kunnen spelen, zijn de belangen van derden en de openbare orde. De bonden hebben de reizigers goed op de hoogte gebracht van de collectieve actie en de omvang daarvan, door middel van in de HTM-voertuigen geplaatste pamfletten, via de website en via de media. De reizigers zullen met de gekozen actievorm hun eindbestemming - weliswaar veelal met vertraging - kunnen bereiken. De reizigers worden zo voorbereid over wat hen te wachten staat indien de bezuiniging van
120 miljoen euro daadwerkelijk wordt doorgevoerd. Daarnaast wordt de veiligheid van reizigers voldoende gewaarborgd door het inzetten van extra personeel, waaronder BOA’s, op de Centrale Verkeersleiding en de afspraken die gemaakt zijn met de politie.
Nu de belangen van derden en de openbare orde voldoende zijn gewaarborgd is in casu geen sprake van een materiële beperkingsgrond waar artikel G ESH op ziet.
4. De beoordeling
4.1. Het recht op het voeren van collectieve acties van werknemers of hun vertegen- woordigende vakbonden, waaronder begrepen het stakingsrecht, wordt in beginsel beheerst door de bepalingen van het ESH (Europees Sociaal Handvest), dat in Nederland van kracht is sedert mei 1980. In artikel 6 aanhef en onder lid 4 van het ESH wordt het recht van werknemers of hun vertegenwoordigende vakbonden op collectief optreden erkend in gevallen van belangengeschillen met werkgevers, behoudens verplichtingen uit hoofde van reeds eerder gesloten collectieve arbeidsovereenkomsten.
Wordt een collectieve actie gedekt door artikel 6 lid 4 ESH, dan brengt dat mee dat deze in beginsel moet worden geduld als een rechtmatige uitoefening van het in deze verdrags- bepaling erkende grondrecht, ondanks de met haar beoogde en op de koop toe genomen schadelijke gevolgen voor de bestaakte werkgever en derden.
4.2. Bij een onder de dekking van artikel 6 lid 4 ESH vallende staking moet de rechter er vanuit gaan dat voor de vakbond en haar leden de bij de uitoefening van het betreffende grondrecht betrokken belangen zwaarwegend zijn. Behoudens bijzondere omstandigheden heeft de rechter dan ook niet te treden in de beoordeling van de vraag of de ene dan wel de andere partij meer of minder gelijk heeft in het conflict dat ten grondslag ligt aan de staking. Voor het oordeel dat de staking niettemin onrechtmatig is, is slechts dan plaats indien zwaarwegende procedureregels ("spelregels") zijn veronachtzaamd dan wel indien - met inachtneming van de door artikel G ESH gestelde beperkingen - moet worden geoordeeld dat de bonden en haar leden in redelijkheid niet tot deze actie hadden kunnen komen. Tot die procedureregels behoort onder meer ook dat een staking slechts rechtmatig kan zijn als zij als "uiterst middel" is toegepast en tijdig is aangezegd en kenbaar gemaakt. Aanzegging heeft een tweeledig doel: het voorkomen van onnodige bedrijfsschade en bescherming van de belangen van degenen die op de dienstverlening van de bestaakte werkgever zijn aangewezen.
4.3. De vraag of een staking in een concreet geval als "uiterst middel" is gehanteerd, dient evenzeer door de rechter met terughoudendheid te worden beantwoord. Dit volgt niet alleen hieruit dat het gaat om de uitoefening van een grondrecht, maar hangt ook samen met de omstandigheid dat de vraag of in een conflictsituatie nog een ander middel dan een staking kan worden gebruikt, geredelijk kan afhangen van verschillen in waardering van de omstandigheden en van taxaties omtrent de met dat middel te bereiken resultaten, terwijl die situatie veelal meebrengt dat de beslissing, of het middel van staking moet worden toegepast dan wel nog andere mogelijkheden bestaan, in korte tijd moet worden genomen.
4.4. Met betrekking tot de in artikel G ESH gestelde beperkingen aan de rechtmatige uitoefening van het in artikel 6 lid 4 ESH erkende grondrecht geldt dat moet kunnen worden vastgesteld dat de staking, gelet op de zorgvuldigheid die krachtens art. 6:162 BW in het maatschappelijk verkeer in acht moet worden genomen ten aanzien van de persoon en de goederen van anderen, in zodanige mate inbreuk maakt op de in het eerste lid van artikel G ESH aangewezen rechten van derden of algemene belangen dat beperkingen, maatschap-
pelijk gezien, dringend noodzakelijk zijn. Onbeperkte uitoefening van het grondrecht is dan jegens allen, die daarvan schade ondervinden, onrechtmatig. Of dit het geval is, is een vraag van proportionaliteit die slechts kan worden beslist door, met inachtneming van alle omstan- digheden van het geval in onderling verband, de bij de uitoefening van het grondrecht betrokken belangen af te wegen tegen die waarop inbreuk wordt gemaakt.
De voorzieningenrechter overweegt tegen deze achtergrond het volgende omtrent het voor-liggende geschil.
4.5. Hoewel het acties in twee regio’s betreft zijn deze in de berichtgeving steeds in verband met elkaar (en de actie in Amsterdam) toegelicht. Nu alle partijen ermee instemmen dat deze voorzieningenrechter zich over beide acties buigt en ook overigens geen behoefte bestaat aan het maken van onderscheid tussen de posities van de betrokkenen, zullen het feitencomplex, de posities en de vorderingen als één geheel worden behandeld.
4.6. Het betreft een actie die zich keert tegen de werkgevers HTM en RET, maar zich richt tegen de overheid. In dit geval is geen sprake van een zuiver politieke actie, omdat met name de bezuinigingen, die rechtstreeks samenhangen met de eventuele openbare aanbeste- ding, een naar het zich laat aanzien aanzienlijke invloed zullen hebben op de werkgelegen- heid en collectieve arbeidsvoorwaarden in ruime zin die onderwerp plegen te zijn van collectieve onderhandelingen tussen de bonden en de werkgevers. Dergelijke bezuinigingen zullen, als zij doorgaan, de onderhandelingspositie van de bonden verzwaren, althans dat is zeer waarschijnlijk. De voorzieningenrechter ziet geen reden om te betwijfelen dat bezuinigingen van aanzienlijke omvang te vrezen zijn.
In beginsel zijn de aangekondigde acties dus rechtmatig, omdat ze onder het bereik van artikel 6 lid 4 ESH vallen.
4.7. Voorts is voldoende aannemelijk dat de acties tijdig, niet alleen bij de werkgevers, maar ook bij het publiek (vanaf 10 - althans in elk geval 12 - februari 2011) en deugdelijk - in en rond de voertuigen, via de website en middels de media - zijn aangekondigd, zodat wat dat betreft aan de spelregels is voldaan.
4.8. Deze collectieve acties worden na overleg met de Minister en een door haar genegeerd ultimatum op het meest geëigende moment gevoerd om beïnvloeding van de politieke besluitvorming te bewerkstelligen; indien daarmee langer wordt gewacht bestaat de reële mogelijkheid dat de bonden te laat zullen zijn. Meer is thans niet noodzakelijk
4.8.1. Vervolgens is de vraag of de voorgenomen acties beperkt kunnen worden. Daartoe biedt artikel G lid 1 ESH slechts ruimte voor zover het zou gaan - voor zover nu aan de orde - om acties die onacceptabel grote gevaren opleveren voor de openbare orde en/of onaan- vaardbare schade en/of hinder voor derden opleveren.
4.8.2. Voor wat betreft de openbare orde hebben de bonden voldoende maatregelen getroffen door te overleggen met de werkgevers en de politie en door hun eigen personeel waaronder BOA’s ter begeleiding in te zetten, dan wel stand by te houden.
Gedaagden hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat daar voldoende maatregelen getroffen zijn. Er is dan ook - mede gelet op de omvang van de acties - geen serieus gevaar voor de openbare orde te vrezen.
4.8.3. Voor wat betreft de schade en/of hinder is aannemelijk, hetgeen door gedaagden ook niet wordt betwist, dat aanzienlijke aantallen reizigers gehinderd zullen worden, met name in het van en naar hun werk, school etc. gaan. Daar staat echter tegenover dat een groot deel van de bussen, trams en metro zowel in de Stadsregio als in Haaglanden blijft rijden, terwijl ook de treinen van NS en de bussen van de streekvervoerbedrijven blijven rijden.
Voldoende aannemelijk is dat de meeste reizigers, die niet beschikken over eigen vervoer en die op de betreffende dag in de betreffende regio noodzakelijkerwijs moeten reizen nog voldoende mogelijkheden hebben om met het openbaar vervoer op de plaats van bestemming te komen, zij het met meer moeite en vertraging. Slechts vliegveld Rotterdam-The Hague Airport (Zestienhoven) is hierop wellicht een uitzondering; omdat dit vliegveld echter (anders dan Schiphol) niet (in belangrijke mate) afhankelijk is van het openbaar vervoer voor zijn bereikbaarheid, betreft dit niet een dusdanig belang dat de actie hierdoor
geacht moet worden onaanvaardbare schade en/of hinder voor derden op te leveren.
Bovendien zijn er alternatieven voorhanden, zoals reizen met de auto, per taxi en met de fiets. Gelet op het voorgaande en gelet op het feit dat de actie zich per regio beperkt tot één dag levert dat geen disproportionele schade of hinder op. Dat geldt ook voor de gestelde schade van het bedrijfsleven (die is gerelateerd aan de bijdrage van de regio aan het Nationaal Bruto Product, doch overigens niet is geconcretiseerd).
4.9. Het is niet aan de voorzieningenrechter om zich een oordeel te vormen over de vraag of dit de enig mogelijke manier is om - effectief - actie te voeren. Aangenomen wordt dat sprake is van een zwaarwegend belang, de precieze invulling van de actie is aan de bonden. In elk geval is deze invulling van de actie, om inzichtelijk te maken wat het effect zou zijn van 40% bezuiniging te billijken.
4.10. Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen worden afgewezen.
4.11. Eiseressen zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.11.1. De kosten aan de zijde van gedaagden sub 1 t/m 4 worden begroot op:
- vast recht 568,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.384,00
4.11.2. De kosten aan de zijde van gedaagde sub 5 worden begroot op:
- vast recht 568,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.384,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt eiseressen in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden sub 1 t/m 4 tot op heden begroot op EUR 1.384,00,
5.3. veroordeelt eiseressen in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden sub 5 tot op heden begroot op EUR 1.384,00,
5.4. verklaart dit vonnis - voor zover het ziet op de proceskostenveroordelingen -
uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten in tegenwoordigheid van
mr. H.C. Fraaij, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2011. 1862/106
?