Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/571 BESLU-T1
Uitspraak in het geding tussen
[Naam], wonende te Hellevoetsluis, eiser,
de dijkgraaf en heemraden van het waterschap Hollandse Delta, verweerder,
als derde-partij heeft mede aan het geding deelgenomen:
de gemeente Hellevoetsluis.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 24 april 2009 heeft verweerder aan de gemeente Hellevoetsluis vergunning verleend voor het vervangen, hebben en onderhouden van beplanting, en het vernieuwen, hebben en onderhouden van verharding en diverse objecten aan de Struytse Zeedijk te Hellevoetsluis (vergunning met nummer K08.1777VP, hierna: primair besluit I).
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 9 mei 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 2 oktober 2009 heeft verweerder de vergunning op verzoek van de gemeente gewijzigd (vergunning met nummer K08.1777AVP, hierna: primair besluit II).
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 24 oktober 2009 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 4 februari 2010 heeft verweerder aan eiser bericht dat het bezwaar tegen primair besluit I bij besluit van verweerder van 27 oktober 2009 niet-ontvankelijk is verklaard. Bij dezelfde brief heeft verweerder aan eiser bericht dat het bezwaar tegen primair besluit II bij besluit van verweerder van 1 december 2009 kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Beide besluiten zijn bij deze brief gevoegd.
Tegen de bestreden besluiten heeft eiser bij brief van 15 februari 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 18 maart 2010 een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2010. Eiser was aanwezig, vergezeld van zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door E. de Bruin en R. Muilenburg.
De rechtbank heeft bij beslissing van 1 december 2010 het onderzoek heropend teneinde de gemeente Hellevoetsluis als derde-belanghebbende in de gelegenheid te stellen een schriftelijke uiteenzetting over de zaak te geven.
Bij brief van 6 januari 2011 heeft de gemeente Hellevoetsluis een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij brief van 17 januari 2011 heeft eiser gereageerd op deze brief.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het achterwege laten van een nadere zitting. Daarna is het onderzoek gesloten.
2 Overwegingen
2.1 Bij besluit van 25 maart 2010 heeft verweerder de vergunning op verzoek van de gemeente andermaal gewijzigd (vergunning met nummer K08.1777BVP). Vergund wordt dat de projectinformatieborden negen maanden langer mogen blijven staan, en als voorschrift wordt nu gesteld dat de werkzaamheden voor 1 oktober 2010 zijn afgerond. Het beroep van eiser richt zich niet tegen deze wijziging, zodat dit besluit verder buiten beschouwing blijft.
2.2 Verweerder heeft het bezwaar tegen primair besluit I niet-ontvankelijk verklaard onder overname van een advies van de Awb hoor- en adviescommissie van waterschap Hollandse Delta (datum onbekend). Daarin wordt geadviseerd het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren onder de overweging dat de bezwaren zich richten tegen de plannen van de gemeente Hellevoetsluis voor de herinrichting van de Struytse Zeedijk, dat het waterschap de vergunningaanvraag van de gemeente op correcte wijze op waterstaatkundige aspecten heeft getoetst en dat de taak van het waterschap in deze beperkt is tot toetsing aan waterstaatkundige aspecten. Ten overvloede heeft de commissie opgemerkt dat de te planten knotwilgen achttien meter uit elkaar staan, tot een maximale hoogte van één meter kunnen uitgroeien en eiser heeft aangegeven op de eerste en tweede etage te wonen, zodat naar het oordeel van de commissie het uitzicht van eiser door het planten van de wilgen slechts in zeer beperkte mate kan worden verminderd.
2.3 Verweerder heeft het bezwaar tegen primair besluit II kennelijk niet-ontvankelijk verklaard onder de overweging dat de vergunning met nummer K08.1777AVP ziet op wijziging van twee onderdelen van de verleende vergunning, namelijk de periode waarin werkzaamheden mogen worden uitgevoerd en het aanbrengen van drainage, dat de bezwaren die zijn ingebracht op 27 oktober 2009 zich niet richten tegen deze gewijzigde onderdelen, en dat de bezwaren niet waterstaatkundig van aard zijn maar zich richten tegen de plannen van de gemeente Hellevoetsluis.
2.4 Eiser voert in beroep allereerst een aantal procedurele bezwaren aan. Hij stelt dat verweerder en de vergunningverkrijger ten onrechte - voorafgaand aan de verlening van de vergunning - over de vergunning per email hebben gecommuniceerd, dat de besluiten op bezwaar te laat zijn verzonden, dat het waterschap is afgeweken van de eigen richtlijnen over communicatie en de voorbereiding van besluiten en bovendien is afgeweken van de gedragscode van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over de naleving van de Flora- en Faunawet. Ten tweede voert eiser een aantal inhoudelijke bezwaren aan. Eiser betoogt dat ten onrechte toestemming is verleend voor het planten van wilgen omdat de daaraan ten grondslag liggende belangenafweging niet redelijk is. Zijn uitzicht op het Haringvliet wordt ernstig belemmerd. De noodzaak van het planten is niet duidelijk en er is geen draagvlak voor bij bewoners in de directe omgeving. Bovendien ontbreken volgens eiser in de vergunning verschillende voorschriften, namelijk dat de afstand tussen de wilgen niet negen, maar achttien meter is, dat de gemeente de wilgen om de twee jaar zal snoeien, dat er drainage aangelegd moet worden in sector 1 en dat er 85 bomen mogen worden gekapt. Tenslotte verzoekt eiser in zijn beroepschrift om verweerder te veroordelen tot vergoeding van € 500,-- aan kosten en om compensatie op grond van artikel 4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), vanwege de late verzending van de besluiten. In aanvulling op zijn beroep heeft eiser bij brief van 8 maart 2010 verzocht om in de beoordeling in beroep te betrekken een rapport van de Nationale ombudsman van 17 september 2009: We gooien er inspraak in, een onderzoek naar uitgangspunten voor behoorlijke burgerparticipatie (nr. 2009/180). Bij brief van 1 april 2010 heeft eiser onder andere naar voren gebracht dat in de vergunning niet is tegemoet gekomen aan de wens van bewoners om extra parkeerplaatsen te maken en dat door de vergunningverlening sprake is van een onrechtmatige legalisatie achteraf.
2.5 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser bij de bestreden besluiten geen rechtstreeks en persoonlijk belang heeft dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen.
2.6 De rechtbank overweegt het volgende.
2.6.1 Gelet op de inhoud van de bestreden besluiten ligt in dit geding de vraag voor of verweerder eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Eiser woont op [adres]. Eiser heeft vanuit zijn woning direct zicht op de Struytse Zeedijk. De door verweerder verleende en nadien gewijzigde vergunning ziet op herinrichting van de Struytse Zeedijk. Het betreft een herinrichting over twaalf sectoren van deze dijk. Eisers heeft uitzicht op sector nr. Op grond van de vergunning is het de vergunninghouder toegestaan wilgen te planten op de Struytse Zeedijk, onder andere in sector nr, voor eisers woning. Met de vergunning wijzigt derhalve de directe leefomgeving van eiser. Daarmee is eisers belang rechtstreeks betrokken bij de besluiten en moet hij als belanghebbende worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Dat de door eiser in bezwaar en beroep gestelde geschonden belangen volgens verweerder geen rol mogen spelen in de belangenafwegingen die aan het primaire en aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, doet daaraan niet af. Dit is een aspect dat verweerder dient te betrekken in zijn inhoudelijke belangenafweging bij het nemen van de bestreden besluiten. Ook doet aan de belanghebbendheid van eiser niet af dat vergunninghouder voornemens is ervoor te zorgen dat de stam van de te planten knotwilgen niet hoger wordt dan één meter, en dat de totale hoogte niet boven de dijk uitkomt.
De rechtbank komt derhalve tot het oordeel dat, nu van enige andere grond voor het niet-ontvankelijk verklaren van de bezwaren niet is gebleken, verweerder de bezwaren van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is in zoverre gegrond. De bestreden besluiten kunnen geen stand houden.
2.6.2 Verweerder is in de begeleidende brief van 4 februari 2010 ingegaan op eisers bezwaren en is in zijn verweerschrift en ter zitting nader ingegaan op de beroepsgronden. In het licht van finale geschilbeslechting ziet de rechtbank aanleiding om te onderzoeken of met inachtneming van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak kan worden voorzien.
2.6.3 De rechtbank stelt voorop dat in geding is de vergunningverlening voor de herinrichting van de Struytse Zeedijk en een wijziging van die vergunning. Verweerder heeft voor deze werkzaamheden op grond van artikel 52 van de Keur voor waterschap Hollandse Delta (hierna: de Keur) vergunning verleend. Bezwaren of gronden die eiser heeft aangevoerd die niet zien op deze vergunning (zoals bijvoorbeeld bezwaren tegen een door de gemeente Hellevoetsluis verleende kapvergunning en tegen een gebrek in de handhaving van vergunningvoorschriften bij de uitvoering van werkzaamheden) kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.
Ter voorlichting aan eiser merkt de rechtbank op dat ingeval sprake is van overtredingen van gemeentelijke voorschriften, eiser de gemeente om handhaving kan verzoeken.
2.6.4 Eiser heeft ten aanzien van de door verweerder verleende vergunning in het bijzonder bezwaren tegen het planten van wilgen in het uitzicht vanuit zijn woning, maar voert ook procedurele bezwaren aan.
De procedure
De rechtbank constateert dat verweerder er ruim drie maanden over heeft gedaan om het bestreden besluit I aan eiser toe te zenden, en ruim twee maanden over de toezending van het bestreden besluit II. Verweerder heeft erkend dat de verzending van de besluiten te lang op zich heeft laten wachten. Verweerder heeft de keuze gemaakt om de beide bestreden besluiten tegelijk aan eiser toe te sturen, om een gevoegde behandeling van een eventueel beroepschrift mogelijk te maken. Daarmee is verklaard waarom de toezending van bestreden besluit I een maand langer heeft geduurd. Verweerder heeft de tijd benut om een begeleidende brief bij de bestreden besluiten te schrijven waarin uitgebreid wordt ingegaan op de vele bezwaren en klachten van eiser. Daardoor kan de lange duur mede worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval niet onzorgvuldig heeft gehandeld door geruime tijd over de toezending van de bestreden besluiten te doen. Eiser had bovendien, toen het antwoord op zijn bezwaar uitbleef, kunnen vragen om een spoedig antwoord en had dit ook in rechte kunnen afdwingen.
Voor zover eiser stelt dat in de email van 6 maart 2009 van verweerder aan de gemeente Hellevoetsluis ten onrechte wordt vergund om bepaalde activiteiten te verrichten, wijst de rechtbank erop dat pas met primair besluit I daadwerkelijk vergunning is verleend. Dat tevoren afspraken worden gemaakt om bepaalde (voorbereidende) handelingen te gedogen, kan niet tot gevolg hebben dat de rechtmatigheid van de later verleende vergunning wordt aangetast. In tegenstelling tot hetgeen eiser stelt, betekent de onderhavige vergunningverlening geen onrechtmatige legalisatie achteraf.
De rechtbank is niet gebleken dat verweerder is afgeweken van de eigen richtlijnen over communicatie en de voorbereiding van besluiten. Op grond van dergelijke richtlijnen is verweerder niet gehouden om voor de verlening van een vergunning als die nu in geding is, te bezien of draagvlak bestaat voor de activiteiten waarvoor vergunning wordt gevraagd. Voor zover eiser met een beroep op een vanwege het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit uitgegeven gedragscode voor waterschappen betoogt dat de Flora- en Faunawet aan vergunningverlening in de weg zou staan, wijst de rechtbank erop dat deze gedragscode zich, zoals eiser zelf ook stelt, richt op projecten van waterschappen. De herinrichting van de Struytse Zeedijk betreft echter een project van de gemeente Hellevoetsluis, waarvoor onder andere een vergunning op grond van artikel 52 van de Keur nodig is en waarbij verweerder uit dien hoofde betrokken is.
Eiser heeft de rechtbank verzocht om in het beroep te betrekken een rapport van de Nationale ombudsman van 17 september 2009: “We gooien er inspraak in”. Nu eiser niet duidelijk maakt welk concreet bezwaar tegen de bestreden besluiten hij daarmee maakt, laat de rechtbank dit verder buiten beschouwing.
De inhoud
Het betoog van eiser dat ten onrechte toestemming is verleend voor het planten van wilgen omdat de noodzaak van het planten niet duidelijk is en er geen draagvlak voor is bij bewoners in de directe omgeving, faalt. De vergunning op grond van artikel 52 van de Keur is op aanvraag verleend. Blijkens de toelichting op dit artikel is de invalshoek bij het verlenen van een vergunning de bescherming van de waterstaatkundige belangen. Dit sluit aan op artikel 1 van de Waterschapswet. Ingevolge het eerste lid van dit artikel hebben waterschappen de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel. Dit betekent dat de taakvervulling door een waterschap beperkt van karakter is: deze is functioneel gericht op waterstaatsaangelegenheden. Terecht heeft het waterschap de waterstaatkundige belangen leidend geacht bij het verlenen van de vergunning en geen doorslaggevende betekenis toegekend aan het door eiser gestelde gebrek aan draagvlak bij bewoners in de directe omgeving en zijn gestelde belang bij uitzicht op het Haringvliet.
Eiser voert aan dat aan de vergunning gebreken kleven omdat bepaalde aspecten ten onrechte niet in de vergunning zijn opgenomen. Het betoog dat niet in de vergunning is opgenomen dat de wilgen minimaal achttien meter uit elkaar moeten staan, mist feitelijke grondslag. In de vergunning is de minimale afstand van achttien meter onder punt 18 als bijzonder voorschrift opgenomen. Het betoog dat ten onrechte is nagelaten in de vergunning op te nemen dat drainage aangelegd moet worden in sector nr faalt omdat verweerder zich bij zijn vergunningverlening heeft te beperken tot hetgeen is aangevraagd. Het aanleggen van drainage in sector nr is niet aangevraagd. Het betoog dat in de vergunning ten onrechte niet is tegemoet gekomen aan de wens van bewoners om extra parkeerplaatsen te maken faalt om deze reden ook; ook deze extra parkeerplaatsen zijn niet aangevraagd. Ten laatste heeft verweerder niet in de vergunning hoeven opnemen dat de gemeente verplicht is de bomen om de twee jaar te snoeien, omdat zo’n verplichting zich niet verdraagt met het beperkte kader waarbinnen verweerder dient te opereren, namelijk de behartiging van waterstaatkundige belangen.
Ter voorlichting aan eiser merkt de rechtbank op dat indien eiser schade leidt door de (te hoog opgeschoten) wilgen, hij daarover de eigenaar van de wilgen kan aanspreken.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de bezwaren van eiser tegen de bestreden besluiten ongegrond zijn.
2.7 Het vorenstaande leidt ertoe dat de bestreden besluiten moeten worden vernietigd en dat het beroep gegrond dient te worden verklaard.
De rechtbank zal het bezwaar gericht tegen het primaire besluit I en het bezwaar gericht tegen het primaire besluit II alsnog ongegrond verklaren.
2.8 Verzoek om schadevergoeding
Eiser heeft verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van € 500,-- aan kosten en om compensatie op grond van artikel 4 van de Awb, vanwege de late verzending van de besluiten. De vergoeding van € 500,-- aan kosten bestaat (blijkens de bij brief van 1 april 2010 gemaakte aanvulling op het beroepschrift) uit kosten gemaakt voor griffierechten, reiskosten en portokosten in een andere zaak die voor de bestuursrechter heeft gediend, en waarvoor eiser stelt zich niet ordentelijk te hebben kunnen voorbereiden omdat hij pas bij brief van 4 februari 2010 was bericht over de bestreden besluiten. Eiser specificeert geen andere kosten. Nu de kosten van het beroep worden genormeerd door artikel 8:75 van de Awb en eiser het oorzakelijk verband tussen de late toezending en de kosten gemaakt in die andere procedure verder niet heeft aangetoond, bestaat geen ruimte deze kosten in de thans voorliggende zaak te vergoeden, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
2.9 Van proceskosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen is de rechtbank niet gebleken. Wel dient verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de bestreden besluiten van 27 oktober 2009 en van 1 december 2009,
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten, hetgeen in dit geval inhoudt dat het bezwaar tegen het primaire besluit 24 april 2009 en het bezwaar tegen het primaire besluit van 2 oktober 2009 alsnog ongegrond worden verklaard,
bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 150,-- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. C.A. Schreuder, in tegenwoordigheid van B.P. Berger, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 24 februari 2011.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.