ECLI:NL:RBROT:2011:BQ0326

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/4271 WIJ-T1
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WWB-uitkering en rechtsgevolgen van de Wet investeren in jongeren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2011 uitspraak gedaan over de intrekking van de WWB-uitkering van eiseres per 1 juli 2009. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, dat haar bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de WWB-uitkering niet rechtstreeks voortvloeit uit de Wet investeren in jongeren (WIJ). De rechtbank stelde vast dat de toepasselijke bepalingen ruimte laten voor interpretatie en dat verweerder niet alleen de leeftijd van eiseres moest controleren, maar ook moest beoordelen of zij onder de uitzonderingen van de WIJ valt. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het besluit van 17 september 2010 en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 874,--. Tevens werd bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht van € 41,-- aan eiseres vergoedt. De uitspraak is openbaar gedaan en belanghebbenden kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/4271 WIJ-T1
Uitspraak in het geding tussen
X, wonende te Y, eiseres,
gemachtigde mr. A. den Arend - de Winter, advocaat te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 17 september 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 14 juli 2010 (hierna: het primaire besluit)
niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2011. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen.
2 Overwegingen
Bij het primaire besluit heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) met ingang van 1 juli 2010 ingetrokken, onder de overweging dat zij herhaaldelijk niet heeft gereageerd op oproepen voor een gesprek over haar uitkeringssituatie en dat verweerder daardoor het recht op uitkering niet kon vaststellen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard onder de overweging dat de einddatum van de WWB rechtstreeks uit artikel 86, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren (hierna: WIJ) voortvloeit, zodat de brief van 14 juli 2010 niet op een zelfstandig rechtsgevolg is gericht.
In beroep stelt eiseres dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het besluit van 14 juli heeft wel rechtsgevolg. Beëindiging van de uitkering van eiseres vloeit niet rechtstreeks voort uit de WIJ. De WWB-uitkering is niet ingetrokken op basis van artikel 86 van de WIJ, maar op basis van de artikelen 11 en 19 van de WWB. Ten onrechte wordt eiseres een uitkering onthouden over de periode 1 juli 2010 tot 9 augustus 2010 (de dag waarop eiseres een werkleeraanbod heeft aangevraagd).
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gronden van het primaire besluit in verband met de volledig heroverweging in bezwaar bij het bestreden besluit zijn gewijzigd. Grond voor de beëindiging is thans artikel 86 van de WIJ. Het is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever geweest de WWB voor alle jongeren onder de 27 jaar per 1 juli 2010 te beëindigen. De enige toets die verricht moet worden is of de persoon jonger is dan 27 jaar en dit is volgens verweerder een gegeven, want eiseres was 22 jaar op 1 juli 2010. Verweerder betwist dat van het onthouden van een uitkering sprake is. Eiseres moet zelf een aanvraag om een werkleeraanbod indienen om voor een inkomensvoorziening op grond van de WIJ in aanmerking te komen.
Artikel 86, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren (hierna: WIJ) bepaalt dat op de jongere die op de dag vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet algemene bijstand op grond van de WWB ontvangt, de WWB van toepassing blijft tot het tijdstip waarop die jongere zijn recht op algemene bijstand verliest, met dien verstande dat die jongere in ieder geval met ingang van 1 juli 2010 het recht op algemene bijstand verliest.
Volgens artikel 86, derde lid, van de WIJ blijft onverminderd het eerste lid de WWB van toepassing tot en met 31 december 2010 op de jongere die:
a. alleenstaande ouder is;
b. in een gemeente woont die deelneemt aan het experiment dat op het moment van inwerkingtreding van deze wet bestaat op grond van artikel 83 van de WWB; en
c. op de dag vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet algemene bijstand ontvangt op grond van de WWB en deze algemene bijstand sindsdien onafgebroken ontvangt.
Naar het oordeel van de rechtbank vloeit de intrekking van de WWB-uitkering van eiseres niet rechtstreeks voort uit de WIJ. De toepasselijke bepalingen laten ruimte voor een interpretatie of rechtsoordeel over de toepasselijkheid ervan op het concrete geval. Niet alleen dient verweerder de leeftijd van eiseres te controleren, ook dient verweerder te beoordelen of eiseres valt binnen de categorie “jongere die op de dag vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet algemene bijstand op grond van de WWB ontvangt”, of zij valt onder de uitzondering van artikel 86, derde lid, van de WIJ en of zeer dringende redenen noodzaken om, in weerwil van artikel 86, eerste lid, van de WIJ bijstand te verlenen (artikel 16, eerste lid, WWB).
De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het beroep is gegrond.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 874,-- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (één punt voor het indienen van een beroepschrift en één punt voor het bijwonen van de zitting).
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het besluit van 17 september 2010,
bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,--,
bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 41,-- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. C.A. Schreuder, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. H. van der Waal - de Vries, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 31 maart 2011.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: