vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 374323 / KG ZA 11-202
Vonnis in kort geding van 5 april 2011
de stichting
STICHTING WOONBRON,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. T.A. Vermeulen te Rotterdam,
1. [gedaagde sub 1],
wonende te Rotterdam,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. W.H. Klein Meuleman te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Woonbron en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 21 maart 2011;
- de producties van Woonbron;
- de producties van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
1.2. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht tijdens de mondelinge behandeling d.d. 21 maart 2011.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In dit kort geding merkt de voorzieningenrechter de navolgende, voor de onderhavige beoordeling van belang zijnde, feiten als tussen partijen vaststaand aan.
2.2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] huren sinds 7 juli 1997 va[adres]woning aan [adres]. Zij wonen daar samen met hun twee minderjarige kinderen en hun meerderjarige dochter. Laatstgenoemde dochter is getrouwd[x], die elders woonachtig is.
2.3. In de toepasselijke algemene huurvoorwaarden staat onder meer:
‘Artikel 8
Gebruik
1. Huurder zal het gehuurde als een goed huurder (…) gebruiken.
Overlast
2. Huurder zal ervoor zorgdragen dat aan omwonenden geen overlast wordt veroorzaakt.
(…)’
2.4. Op 10 februari 2011 is [x] door de politie aangehouden met ruim 500 gram heroïne in zijn bezit. Nadat [x] aan de politie verklaarde net bij zijn echtgeno[adres]g aan [adres] te zijn geweest, heeft de politie deze woning – na van [gedaagde sub 2] verkregen toestemming – doorzocht en daarin ongeveer 3 kilo hasj aangetroffen.
2.5. In een brief d.d. 4 maart 2011 van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Delfshaven aan Woonbron staat, voor zover hier relevant, het volgende:
‘Op 15 februari 2011 is de deelgemeente op de hoogte gesteld door de politie, wijkteam Delfshaven-Schiemond, dat er in de woning [adres] na een eerdere aanhouding tijdens het preventief fouilleren een instap heeft plaatsgevonden door de politie. (…) Tijdens deze instap is een grote hoeveelheid drugs aangetroffen, te weten 3 kg hash. Deze hoeveelheid overschrijdt de maximaal toegestane gebruikershoeveelheid vele malen. Er is dan ook sprake van een handelshoeveelheid drugs.
De gemeente Rotterdam tolereert geen enkele vorm van drugsoverlast. De aanwezigheid van een drugspand in dit kwetsbare gebied dat de nog steeds aanwezige drugsoverlast faciliteert is dan ook onacceptabel. (…)
Gezien de grote hoeveelheid drugs die in de woning is aangetroffen en de ernst van de situatie in het licht van het woongebied waar de woning zich bevindt, willen wij benadrukken dat wij een voortvarende aanpak hanteren om een einde te maken aan het voortbestaan van dit drugspand. Hiertoe is het dossier op 21 februari 2011 naar de burgemeester gestuurd met het verzoek de woning op basis van art. 13b van de Opiumwet te sluiten. (…)’
2.6. Op 9 maart 2011 heeft de burgemeester van Rotterdam Woonbron onder meer als volgt bericht:
Uit de rapportage van de deelgemeente Delfshaven, ondersteund door de rapportage van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, is gebleken dat in genoemde woning drugs is aangetroffen.
Gezien de ernst van de constatering, heb ik het voornemen gebruik te maken van mijn bevoegdheid tot bestuursdwang ex artikel 13b Opiumwet door genoemde woning voor een bepaalde periode te sluiten.’
2.7. Naar aanleiding van dit voornemen heeft de burgemeester [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en Woonbron uitgenodigd hun zienswijzen naar voren te brengen tijdens een hoorzitting op woensdag 23 maart 2011.
3.1. Woonbron vordert – samengevat – ontruiming van de woning aan [adres]. Ter zitting heeft Woonbron haar eis gewijzigd in die zin dat verzocht wordt om, indien de voorzieningenrechter dat nodig acht, daarbij te bepalen dat het te dezen te wijzen vonnis slechts ten uitvoer kan worden gelegd indien door het bestuur van de gemeente Rotterdam gebruik is gemaakt van haar bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang en op basis daarvan is besloten om de woning aan [adres] voor een bepaalde periode te sluiten.
3.2. Het verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] strekt tot afwijzing van de vorderingen van Woonbron.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Het standpunt van Woonbron
4.1. Woonbron heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanwezigheid van 3 kilogram hash in de woning een ernstige tekortkoming van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] jegens Woonbron oplevert. Verder heeft als gevolg van het handelen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een huiszoeking door de politie plaatsgevonden, waardoor onrust en overlast voor de omwonenden is ontstaan. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben dan ook in strijd met artikel 7:213 BW gehandeld, op grond waarvan ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning gerechtvaardigd is.
4.2. Bovendien is het zeer waarschijnlijk dat de burgemeester in verband met de aangetroffen drugs zal overgaan tot sluiting van de woning aan [adres]. Mede gelet op haar taak als toegelaten instelling heeft Woonbron er belang bij dat de woning vóór de sluiting wordt ontruimd. Gelet op de kosten en vertraging die te verwachten zijn als de ontruiming pas na de sluiting zal kunnen plaatsvinden, heeft Woonbron spoedeisend belang bij haar vordering.
Het standpunt van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
4.3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben tot hun verweer aangevoerd dat het nog onzeker is of de burgemeester daadwerkelijk tot sluiting van de woning zal overgaan omdat de feiten daartoe onvoldoende grond bieden en bovendien aan bepaalde formele vereisten voor sluiting niet is voldaan. Zo dient in een geval als het onderhavige onder meer een waarschuwing plaats te vinden alvorens tot sluiting kan worden overgegaan.
Woonbron heeft op dit moment dan ook geen spoedeisend belang bij de gevorderde ontruiming.
4.4. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten dat zij zich niet als goed huurder hebben gedragen. De hasj is in hun woning verstopt door hun meerderjarige zoon, die elders woonachtig is. Dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet op de hoogte waren van de aanwezigheid van deze hasj blijkt uit het feit dat [gedaagde sub 2] de politie vrijwillig tot de woning heeft toegelaten. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn niet bekend bij de politie. Er is, behalve de gevonden 3 kilogram hasj, ook geen enkele aanwijzing dat vanuit de woning drugs verhandeld worden. Van overlast aan omwonenden is in het geheel geen sprake. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn bovendien niet bekend bij de politie.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
4.5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter brengt het voornemen van de burgemeester om op grond van artikel 13b van de Opiumwet over te gaan tot sluiting van de woning van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met zich mee dat het vereiste spoedeisend belang bij de vordering aanwezig is.
4.6. In het navolgende zal allereerst worden bezien of de feiten, los van de voorgenomen sluiting van de woning door de burgemeester, voldoende grond bieden voor de gevorderde ontruiming. Indien dat het geval is, kan de vordering worden toegewezen zonder de na eiswijziging toegevoegde voorwaarde (hiervoor vermeld in punt 3.1.). Indien dat niet het geval is, moet worden nagegaan of het voornemen van de burgemeester aanleiding vormt de vordering tot ontruiming alsnog toe te wijzen, al dan niet met gebruikmaking van voornoemde bepaling.
4.7. Een vordering tot ontruiming, waarbij de voorzieningenrechter wordt gevraagd vooruit te lopen op een mogelijk ontbinding van een huurovereenkomst, kan slechts worden toegewezen indien vaststaat dat van de verhuurder in redelijkheid niet kan worden verlangd dat de huurder nog langer gebruikt maakt van het gehuurde ook al is de huurovereenkomst nog niet rechtsgeldig geëindigd. Daarnaast moet boven redelijke twijfel verheven zijn dat de huurovereenkomst (zo nodig door een rechter) zal worden beëindigd.
4.8. Als de voorgenomen sluiting door de burgemeester buiten beschouwing wordt gelaten, resteert ter ondersteuning van de ontruimingsvordering de vondst van ongeveer 3 kilogram hasj in de woning alsmede de doorzoeking van de woning door de politie, waardoor overlast aan omwonenden zou zijn veroorzaakt.
4.9. Betwijfeld kan worden of op basis van deze twee feiten kan worden geoordeeld dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichting uit de huurovereenkomst of zich niet als goed huurder hebben gedragen. Daarbij acht de voorzieningenrechter mede van belang dat noch in de huurovereenkomst, noch in de toepasselijke huurvoorwaarden een specifieke bepaling omtrent handelen in strijd met de Opiumwet is opgenomen en dat er, behalve de aanwezigheid van 3 kilogram hasj, niets is gesteld of gebleken dat wijst op drugshandel vanuit de woning. Verder heeft Woonbron weliswaar in algemene termen gesteld dat een huiszoeking door de politie voor de omwonenden overlast oplevert, maar heeft zij nagelaten aan te geven waaruit deze overlast concreet zou hebben bestaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter brengt enige onrust in de straat door de (eenmalige) aanwezigheid van de politie in een woning niet zonder meer met zich mee dat sprake is van overlast voor de omwonenden.
4.10. Zo al zou moeten worden geoordeeld dat (de combinatie van) deze feiten een tekortkoming van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de nakoming van de huurovereenkomst opleveren, rechtvaardigt deze tekortkoming naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet de ontbinding van de huurovereenkomst.
4.11. De voorzieningen¬rechter acht daarbij, naast hetgeen hiervoor in punt 4.9. is overwogen, onder meer relevant dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] al bijna 14 jaar in de woning verblijven en zich tot het incident van 14 februari 2011 kennelijk geen problemen hebben voorgedaan. Verder wordt in aanmerking genomen dat de niet inwonende meerderjarige zoon van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft verklaard dat de hasj van hem is en door hem in de woning is verstopt, en dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], naar zij onbetwist hebben gesteld, niet van de aanwezigheid van deze drugs afwisten.
4.12. Gelet op het in punt 4.7. weergegeven toetsingskader vormen de door Woonbron gestelde feiten op zichzelf, los van de voorgenomen sluiting, onvoldoende basis voor toewijzing van de ontruimingsvordering.
4.13. Vervolgens moet, zoals eerder aangegeven, worden nagegaan of het voornemen tot sluiting wellicht aanleiding vormt de vordering toe te wijzen. Daaromtrent wordt als volgt overwogen.
4.14. Anders dan Woonbron is de voorzieningenrechter van oordeel dat op een ontbinding van de huurovereenkomst vanwege de voorgenomen sluiting thans niet vooruitgelopen kan worden, ook niet onder de door Woonbron toegevoegde voorwaarde dat dit vonnis slechts ten uitvoer kan worden gelegd indien de burgemeester heeft besloten de woning te sluiten.
4.15. Op dit moment is nog onzeker of het tot een sluiting van de woning zal komen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben laten weten dat zij zich in het zienswijzen¬gesprek van 23 maart 2011 tegen de sluiting zullen verweren. De voorzieningenrechter acht dit verweer niet bij voorbaat kansloos, zodat er op dit moment nog niet van uitgegaan kan worden dat de woning daadwerkelijk zal worden gesloten. Indien de gevorderde ontruiming desondanks zou worden toegewezen als thans door Woonbron verzocht, zou dit tot gevolg hebben dat Woonbron direct na een eventueel besluit tot sluiting tot ontruiming van de woning kan overgaan. Dat zou, zoals [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] terecht hebben aangevoerd, met zich meebrengen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden beperkt in hun mogelijkheden tot het instellen van bezwaar en/of beroep tegen dat besluit. Het is immers zeer de vraag of zij na de ontruiming nog voldoende belang hebben bij het instellen van dergelijke rechtsmiddelen. De voorzieningenrechter acht een dergelijke beperking van de rechts¬bescherming van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet gerechtvaardigd.
4.16. Dit geldt temeer nu het voor de hand ligt dat de burgemeester de woning niet onmiddellijk zal sluiten, maar daarvoor een termijn zal stellen om [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gelegenheid te geven het nodige te regelen en Woonbron deze tijd kan benutten om, na een buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 lid 2 BW, alsnog de ontruiming te bewerkstelligen.
4.17. Uit het voorgaande volgt dat de vordering van Woonbron moet worden afgewezen.
4.18. Woonbron zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- griffierecht EUR 71,00
- salaris rechtshelper 816,00
Totaal EUR 887,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt Woonbron in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op EUR 887,00, waarvan een bedrag van EUR 816,00 moet worden voldaan aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.892 ten name van rechtbank Rotterdam onder vermelding van “proceskostenveroordeling” en het zaak- en rolnummer,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2011 in tegenwoordigheid van mr. H.J. Wieman-Bart, griffier.
2171/204