vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 375532 / KG ZA 11-264
Vonnis in kort geding van 14 april 2011
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.P. Vandervoodt te Rotterdam,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.C. de Jong te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 23 maart 2011;
- de producties van [eiser];
- de producties van [gedaagde];
- de pleitnota van mr. De Jong.
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht tijdens de mondelinge behandeling d.d. 31 maart 2011. [eiser] is ter zitting bijgestaan door mr. D.H. van den Elzen.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
In dit kort geding merkt de voorzieningenrechter de navolgende - voor de onderhavige beoordeling van belang zijnde - feiten als tussen partijen vaststaand aan.
In een eerdere procedure tussen partijen bij de sector kanton van de rechtbank te Rotterdam is op 23 november 2010 vonnis gewezen. Daarbij heeft de kantonrechter, bij wege van voorlopige voorziening, [eiser] bevolen:
'binnen 3 werkdagen na betekening van het vonnis ervoor zorg te dragen dat de stroom in de woning aan de [adres] wordt aangesloten en aangesloten blijft, een en ander onder verbeurte van een dwangsom van €1.000,00 per dag of een gedeelte van een dag dat [eiser] in strijd met dit verbod handelt, met maximum van € 100.00,00'
'binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de cv-ketel in de woning aan de [adres] te vernieuwen, althans ervoor zorg te dragen dat in de woning een werkende cv-ketel is aangesloten, een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat [eiser] in strijd met dit verbod handelt, met een maximum van € 100.00,00'.
Verder heeft de kantonrechter [eiser] veroordeeld in de proceskosten. Dit bedrag van EUR 561,32 is niet door [eiser] aan [gedaagde] betaald.
Op 28 december 2010 is het vonnis op verzoek van [gedaagde] verbeterd in die zin dat het maximumbedrag van de dwangsommen is gesteld op EUR 100.000,00 in plaats van EUR 100.00,00.
Het vonnis van 23 november 2010 is op 30 november 2010 aan [eiser] betekend.
Op 14 februari 2011 is [eiser] bij deurwaardersexploit aangezegd dat hij zich niet heeft gehouden aan de bevelen als hiervoor in punt 2.2. vermeld, dat hij daardoor dwangsommen verbeurt en dat inmiddels reeds een bedrag ad EUR 21.000,- aan dwangsommen opeisbaar is geworden. Voorts heeft de deurwaarder [eiser] bevel gedaan om binnen twee dagen tot betaling van de verschuldigde bedragen ad totaal EUR 21.851,63 over te gaan, en aangezegd dat bij gebreke daarvan het vonnis ten uitvoer zal worden gelegd.
Op 18 februari 2011 is op verzoek van [gedaagde] executoriaal beslag gelegd op het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van het appartement aan de [adres 2].
In een brief d.d. 14 maart 2011 van H.W. [X] aan [gedaagde] staat, voor zover hier relevant:
'Naar aanleiding van Uw verzoek om de cv-ketel aan de [adres] aan een inspectie te onderwerpen kunnen wij u het volgende melden.
Voornoemde HR-ketel is van het merk Atag type Blauwe Engel en zeven jaar oud, op basis van Uw melding hebben wij op geen enkele manier koolmonoxide kunnen constateren, wat wij wel hebben aangetroffen is een ondeugdelijke rookgasafvoer (rga) aangesloten op een oude bestaande rga van een convensionele c.v.-ketel welke niet geschikt is voor een HR ketel. Hierdoor ontstaat de situatie dat het condenswater wat ontstaat bij een HR ketel ook buiten de rga naar de ketel kan lopen, hetgeen ongewenst is i.v.m. de elektronica in de ketel.
Derhalve hebben wij de oud rga verwijderd en een nieuwe rga gemonteerd conform de voor de HR-ketels geldende Gavo voorschriften.
Wel dient nog te worden opgemerkt dat voornoemde ketel toe is aan een onderhoudsbeurt om eventuele storingen hierdoor mogelijk te voorkomen.'
In een brief d.d. 29 maart 2011 van ATAG Verwarming Nederland B.V. aan Installatiebedrijf Thermogas B.V. staat onder meer:
'Wij zijn in opdracht van u bij de familie [gedaagde] [adres] geweest om een rapportage van het CV-toestel te maken. De bevindingen van onze monteur zijn als volgt.
(...) Het CV-toestel stond bij aankomst op een storing E-02 (ontstekings storing geen vlamvorming) Na het resetten bleef de storing E-02. (...)
De constatering van de monteur is dat de warmtewisselaar lekkage vertoonde (rookgaszijdig). Hij heeft de sifon gedemonteerd, deze was sterk vervuild met sediment. Dit geldt tevens voor de condensbak.
Na het demonteren van de bovenbak constateerde hij dat er vier branderstenen stuk waren en de branderpakking is uitgehard. De oorzaak van het uitharden is veroudering van materiaal. Wij adviseren bij het openhalen van de bovenbak doch uiterlijk om de 4 jaar de branderpakking te vervangen. De electrode ontsteking was vervuild en de pakking uitgehard. Ook hier is de veroudering de oorzaak van het uitharden. Verder zit er roest op de gasleiding wat er op duidt dat de lekkage van warmtewisselaar al langere tijd aanwezig is. De cartridge van de driewegklep loopt vrij strak en dient gesmeerd cq te worden vervangen.
Om het CV-toestel toch te laten branden heeft de monteur de brander inclusief de pakking, ontsteekpenpakking en de condensbakpakking vervangen. Verder is de condensbak grof gereinigd en het sifon gespoeld. Let wel dat het gaat om een noodreparatie.
Nadat alles weer gemonteerd was heeft de monteur het toestel opgestart. Het toestel ontstak in één keer. (...) De ketel lekt behoorlijk aan de linker zijde onder bij de warmtewisselaar. De monteur heeft de mantel er afgelaten en een opvangbak onder het toestel gezet zodat er warmte en warm water beschikbaar is.
De conclusie van onze monteur is dat het toestel zich in een slechte staat bevind. Om de veiligheid en betrouwbaarheid van het CV-toestel te kunnen garanderen dient de warmtewisselaar op een zeer korte termijn te worden vervangen. De regeling van het toestel vertoont op dit moment geen afwijkingen. Let wel dat het een momentopname is en dat wij niet kunnen voorspellen wat het storingsgedrag in de toekomst zal zijn.'
In een schriftelijke verklaring d.d. 30 maart 2011 van Gastechnisch Installatiebedrijf De Waakvlam staat:
'Op verzoek van de Heer [gedaagde] heb ik op het adres [adres] de CV-installatie en rookgasafvoer gecontroleerd.
Naar mijn bevindingen waren deze in goede staat, wel is de ketel vervuild en toe aan een jaarlijkse onderhoudsbeurt'
[eiser] vordert - samengevat - de opheffing van het op 18 februari 2011 gelegde beslag op het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van het appartement aan de [adres 2], met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eiser].
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Het standpunt van [eiser]
[eiser] vordert opheffing van het executoriale beslag. Dit beslag is volgens hem onrechtmatig gelegd omdat [eiser] tijdig aan de veroordelingen in het vonnis d.d. 23 november 2010 heeft voldaan.
[eiser] heeft ervoor gezorgd dat de stroom op 6 december 2010, dus op de vierde werkdag na de betekening, weer aangesloten was. Ook heeft hij binnen de gestelde termijn een erkend installateur, te weten [X], naar de ketel laten kijken. [X] heeft de naar zijn oordeel benodigde reparatie(s) niet direct kunnen uitvoeren omdat hij daarvoor op het dak moest zijn, hetgeen op dat moment in verband met sneeuw niet verantwoord was. Zodra de weersomstandigheden het toelieten, eind december 2010, is deze reparatie alsnog uitgevoerd. Daarna heeft [gedaagde] niet meer over de ketel geklaagd totdat half februari 2011 plotseling aanspraak werd gemaakt op verbeurde dwangsommen.
Het standpunt van [gedaagde]
[gedaagde] heeft het beslag waarvan thans opheffing wordt gevorderd, doen leggen omdat [eiser] hem de navolgende bedragen verschuldigd zou zijn:
EUR 5.000,- verbeurde dwangsommen 3 t/m 8 december 2010;
EUR 16.000,- verbeurde dwangsommen 15 t/m 30 december 2010;
EUR 561,32 proceskosten;
EUR 84,63 kosten exploot d.d. 30 november 2010;
EUR 133,83 executiekosten;
EUR 71,84 kosten exploot d.d. 14 februari 2011.
Volgens [gedaagde] is het beslag terecht gelegd. Tussen partijen staat vast dat de proceskosten niet door [eiser] aan [gedaagde] zijn voldaan. Bovendien heeft [eiser] niet tijdig aan de beide veroordelingen voldaan, zodat de gestelde dwangsommen wel degelijk verbeurd zijn. Er zijn zelfs meer dwangsommen verbeurd dan in het exploot van 14 februari 201 vermeld, omdat [eiser] er helemaal niet in geslaagd is een werkende ketel in de woning van [gedaagde] aangesloten te krijgen. [gedaagde] heeft dus een omvangrijke opeisbare vordering op [eiser].
Het oordeel van de voorzieningenrechter
Anders dan [gedaagde] ziet de voorzieningenrechter geen grond om aan te nemen dat [eiser] dwangsommen heeft verbeurd in de mate als door [gedaagde] gesteld.
Daarbij is van belang dat, zoals [eiser] heeft aangevoerd en [gedaagde] niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, [eiser] tijdig een erkend installateur naar de ketel heeft laten kijken. Dat deze de volgens hem noodzakelijke reparatie(s) vanwege de weersomstandigheden pas eind december 2010 heeft kunnen uitvoeren, brengt niet zonder meer met zich mee dat [eiser] in de tussenliggende periode dwangsommen heeft verbeurd.
Weliswaar heeft [gedaagde] gesteld dat de reparaties van eind december 2010 niet afdoende zijn geweest, maar daar staat tegenover dat [eiser] onbetwist heeft gesteld dat [gedaagde] na 30 december 2010 niet meer over de ketel heeft geklaagd en dat hij in het verleden altijd heeft gereageerd op klachten van [gedaagde] over de ketel. Bovendien kan uit het feit dat in het exploot d.d. 14 februari 2011 de datum 30 december 2010 is vermeld als einddatum van de periode waarover dwangsommen zijn verbeurd, worden opgemaakt dat [gedaagde] ten tijde van het uitbrengen van dit exploot zelf ook van mening was dat uiterlijk op laatstgenoemde datum aan deze veroordeling was voldaan.
Zoals [gedaagde] terecht heeft opgemerkt heeft [eiser] niet betwist dat hij de verschuldigde proceskosten niet aan [gedaagde] heeft voldaan en volgt ook uit de eigen stellingen van [eiser] dat hij op 4, 5 en 6 december 2010 dwangsommen heeft verbeurd ter zake van de veroordeling om zorg te dragen voor aansluiting van de stroom. De voorzieningenrechter ziet dan ook onvoldoende grond voor de gevorderde opheffing van het beslag.
[gedaagde] heeft echter ook duidelijk gemaakt dat hij nog altijd boos is over het feit dat de stroom in zijn woning door toedoen van [eiser] vanaf eind oktober 2010 zes weken afgesloten is gebleven en dat hij met name vanwege deze boosheid de executie van het appartement van [eiser] wenst.
Samenvattend kan worden gesteld dat [eiser] weliswaar enig bedrag aan [gedaagde] verschuldigd is, maar dat voorshands niet aannemelijk is dat dwangsommen in de orde van grootte als door [gedaagde] gesteld zijn verbeurd, en dat de boosheid van [gedaagde] over de eerdere afsluiting van de stroom een niet onbelangrijk motief is bij de executie van het appartement van [eiser].
Onder deze omstandigheden komt de verdere executie van het appartementsrecht de voorzieningenrechter op dit moment als buitenproportionele maatregel voor.
Mr. Van den Elzen heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat in zijn vordering tot opheffing van het gelegde executoriale beslag mede een vordering tot schorsing van de executie besloten ligt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de voorzieningenrechter aanleiding laatstgenoemde vordering - als minder vergaande pendant van de opheffingsvordering - toe te wijzen. De executie van het vonnis d.d. 23 november 2010 zal dan ook worden geschorst totdat in rechte zal zijn vastgesteld dat en in welke mate op grond van dit vonnis dwangsommen door [eiser] verbeurd zijn.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 90,81
- griffierecht 258,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.164,81
De beslissing
De voorzieningenrechter
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de sector kanton van de rechtbank te Rotterdam d.d. 23 november 2010 totdat in rechte zal zijn vastgesteld dat en in welke mate op grond van dit vonnis dwangsommen door [eiser] verbeurd zijn,
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.164,81,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2011 in tegenwoordigheid van mr. H.J. Wieman-Bart, griffier.
2171/1729
375532 / KG ZA 11-264
14 april 2011