vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 375612 / KG ZA 11-269
Vonnis in kort geding van 18 april 2011
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. M. van Gastel te Hellevoetsluis,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
in persoon verschenen.
Partijen zullen hierna [eisres] en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de ongedateerde dagvaarding;
- het herstelexploit d.d. 6 april 2011;
- de akte wijziging eis d.d. 11 april 2011;
- de producties van [eisres];
- de producties van [gedaagde];
- de pleitnota van mr. Van Gastel;
- de pleitnota van [gedaagde].
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht tijdens de mondelinge behandeling d.d. 11 april 2011.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De brief (met bijlage) d.d. 1 april 2011 van mr. Van Gastel aan de voorzieningenrechter wordt niet in de beoordeling betrokken omdat daarvan geen kopie aan [gedaagde] is toegezonden. Ook de faxberichten d.d. 11 en 12 april 2011 van mr. Van Gastel aan de voorzieningenrechter blijven buiten beschouwing omdat deze zijn ontvangen nadat de datum voor vonnis was bepaald en niet is gebleken dat [gedaagde] instemt met kennisneming daarvan door de voorzieningenrechter.
De feiten
In dit kort geding merkt de voorzieningenrechter de navolgende - voor de onderhavige beoordeling van belang zijnde - feiten als tussen partijen vaststaand aan.
In een schriftelijke verklaring ondertekend door de heer [X] (hierna aangeduid als: 'de heer [X]') d.d. 28 augustus 2009 staat het volgende:
'Indien [X] iets gebeurt wil ik hebben dat [gedaagde] alles regelt, voor [Y], paard en zijn nalatenschap. Executeurbenoeming. Ik benoem [gedaagde] geb op 30-12-61 tot mijn wilsbeschikking, verzorgster van mijn begrafenis en redderaar van mijn nalatenschap met bevoegdheden als die van de wet kunnen of mogen worden afgegeven, speciaal het recht van alle zaken van in bezitneming van alle zaken van mijn nalatenschap, zodat zij haar werkzaamheden zal hebben beëindigd. Uitdrukkelijk verklaar ik dat niemand van mijn afstammelingen/erfgenamen uit mijn nalatenschap zullen verkrijgen, niet zal vallen in verrekeningsbeding of wel in aanmerking komen als erfgenaam. Schriftelijk en onvoorwaardelijk bekrachtig ik heden dat ik wilsbeschikking, afstammelingen zij deze zouden betwisten/aanvechten.'
Op 2 januari 2011 is de heer [X] overleden. Tot zijn overlijden woonde de heer [X] samen met mevrouw [Y] in de woning aan het [adres].
[eisres] is de zus van de overledene. Zij is in de op 17 maart 2011 door notaris [S] afgegeven verklaring van erfrecht vermeld als enige erfgename.
[eisres] heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard.
Bij brief d.d. 10 februari 2011 heeft de notaris die de nalatenschap destijds in behandeling had [gedaagde] verzocht de administratie die zij uit de woning van de overledene had meegenomen aan zijn kantoor af te geven.
Op 17 maart 2011 heeft de heer [Q] schriftelijk onder meer het navolgende verklaard:
'(...)
4. Ongeveer één tot twee weken na het overlijden van de heer [X] ben ik telefonisch benaderd door mevrouw [gedaagde]. Zij was, door de begrafenisondernemer die de uitvaart van wijlen de heer [X] heeft geregeld, naar mij doorverwezen kennelijk met als doel dat ik de nalatenschap zou gaan afwikkelen.
5. Zij heeft mij laten weten dat de gehele administratie van wijlen de heer [X] in haar bezit is althans dat zij weet waar deze administratie zich bevindt en dat zij deze administratie wil afgeven op voorwaarde dat zij deelgerechtigd wordt in de nalatenschap van de heer [X]. Anders geeft zij de administratie niet af.
(...)'
In een schriftelijke verklaring van de he[Z] d.d. 18 maart 2011 staat, voor zover hier relevant:
'(...)
3. Daags na het overlijden heeft mevrouw [gedaagde] de woning betreden en heeft zij zich de hele middag gebogen over de administratie van wijlen de heer [X]. Zij heeft uit de kast waar de administratie stond circa 11 ordners meegenomen en in haar auto geladen. Het betroffen hier de ordners met de lopende administratie.
4. Na de begrafenis van wijlen de heer [X] op 6 januari 2011 heeft mevrouw [gedaagde] andermaal de woning betreden. Bij die gelegenheid heeft zij alle andere nog overgebleven ordners met administratie uit de kast gehaald en in haar auto geladen. Volgens mij ging het om circa 50 ordners. Tevens heeft zij andere kasten en laden bekeken en nog her en der rondliggende administratie en administratie die reeds was opgeborgen in dozen tot zich genomen en meegenomen door dit in haar auto te laden.
(...)'
Onder der verklaring van [Z] staat een verklaring van [Y], eveneens gedateerd 18 maart 2011. Deze verklaring luidt als volgt:
'1. Ik kan geheel bevestigen hetgeen de heer [Z] hierboven heeft verklaard. Ik was daar immers zelf bij aanwezig.
2. Ik voel mij door mevrouw [gedaagde] zwaar onder druk gezet. Direct na het overlijden van de heer [X] doet zij alsof zij erfgenaam is, betreedt zij eigenmachtig de woning en neemt de administratie mee. Ik voel mij hierdoor in mijn persoonlijke levenssfeer bedreigt en zie het betreden van de woning als een aantasting van mijn privacy.'
Op 18 maart 2011 heeft de heer [W], de bewindvoerder over de goederen van [Y], schriftelijk als volgt verklaard:
'(...)
5. Ergens in februari 2011 (...) bleek dat de auto waarin de heer [Z] reed, APK gekeurd moest worden.
6. Omdat ik wist dat (een deel van) de administratie van de heer [X] bij mevrouw [gedaagde] op het adres [adres] lag (mevrouw [Y] en de heer [Z] hadden mij immers verteld dat zij gezien hadden dat mevrouw [gedaagde] de administratie had meegenomen), ben ik op 1 maart rond 10.00 uur naar haar toegereden. Zij heeft mij laten weten dat de gehele administratie van wijlen de heer [X] in haar bezit is en ik heb dat ook gezien. Omdat ik vroeg naar de kentekenpapieren voor de APK-keuring ben ik met haar meegelopen naar de schuur waar ik gezien heb dat daar de administratie is opgeslagen. Ik heb ook gezien dat zij uit de administratie meerdere kentekenpapieren heeft gehaald. Zij wilde deze echter niet afgeven en ik ben onverrichter zake naar huis gegaan.'
Bij brief d.d. 21 maart 2011 heeft de advocaat van [eisres] [gedaagde] verzocht per omgaande de gehele administratie van de overledene af te geven, het perceel aan het [adres] niet meer te betreden en hem schriftelijk te bevestigen dat zij aan het laatstgenoemde verzoek zal voldoen.
Op 31 maart 2011 heeft [A] een bod gedaan op een kraan die tot de nalatenschap behoort. De termijn waarbinnen dit bod geldig is, is op 5 april 2011 verlengd tot 11 april 2011.
De belastingdienst heeft de erven [X] bericht dat de aangifte omzetbelasting en de betaling op 30 april 2011 binnen moeten zijn.
[eisres] vordert, na eiswijziging ter zitting, dat de voorzieningenrechter:
1. [gedaagde] zal veroordelen binnen 2 dagen na het in deze te wijzen vonnis de gehele in haar bezit zijnde administratie van wijlen de heer [X] af te geven ten kantore van Moerland Notaris te 3231 CG Brielle aan het Maarland Noordzijde 48-49;
primair: bij gebreke waarvan [eisres] dan wel haar gemachtigde de heer mr. F. Moerland (die zich zal kunnen laten bijstaan door de heer [W]) wordt gemachtigd deze administratie zelf uit de woning van [gedaagde] aan de [adres] weg te halen en tevens wordt gemachtigd zich zonder medewerking van [gedaagde] toegang tot de woning te verschaffen, zonodig met behulp van de sterkte arm van politie en justitie, en
subsidiair: op straffe van een dwangsom;
2. [gedaagde] zal verbieden het perceel en de woning te [adres] te betreden;
het sub 1 en 2 gevorderde op straffe van een door [gedaagde] direct te verbeuren en opeisbare dwangsom van EUR 1.000,- voor overtreding van dit vonnis of naar keuze van [eisres] voor elke dag (een deel van een dag daaronder begrepen) dat [gedaagde] met de gehele of gedeeltelijke nakoming van dit vonnis in gebreke is;
3. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure;
4. [gedaagde] te veroordelen in de na de uitspraak gevallen kosten overeenkomstig artikel 237 lid 4 Rv, te begroten op
EUR 131,- zonder betekening en EUR 199,- in geval van betekening.
Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eisres].
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Het standpunt van [eisres]
Uit de verklaring van erfrecht blijkt dat [eisres] de enige erfgenaam van de heer [X] is. Zij is de enige die rechten kan doen gelden met betrekking tot de administratie van de overledene. [gedaagde] heeft onrechtmatig gehandeld door zich de administratie toe te eigenen en houdt de administratie op dit moment zonder recht of titel onder zich. Zij is dan ook gehouden de administratie aan [eisres] of haar gemachtigde(n) te overhandigen.
Het gevorderde verbod strekt er met name toe te voorkomen dat [gedaagde] meer zaken uit de woning meeneemt.
Het standpunt van [gedaagde]
[gedaagde] heeft, voor zover van belang voor de beoordeling van de vorderingen in dit kort geding, tot haar verweer het volgende aangevoerd.
[gedaagde] heeft de spoedeisendheid van de vorderingen van [eisres] betwist. Zij heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de zaak te complex is voor behandeling in kort geding.
[gedaagde] heeft verklaard dat zij na het overlijden van de heer [X] de administratie onder zich heeft genomen omdat zij bang was dat er anders stukken zoek zouden raken. Er zijn ook daadwerkelijk (andere) tot de nalatenschap behorende zaken verdwenen. [gedaagde] vertrouwt [Z] en [W] niet.
[gedaagde] heeft de administratie niet aan de door [eisres] ingeschakelde notaris en advocaat willen afgeven omdat er geen verklaring van erfrecht was. Bovendien moet nog worden uitgezocht of de wilsbeschikking van 28 augustus 2009 geldig is. Het door [gedaagde] ingeschakelde notariskantoor Van Hoven heeft daarover nog geen uitsluitsel gegeven. [gedaagde] verzoekt de voorzieningenrechter zich hierover uit te spreken dan wel de beslissing op de vordering tot afgifte van de administratie aan te houden. [gedaagde] is overigens van mening dat de laatste wilsbeschikking van de overledene hoe dan ook moet worden gerespecteerd, zeker nu hij met zijn zus in onmin verkeerde en hij haar op het moment van zijn overlijden al 23 jaar niet gezien had.
Verder heeft [gedaagde] medegedeeld dat zij een vordering op de overledene heeft in verband met werkzaamheden die zij vanaf 1995 voor hem heeft verricht, zoals het ordenen van zijn administratie, het regelen van de verkoop van land en het voorbereiden van gerechtelijke procedures. Met dit financiële belang dient volgens [gedaagde] rekening gehouden te worden.
Met betrekking tot het verbod het perceel en de woning aan het [adres] te betreden, heeft [gedaagde] opgemerkt dat zij vanaf januari niet meer in [plaatsnaam] is geweest en mevrouw [Y] enkel telefonisch heeft gesproken. Volgens [gedaagde] heeft [Y] haar verteld dat zij de verklaringen als bedoeld in punt 2.7. en 2.8. niet heeft gelezen en dat zij haar handtekening eronder heeft gezet omdat [Z] het vroeg.
[gedaagde] heeft de voorzieningenrechter verzocht de vordering tot afgifte van de administratie af te wijzen. Als deze vordering toch mocht worden toegewezen, dan zal zij de administratie afgeven zodat het opleggen van een dwangsom niet nodig is. [gedaagde] wil beslist niet dat [eisres] of haar gemachtigde de administratie zelf komt weghalen.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
Spoedeisend belang ontbreekt?
[gedaagde] heeft betwist dat het vereiste spoedeisend belang bij de vorderingen van [eisres] aanwezig is. [eisres] heeft echter wel degelijk spoedeisend belang bij de afgifte van de administratie van de heer [X] omdat de nalatenschap zonder deze administratie niet (verder) kan worden afgewikkeld. Ook los van de voorgenomen verkoop van de kraan, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet van [eisres] worden verwacht dat zij de uitkomst van een bodemprocedure over de afgifte van de administratie afwacht. Dit geldt temeer nu, zoals beide partijen hebben gesteld, er al tot de nalatenschap behorende zaken (toebehoren van een kraan, één of meer auto's) verdwenen zijn.
Met betrekking tot het gevorderde verbod tot het betreden van de woning en het perceel aan het [adres] vloeit het spoedeisend belang voort uit de aard van de vordering.
Zaak leent zich niet voor behandeling in kort geding?
[gedaagde] heeft betoogd dat deze zaak te complex is voor behandeling in kort geding. Gezien de aard van de vorderingen en de overzichtelijkheid van de feiten die aan deze vorderingen ten grondslag liggen, deelt de voorzieningenrechter deze opvatting van [gedaagde] niet.
Afgifte van de administratie
[gedaagde] heeft erkend dat zij de administratie van de heer [X] (althans een groot deel daarvan) in bewaring heeft, zodat daarvan in dit kort geding kan worden uitgegaan.
Gelet op de afgegeven verklaring van erfrecht neemt de voorzieningenrechter tot uitgangspunt dat [eisres] gerechtigd is over de administratie van de heer [X] te beschikken en daarvan afgifte aan haar kan verlangen.
Daarover zou onder omstandigheden mogelijk anders kunnen worden gedacht indien aannemelijk zou zijn dat [gedaagde] (deel)gerechtigd is tot de nalatenschap. Dit is echter niet het geval. Naar voorlopig oordeel brengt, los van het feit dat de tekst van de wilsbeschikking van 28 augustus 2009 aan duidelijkheid te wensen overlaat, reeds de omstandigheid dat de wilsbeschikking niet voldoet aan de daarvoor geldende formele vereisten met zich mee dat [gedaagde] daaraan geen rechten kan ontlenen.
De hiervoor bedoelde formele vereisten zijn opgenomen in boek 4, titel 4, afdeling 4 van het Burgerlijk Wetboek (artikel 93 en verder) en houden kort gezegd in dat een uiterste wil, behoudens enkele expliciet vermelde uitzonderingen die hier niet aan de orde zijn, slechts kan worden gemaakt bij notariële akte of bij een aan een notaris in bewaring gegeven onderhandse akte. Met betrekking tot de wilsbeschikking van 28 augustus 2009 is niet gesteld of gebleken dat aan dit vereiste voldaan is.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om, zoals [gedaagde] verzocht heeft, de procedure aan te houden totdat het door [gedaagde] ingeschakelde notariskantoor [gedaagde] op dit punt uitsluitsel zal hebben gegeven.
De omstandigheid dat de overledene geen goede relatie zou hebben gehad met [eiseres] en haar op het moment van zijn overlijden lange tijd niet gezien had, maakt een en ander niet anders. Een dergelijke omstandigheid brengt niet met zich mee dat, ondanks het feit dat aan de met het oog op de rechtszekerheid gestelde formele vereisten voor geldigheid niet voldaan is, toch rechten kunnen worden ontleend aan de wilsbeschikking van 28 augustus 2009.
Indien [gedaagde], zoals zij heeft laten weten, een vordering op de nalatenschap heeft, dient zij de notaris daarvan op de hoogte stellen en hem de nodige gegevens te verstrekken om deze vordering in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap te kunnen beoordelen. Het bestaan van een dergelijke vordering biedt [gedaagde] echter geen grond om de administratie nog langer onder zich te houden.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering tot afgifte van de administratie aan de gemachtigde van [eisres] toewijsbaar is.
De voorzieningenrechter acht het niet noodzakelijk en niet wenselijk [eisres] of haar gemachtigde te machtigen de woning van [gedaagde] te betreden teneinde zelf de administratie uit de woning van [gedaagde] weg te halen, zodat het in punt 3.1. primair gevorderde zal worden afgewezen.
Ondanks het feit dat [gedaagde] ter zitting heeft laten weten dat zij de administratie zal afgeven indien de voorzieningenrechter haar daartoe veroordeelt, ziet de voorzieningenrechter wel aanleiding aan de veroordeling tot afgifte een dwangsom te verbinden. Daarbij is in aanmerking genomen dat, naar [eisres] heeft gesteld en [gedaagde] onvoldoende (gemotiveerd) heeft betwist, [gedaagde] al eerder heeft aangegeven dat zij de administratie zou afgeven maar dit vervolgens niet heeft gedaan. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en daaraan zal een maximum worden verbonden.
Verbod betreden perceel en woning
Uit hetgeen [gedaagde] ter zitting naar voren gebracht heeft, blijkt dat zij erbij was toen de administratie uit de woning te [plaatsnaam] werd meegenomen en dat dit (mede) haar beslissing was. Verder leidt de voorzieningenrechter daaruit af dat [gedaagde] het als haar taak ziet bij te dragen aan wat volgens haar een correcte afwikkeling van de nalatenschap is. Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat [eisres] vreest dat [gedaagde] wederom de woning zal betreden en tot de nalatenschap behorende goederen zal meenemen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vormt dit voldoende grond voor toewijzing van de vordering betreffende een verbod tot het betreden van de woning en het perceel aan het [adres].
Weliswaar heeft [gedaagde] gesteld dat [Y] niet kan lezen en dat zij de betreffende verklaring alleen heeft ondertekend omdat [Z] haar dat vroeg, maar daarmee is nog niet gezegd dat dat [Y] het met de inhoud van de verklaring van 18 maart 2011 niet eens is. Niet gesteld of gebleken is dat [Y] [gedaagde] in de woning wenst te kunnen ontvangen, zodat de voorzieningenrechter hierin geen aanleiding ziet om tot een ander oordeel te komen.
In verband met de eisen van proportionaliteit zal het verbod worden opgelegd voor de duur van één jaar na de betekening van dit vonnis. De mede gevorderde dwangsom zal worden gematigd en daaraan zal een maximum worden verbonden.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisres] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 90,81
- griffierecht 258,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.164,81
Uit het voorgaande vloeit voort dat ook de vordering betreffende nakosten toewijsbaar is.
De beslissing
De voorzieningenrechter
veroordeelt [gedaagde] om binnen 2 werkdagen na de betekening van dit vonnis de gehele in haar bezit zijnde administratie van wijlen de heer [X] af te geven ten kantore van Moerland Notaris te 3231 CG Brielle aan het Maarland Noordzijde 48-49,
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisres] een dwangsom te betalen van EUR 250,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van EUR 25.000,- is bereikt,
verbiedt [gedaagde] om binnen één jaar na de betekening van dit vonnis zonder toestemming van [eisres] het perceel en de woning te 3247 Dirksland aan het Korteweegje 57 te betreden,
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisres] een dwangsom te betalen van EUR 1.000,- voor iedere keer dat zij het in 5.3. uitgesproken verbod overtreedt, tot een maximum van EUR 10.000,- is bereikt,
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisres] tot op heden begroot op
EUR 1.164,81,
veroordeelt [gedaagde], indien zij niet binnen de gestelde termijn aan de veroordeling voldoet, tot betaling van EUR 131,- aan nakosten, te verhogen met EUR 68,- in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2011 in tegenwoordigheid van mr. H.J. Wieman-Bart, griffier.
2171/1729
375612 / KG ZA 11-269
18 april 2011