ECLI:NL:RBROT:2011:BQ2317

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/651088-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Asscheman-Versluis
  • A. Peeck
  • J. Boek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord na kalm beraad en rustig overleg tijdens steekpartij op openbare weg

Op 22 april 2011 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een mededader beschuldigd werd van het medeplegen van moord. De zaak betreft een steekpartij die plaatsvond op 17 juli 2010 in Rotterdam, waarbij het slachtoffer, een 30-jarige man, meerdere keren met messen werd gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader het slachtoffer met voorbedachten rade hebben aangevallen, wat blijkt uit de omstandigheden voorafgaand aan het steekincident. De verdachte had kennis van de gewelddadige reputatie van het slachtoffer en was eerder door hem bedreigd. Tijdens de confrontatie met het slachtoffer, die hen met de dood bedreigde, voelde de verdachte zich in een staat van angst, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet in de weg stond aan de vaststelling van voorbedachte rade. De verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer achtervolgd en opnieuw gestoken, wat de rechtbank als bewijs voor kalm beraad en rustig overleg beschouwde. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 12 jaar, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit, de impact op de nabestaanden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en blijk van berouw. Daarnaast werd een schadevergoeding toegewezen aan de moeder van het slachtoffer voor de kosten van de lijkbezorging, tot een bedrag van € 2.107,--. De rechtbank benadrukte dat de gewelddadige dood van het slachtoffer niet alleen het leven van de nabestaanden heeft verwoest, maar ook de rechtsorde heeft geschokt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/651088-10
Datum uitspraak: 22 april 2011
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte 2],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [plaats],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. J.W. Dijke, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2011.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van Unnik heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van de impliciet primair ten laste gelegde moord;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaar, met aftrek van voorarrest.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 17 juli 2010 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een
ander, opzettelijk en met voorbedachten rade een
persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben
verdachte en zijn mededader opzettelijk en na kalm
beraad en rustig overleg, die [naam slachtoffer] meermalen, gestoken met
een mes en vervolgens
nadat die [naam slachtoffer] was weggerend die [naam slachtoffer] achtervolgd en vervolgens wederom meermalen met een mes, gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
NADERE BEWIJSMOTIVERING
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en zijn mededader het slachtoffer een groot aantal keren met kracht met messen in het lichaam hebben gestoken, waaronder in de borst- en buikstreek, de hals en de flanken van het lichaam. Uit de aard van deze handelingen en hun uiterlijke verschijningsvorm blijkt dat de verdachte en zijn mededader het opzet hadden om het slachtoffer te doden.
De raadsman heeft betoogd dat van kalm beraad en rustig overleg geen sprake is geweest. Het slachtoffer had een gewelddadige reputatie en de mededader was eerder door hem mishandeld en ook meermalen door hem bedreigd, laatstelijk op de ochtend van het steekincident. De verdachte was op de hoogte van deze mishandeling en bedreigingen en was die ochtend ook aanwezig toen het slachtoffer hen beiden bedreigde met de woorden: “Ik maak jullie dood”. De verdachte was hierdoor erg bang geworden van het slachtoffer.
Toen de verdachte het slachtoffer de avond van het steekincident in zijn auto zag langsrijden, was hij direct niet op zijn gemak. Het slachtoffer stopte zijn auto en draaide het raam naar beneden waardoor de verdachte schrok en bedacht dat wanneer het slachtoffer een wapen had, hij en zijn mededader zouden liggen. Er ontstond ruzie tussen zijn mededader en het slachtoffer, waarbij de gemoederen hoog opliepen en de angst het overnam bij de verdachte. Toen het slachtoffer zijn schoudertasje pakte, meende de verdachte dat hij naar een vuurwapen greep en vreesde hij voor zijn leven. Het is dan ook onaannemelijk of onmogelijk, dat de verdachte tijdens deze zeer traumatische en heftige ervaring, in staat is geweest om rustig na te denken en na kalm beraad en rustig overleg een besluit te nemen om het slachtoffer van het leven te beroven, aldus de raadsman.
Dit verweer wordt verworpen.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte rade, in de tenlastelegging nader aangeduid met de woorden "na kalm beraad en rustig overleg", is nodig dat komt vast te staan dat de verdachte voordat hij ging steken, tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit om dat te doen, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven (HR 8 september 2009, LJN BI4080).
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en zijn mededader enige tijd voor het steekincident hun woning hebben verlaten. Zij hadden beiden een mes van huis meegenomen. Toen zij op straat liepen zijn zij het slachtoffer tegengekomen. Het slachtoffer zat in een auto en is gestopt op de kruising nabij het trottoir waar de verdachte en zijn mededader liepen. Na een gesprek, dat enige minuten duurde, is een gevecht ontstaan tussen de mededader en het slachtoffer. De verdachte heeft tijdens dit gevecht het slachtoffer meermalen met zijn mes gestoken. De mededader heeft verklaard dat hij zijn mes op een gegeven moment ook in zijn handen had en dat ook hij het slachtoffer toen meermalen heeft gestoken. Vervolgens heeft het slachtoffer zich aan de verdachte en zijn mededader onttrokken en is van hen weggerend. De mededader is de andere kant opgerend. Op een gegeven moment is hij gestopt. De verdachte kwam enige seconden later naar hem toelopen. Vrijwel meteen daarna zijn beiden op hun schreden teruggekeerd. Zij zijn achter het slachtoffer aangegaan, aanvankelijk in een stevig wandeltempo, en hebben enige tientallen meters verderop het slachtoffer ingehaald, waarna ze hem beiden nog enige malen met hun messen hebben gestoken.
Uit het gegeven dat de verdachte en zijn mededader, nadat zij het slachtoffer de eerste keer hadden gestoken en van hem weg waren gelopen, op hun schreden zijn teruggekeerd en over een afstand van enige tientallen meters het slachtoffer hebben achtervolgd voordat zij hem opnieuw staken, blijkt dat de verdachte de tijd heeft gehad hierover na te denken. Hieruit wordt dan ook afgeleid dat de verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld. Hoewel het niet onaannemelijk wordt geacht dat de gebeurtenissen voorafgaande aan het steekincident traumatisch en heftig waren voor de verdachte, staat dit niet aan de voorbedachte rade in de weg, nu niet aannemelijk is geworden dat de verdachte hierdoor elk inzicht in de reikwijdte van zijn gedragingen is verloren.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van moord.
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke
omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn “zwager” schuldig gemaakt aan moord. Het slachtoffer is om het leven gebracht doordat hij diverse malen met messen in vitale delen van het lichaam is gestoken. Het slachtoffer was kansloos. Toen de verdachte en zijn mededader na de eerste serie messteken weer op het slachtoffer afgingen en opnieuw op hem instaken moet het slachtoffer de dood in de ogen hebben gezien.
Het slachtoffer was 30 jaar oud en bevond zich dus nog in de bloei van zijn leven. De verdachte en zijn mededader hebben hem dit leven ontnomen.
Ook heeft de gewelddadige dood van het slachtoffer een diepe wond geslagen in het leven van de nabestaanden van het slachtoffer en onherstelbaar groot leed veroorzaakt. De kinderen van het slachtoffer zullen zonder hun vader verder moeten leven. De moeder van het slachtoffer zal haar zoon moeten missen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen van de partner en de moeder van het slachtoffer blijkt dat het verlies een diepe impact op hun leven en het leven van de kinderen van het slachtoffer heeft. Dit zal ongetwijfeld ook gelden voor verdere familie en andere bekenden van het slachtoffer.
De steekpartij vond plaats op straat, aan het begin van een zomeravond, toen er nog vrij veel mensen buiten waren. Het slachtoffer, dat hevig bloedde, is ook op straat overleden. Ook voor omstanders en omwonenden moet dit gebeuren daarom aangrijpend zijn geweest. Daarnaast worden door een dergelijk feit algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving sterk aangewakkerd. De rechtsorde is dan ook ernstig geschokt door dit zeer gewelddadige feit.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van een zeer aanzienlijke duur.
Aanleiding voor dit incident was dat de mededader, die door de verdachte als familie wordt beschouwd, herhaalde malen was bedreigd of geïntimideerd door het slachtoffer omdat hij weigerde te voldoen aan zijn verzoek om hem een aanzienlijke som geld te betalen in verband met wapens die door de politie in beslag waren genomen bij een broer van de verdachte. De mededader heeft het slachtoffer te kennen gegeven, dat hij daar niets mee te maken had en daarom niet tot die betaling bereid was. Het slachtoffer bleef de mededader echter lastig vallen en op betaling aandringen. Enige tijd voor het steekincident is het zelfs tot een handgemeen gekomen. De verdachte was van een en ander op de hoogte. Op de ochtend voorafgaande aan het steekincident hebben de verdachte en zijn mededader het slachtoffer aangesproken op zijn gedrag, waarna het slachtoffer hen met de dood bedreigde. Zijn reeds bestaande angst voor het slachtoffer nam toen nog verder toe. Later die dag, toen hij samen met zijn mededader op straat liep en het slachtoffer met zijn auto bij hen stopte en hen aansprak en er een gevecht ontstond tussen zijn mededader en het slachtoffer, was hij volgens zijn zeggen zichzelf niet meer. Met deze omstandigheden, die lijken te hebben bijgedragen aan de escalatie van de ruzie, zal rekening worden gehouden, hoewel zij natuurlijk geen enkele rechtvaardiging zijn voor wat er is gebeurd.
Tevens is in aanmerking genomen dat het in dit geval niet gaat om een “klassieke moord”, waarbij ruim tevoren het plan wordt beraamd om iemand te doden.
Verder is bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 maart 2011 eerder slechts een enkele maal is veroordeeld voor strafbare feiten.
Voorts is in aanmerking genomen dat de verdachte, die nog jong is, oprecht berouw lijkt te hebben van wat hij heeft gedaan.
Het rapport van de deskundige dr. drs. L.E.E. Ligthart, werkzaam als klinisch psycholoog en klinisch neuropsycholoog, houdt in dat de verdachte een waarschijnlijk op laag gemiddeld begaafd niveau functionerende man is, die een vermijdende en emotiegerichte copingstijl hanteert, waarvan bekend is dat deze weinig effectief is bij het oplossen van problemen. Tevens bestaat bij de verdachte de neiging tot impulsief gedrag. Deze persoonlijkheidstrekken kunnen, in de vorm van een excitatietoestand die optrad naar aanleiding van het zich bedreigd voelen, bijgedragen hebben aan het ten laste gelegde.
De rechtbank neemt de bevindingen van de deskundige Ligthart over, maakt die tot de hare en oordeelt op grond daarvan dat de verdachte, anders dan waartoe de deskundige heeft geconcludeerd, niet volledig doch enigszins ver¬min¬derd toereke¬ningsvatbaar is.
Verder is kennis genomen van de rapporten van Reclassering Nederland d.d. 20 december 2010 en van F. Verstraeten, forensisch psychiater bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, d.d. 19 augustus 2010.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
De op te leggen gevangenisstraf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de geëiste straf te hoog voorkomt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, waaronder de omstandigheid dat de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is, waarmee de officier van justitie in haar eis geen rekening heeft gehouden en voorts gelet op de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde partij], wonende te [adres]. De benadeelde partij vordert vergoeding van een bedrag van in totaal € 6.990,-- in verband met de bijzondere kosten die door haar zijn gemaakt in verband met het overlijden van het slachtoffer [naam slachtoffer]. Het gaat daarbij om de kosten van sigaren, t-shirts met fotoprints, ballonnen, kaarsen, rozen, gebedskaarten, zakdoeken, de fotograaf en foto-album, de predikant, eten en drinken, alsmede kleding voor haarzelf en andere familieleden. Verder verzoekt zij vergoeding van de kosten van een grafsteen ten bedrage van € 2.107,--.
De benadeelde partij is de moeder van het slachtoffer [naam slachtoffer]. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek kan zij derhalve aanspraak maken op de kosten die in verband met de lijkbezorging van haar zoon te haren laste zijn gekomen, voor zover die kosten in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. Voor de vergoeding van andere materiële kosten bestaat geen wettelijke basis.
De gevorderde kosten voor een grafsteen hangen zo zeer samen met de lijkbezorging dat deze voor vergoeding in aanmerking komen.
De bijzondere kosten waarvan de benadeelde partij vergoeding vordert kunnen, gelet op aard van die kosten, in redelijkheid niet worden gerekend tot de in artikel 6:108b van het Burgerlijk Wetboek bedoelde kosten van de lijkbezorging van het slachtoffer. Daarbij is mede betrokken dat de algemene kosten van de lijkbezorging van het slachtoffer, welke kosten door een verzekeraar zijn vergoed, reeds een bedrag van in totaal € 9.975,30 belopen.
De vordering van de benadeelde partij zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 2.107,--, met afwijzing van het meer of anders gevorderde en met veroordeling van de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd. Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn mededader onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 24c, 36f, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 (twaalf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij], wonende te [adres], toe tot een bedrag van € 2.107,--, (zegge: tweeduizend eenhonderden zeven euro) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 2.107,-- (zegge: tweeduizendeenhonderdenzeven euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. Peeck en Boek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Volp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 april 2011.
Bijlage bij vonnis van 22 april 2011:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 juli 2010 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een
persoon genaamd [naam slachtoffer] het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben
verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm
beraad en rustig overleg, die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, gestoken met
een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp en/of (vervolgens)
(nadat die [naam slachtoffer] was weggerend) die [naam slachtoffer] achtervolgd en/of (vervolgens)
(wederom) meermalen althans eenmaal met een mes, althans met een scherp en/of
puntig voorwerp gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht