ECLI:NL:RBROT:2011:BQ2505

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
376937 / HA RK 11-90
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.F.L.M. van der Grinten
  • H. van Lokven-van der Meer
  • P. Vrolijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechters in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 april 2011 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die als verdachte in een strafzaak was betrokken, had de rechters gewraakt die de gevangenhouding van hem hadden bevolen. De wrakingskamer heeft op 12 april 2011 de strafzaak behandeld en op 13 april 2011 heeft de raadsman van verzoeker de wraking ingediend. Tijdens de zitting op 19 april 2011 zijn verzoeker, zijn raadsman en de officier van justitie verschenen om het wrakingsverzoek te bespreken. De rechtbank heeft de omstandigheden van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectief gerechtvaardigde redenen waren voor de vrees van verzoeker dat de rechters vooringenomen waren.

De rechtbank overwoog dat de jongste rechter, die betrokken was bij de ondervraging van verzoeker, ook deel uitmaakte van de raadkamer die de beslissing tot gevangenhouding nam. De rechtbank vond geen steun voor de stelling van verzoeker dat er sprake was van vooringenomenheid bij de rechters. De beslissing om het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af te wijzen, werd niet als partijdig beschouwd, en de rechtbank benadrukte dat een onjuiste processuele beslissing niet automatisch leidt tot de conclusie dat rechters partijdig zijn.

De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te oordelen dat de rechters niet onpartijdig waren. Het verzoek tot wraking werd dan ook ongegrond verklaard en afgewezen. Deze beslissing werd genomen in het kader van de waarborging van een eerlijk proces en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 22 april 2011
Zaaknummer: 376937
Rekestnummer: HA RK 11-90
Parketnummer: 10/711013-11
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting [naam P.I.],
verzoeker,
strekkende tot wraking van [namen gewraakte rechters], senior rechter respectievelijk rechters in de rechtbank Rotterdam, sector strafrecht (hierna: de rechters).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 12 april 2011 is door de meervoudige kamer van deze rechtbank, waarvan de rechters deel uitmaakten, behandeld de tegen verzoeker als verdachte aanhangig gemaakte strafzaak met het hierboven vermelde parketnummer.
Bij brief van 13 april 2011, die op 14 april 2011 bij de rechtbank is ingekomen, heeft de raadsman van verzoeker de rechters gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van - voor zover voor de beoordeling van het verzoek van belang - het dossier van de genoemde strafzaak.
Verzoeker, de raadsman van de verdachte, de rechters alsmede de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 19 april 2011, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen verzoeker, zijn raadsman mr. W.F. van Zundert en de officier van justitie mr. M. van den Berg.
De raadsman van verzoeker heeft aan de hand van schriftelijke aantekeningen zijn standpunt nader toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker aangevoerd hetgeen is opgenomen in de brief van de raadsman van verzoeker aan de rechtbank, gedateerd 13 april 2011, alsmede de schriftelijke pleitaantekeningen van de raadsman van 19 april 2011. Van deze brief en de schriftelijke pleitaantekeningen zijn kopieën aan deze beslissing gehecht en de inhoud ervan wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust.
De rechters bestrijden deels de feitelijke grondslag van het verzoek en hebben overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
2.3
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
3. De ontvankelijkheid van het verzoek
3.1
Ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering dient het verzoek tot wraking gedaan te worden zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden.
3.2
Het verzoek tot wraking is gegrond op hetgeen ter terechtzitting van 12 april 2011 is voorgevallen. De raadsman van verzoeker heeft bij brief van 13 april 2011, die op 14 april 2011 bij de rechtbank is ingekomen, de rechters gewraakt.
3.3
Vast is komen te staan dat de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker op 12 april 2011 laat op de dag is geëindigd en dat verzoeker na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting direct is afgevoerd. Voorts is vast komen te staan dat zich in de ochtend van 13 april 2011 binnen justitie een computerstoring heeft voorgedaan. Door genoemde omstandigheden is de raadsman eerst op 13 april 2011 in de loop van de dag in de gelegenheid geweest om zijn cliënt te spreken over het verloop van de zitting op 12 april 2011.
3.4
Gelet op genoemde omstandigheden is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek tot wraking tijdig is ingediend zodat verzoeker kan worden ontvangen in zijn verzoek om wraking van de rechters.
4. De beoordeling
4.1
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat een of meer van de rechters - subjectief - niet onpartijdig waren. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoeker bestaande vrees dat een of meer van de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren - objectief - gerechtvaardigd is.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
4.2
Bij de beoordeling geldt de inhoud van het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 april 2011 als uitgangspunt. Blijkens dit proces-verbaal is sprake geweest van een goed verlopen terechtzitting, hetgeen de raadsman desgevraagd ook op de zitting van de wrakingskamer heeft erkend.
Door of namens verzoeker is tijdens de zitting evenmin bezwaar gemaakt tegen het feit dat de jongste rechter, die met de ondervraging was belast, deel heeft uitgemaakt van de raadkamer die de gevangenhouding van verzoeker heeft bevolen. Dat betreft overigens een omstandigheid die, bijzondere omstandigheden voorbehouden, waarvan echter niet is gebleken, geen grond voor wraking oplevert.
Voor zover verzoeker aanvoert dat hij bij deze rechter een vooringenomenheid bespeurde betreft dat persoonlijke indrukken van verzoeker die in de gang van zaken ter terechtzitting, zoals vastgelegd in het proces-verbaal geen steun vinden.
4.3
Ter zitting heeft de raadsman van verzoeker toegelicht dat de doorslaggevende reden om tot wraking over te gaan, daarin is gelegen dat verzoeker het niet eens is met een beslissing van de strafkamer die de tegen verzoeker aanhangige strafzaak berecht, te weten de afwijzende beslissing op het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Daarbij wijst verzoeker vooral een kwade rol toe aan de jongste rechter.
Een in de ogen van verzoeker onjuiste processuele beslissing van de rechters kan in beginsel niet leiden tot het oordeel dat de rechters partijdig zijn of de schijn van partijdigheid hebben opgeroepen; de beoordeling van de juistheid van die beslissingen behoort primair tot de bevoegdheid van de appèlrechter. Bijzondere omstandigheden, mits zwaarwegend en objectief gerechtvaardigd, kunnen leiden tot doorbreking van deze regel, doch deze hebben zich niet voorgedaan.
In dit verband acht de wrakingskamer van belang dat een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis een verzoek is dat zich niet richt tegen de ernstige bezwaren en de gronden die aan de voorlopige hechtenis ten grondslag zijn gelegd. De afweging die gemaakt dient te worden bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis, is de afweging of het strafvorderlijk belang bij voortduring van de voorlopige hechtenis ofwel het persoonlijk belang bij schorsing van de voorlopige hechtenis dient te prevaleren. Deze afweging is, blijkens het proces-verbaal van 12 april 2011, ook door de rechters gemaakt. Er is geen objectief gerechtvaardigde steun te vinden voor de stelling van verzoeker dat bij het nemen van die beslissing sprake is geweest van vooringenomenheid van een van de rechters.
Evenmin levert de omstandigheid dat de jongste rechter ter terechtzitting de schriftelijke verklaring van het slachtoffer aan verzoeker heeft voorgehouden een zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid van de rechters objectief gerechtvaardigd is.
4.8
Gelet op het voorgaande is de wraking ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
5. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [namen gewraakte rechters].
Deze beslissing is gegeven op 22 april 2011 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. H. van Lokven-van der Meer en mr. P. Vrolijk, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van A. Schut, griffier.