ECLI:NL:RBROT:2011:BQ3242

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/1037
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. van 't Laar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 april 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak in Spijkenisse. Eiser, vertegenwoordigd door B.M.T. Claassen van Previcus Vastgoed, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar van de gemeente Spijkenisse was vastgesteld op 31 januari 2009. De rechtbank oordeelde dat de waarde per waardepeildatum 1 januari 2008 voor het belastingjaar 2009 als gemiddeld moest worden aangemerkt, tenzij er duidelijke redenen waren om hiervan af te wijken. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende had aangetoond dat in deze zaak van de wegingsfactor 1 moest worden afgeweken. Eiser had zich beroepen op een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin ook was geoordeeld dat wegingsfactor 1 van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de gemaakte proceskosten door verweerder vergoed moesten worden, omdat eiser in zijn bezwaar en beroep redelijkerwijs kosten had moeten maken. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van 11 februari 2010 voor zover het de proceskosten betrof, en veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser in zowel de bezwaarfase als de beroepsfase. Tevens werd bepaald dat het griffierecht aan eiser moest worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/1037
Uitspraak in het geding tussen
[naam], wonende te Spijkenisse eiser
gemachtigde B.M.T. Claassen, werkzaam bij Previcus Vastgoed
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Spijkenisse, verweerder,
gemachtigden mr. I. Skaron en G.R. Richnow.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij beschikking krachtens de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ), gedagtekend 31 januari 2009, is ter zake van de onroerende zaak [adres] (hierna: de woning) de waarde per waardepeildatum 1 januari 2008 voor het belastingjaar 2009 vastgesteld op [bedrag] onder gelijktijdige oplegging van een daarmee corresponderende aanslag onroerende- zaakbelastingen.
Bij uitspraak op bezwaar van 11 februari 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de aanslag van 31 januari 2009 gegrond verklaard en de WOZ-waarde nader vastgesteld op [bedrag], onder dienovereenkomstige verlaging van de aanslag onroerende zaakbelastingen.
Tegen deze uitspraak heeft eiser bij brief van 22 maart 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2011. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
2 Overwegingen
Eiser heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 6 oktober 2010, LJN: BO1659, zich op het standpunt gesteld dat in onderhavige zaak wegingsfactor 1 (gemiddeld) dient te worden gehanteerd. Er heeft een vooronderzoek plaatsgevonden waarna het bezwaarschrift is opgesteld. Daarnaast zijn er geen duidelijke redenen om af te wijken van wegingsfactor 1 (gemiddeld).
Verweerder stelt zich op het standpunt dat wegingsfactor 0,5 (licht) dient te worden gehanteerd. Bij een bezwaarschrift tegen de vastgestelde WOZ-waarde dat niet of summier is gemotiveerd is een wegingsfactor van 0,25 (zeer licht) van toepassing. Verweerder verwijst hierbij naar de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 maart 2010, LJN: BL7999. Het bezwaarschrift van eiser is zodanig gemotiveerd dat de wegingsfactor 0,5 (licht) van toepassing is. In het bezwaarschrift bevatten alleen de tweede, derde en vierde alinea inhoudelijke informatie over de Wet WOZ. Ook voor het door gemachtigde van eiser ingediend beroepschrift is de wegingsfactor 0,5 (licht) van toepassing. De bewerkelijkheid en de complexiteit en de daarmee verband houdende werkbelasting voor gemachtigde van eiser komen met deze wegingsfactor overeen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Krachtens het vierde lid van dit artikel, voor zover hier van belang, zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) en de bijlage bij dat besluit nadere regels gesteld over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede lid, eerste volzin, derde en vierde lid, van de Awb zijn van toepassing. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Vaststaat dat de gemachtigde van eiser namens eiser een bezwaarschrift en een beroepschrift heeft ingediend, zodat zowel in de bezwaarfase als in beroep proceshandelingen als bedoeld in de bijlage bij het Bpb zijn verricht door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent.
Niet in geschil is dat eiser in aanmerking komt voor proceskostenvergoeding. In onderhavige zaak is derhalve enkel in geschil de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar en in beroep.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft als uitgangspunt te gelden dat een zaak als gemiddeld moet worden aangemerkt, tenzij er duidelijke redenen zijn om hiervan af te wijken. In geval er naar het oordeel van verweerder sprake is van de categorie licht of zeer licht, dient dit door verweerder gemotiveerd te worden.
De rechtbank is van oordeel dat het hier een gemiddelde WOZ-zaak betreft waarvoor wegingsfactor 1 dient te worden gehanteerd. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in onderhavige zaak van wegingsfactor 1 afgeweken dient te worden. De rechtbank ziet in hetgeen verweerder in het verweerschrift en ter zitting heeft aangevoerd derhalve geen aanleiding om af te wijken van voormeld uitgangspunt.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verweerder met toepassing van artikel 7:15, tweede lid en artikel 8:75, eerste lid, van de Awb veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Bpb vastgesteld op € 1092,= wegens door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het bezwaarschrift ter waarde van € 218,=, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,= en wegingsfactor 1).
Tevens ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser wordt vergoed.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 11 februari 2010, voor zover het met betrekking tot de proceskosten is aangevochten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in de bezwaarfase ten bedrage van € 218,=;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in de beroepsfase ten bedrage van € 874,=;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 41,= vergoedt.
Aldus gedaan door mr. A. van ‘t Laar, rechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier.
De griffier: De rechter:
Uitgesproken in het openbaar op: 7 april 2011.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Afschrift verzonden op: