ECLI:NL:RBROT:2011:BQ3991

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1143109
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Lubberink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatie van onjuiste partijaanduiding in civiele procedure

In deze civiele procedure voor de Rechtbank Rotterdam, sector kanton, is de vraag aan de orde of een onjuiste partijaanduiding kan worden gecorrigeerd en onder welke voorwaarden dit mogelijk is. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E.L.B. Hundscheidt en F.H.M. Bazuin, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. drs. L. Roumen, met als doel betaling van een bedrag van € 1.639,87, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De eiser stelt dat er een mondelinge afspraak was gemaakt met de gedaagde over het delen van de kosten voor het repareren van een lekkage, maar de gedaagde betwist deze afspraak en stelt dat de dagvaarding nietig is vanwege de onjuiste partijaanduiding.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat rectificatie van de partijaanduiding mogelijk is, mits de vergissing voor de gedaagde kenbaar was en deze niet in zijn verdediging wordt geschaad. In dit geval is vastgesteld dat de gedaagde niet op de hoogte was van de vergissing en dat de rectificatie niet tijdig heeft plaatsgevonden. De rechter concludeert dat de gedaagde in zijn belangen is geschaad door de onduidelijkheid over de eisende partij, wat leidt tot de beslissing dat de eiser niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vorderingen.

De rechter heeft de eiser ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 300,00 aan salaris voor de gemachtigde van de gedaagde. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 januari 2011.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij exploot van dagvaarding van 12 juli 2010,
gemachtigden: mr. E.L.B. Hundscheidt en F.H.M. Bazuin te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. drs. L. Roumen te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna “[eiser]” en “[gedaagde]” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
- de dagvaarding, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek, met producties.
1.2 De datum van de uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter op heden bepaald.
2. Het geschil
2.1 [eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 1.639,87, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.624,44 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
2.2 Aan die vordering heeft [eiser] -samengevat weergegeven- ten grondslag gelegd dat tussen hem en [gedaagde] mondeling was afgesproken de kosten van het repareren van een lekkage ter plaatse van het adres [adres] te delen. Op grond daarvan is [gedaagde] [eiser] een bedrag ad € 1.267,44 verschuldigd geworden, waartoe hij verwijst naar een door hem overgelegde factuur d.d. 29 november 2009 van Loodgietersbedrijf [A] ad € 2.534,88 inclusief BTW gericht aan [B]. te [plaats].
Ondanks herhaalde aanmaning is [gedaagde] weigerachtig gebleven de helft van dit bedrag te voldoen. Dientengevolge is hij naast de hoofdsom en de wettelijke rente daarover, door [eiser] berekend op een bedrag ad € 15,43 tot aan de dag der dagvaarding, tevens een bedrag ad € 357,00 ter zake van buitengerechtelijke kosten verschuldigd geworden.
2.2 [gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord -eveneens samengevat- onder meer het volgende aangevoerd. Nadat medio oktober 2009 een vochtplek was geconstateerd door de huurder van het naast de woning van [gedaagde] gelegen winkelpand, dat kennelijk door [eiser] wordt verhuurd, hebben [eiser] en [gedaagde] afgesproken dat zij beiden offertes op zouden vragen voor het herstel van een geringe lekkage en dat zij daarna nader zouden overleggen. [gedaagde] heeft ter zake een offerte d.d. 6 november 2009 van Klussenbedrijf [D] ad € 420,00 (exclusief BTW) verkregen. Medio november 2009 werd [gedaagde], hoewel geen nader overleg met [eiser] had plaatsgehad, geconfronteerd met werklui, die, naar [gedaagde] later van [eiser] heeft begrepen, werkzaamheden gericht op het verhelpen van de lekkage zouden hebben uitgevoerd. [gedaagde] heeft [eiser] echter geen toestemming voor het inschakelen van dit loodgietersbedrijf gegeven en ook is niet afgesproken de kosten daarvan -ad € 2.534,88 inclusief BTW- te delen. Uit de factuur van dit bedrijf blijkt bovendien dat een deel van de werkzaamheden niet gerelateerd is aan het verhelpen van de lekkage. De vordering van [eiser] moet dan ook worden afgewezen, met veroordeling van [eiser], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, door [gedaagde] begroot op € 595,00 voor de juridische bijstand die hij heeft moeten inschakelen.
2.3 Bij conclusie van repliek, die in de kop als eisende partij ‘[BB]’, gevestigd te [plaats], gemachtigde: mr. S. Meghoe, vermeldt, is daarna onder meer het volgende gesteld:
“9. Gedaagde voert aan dat de heer [eiser], enig aandeelhouder van [BB], geen partij is [in] dit geding nu hij de factuur niet voldaan kan hebben vanwege het feit dat deze te[n] name van eiseres [waarmee bedoeld wordt [BB], kantonrechter] is gesteld.
10. Abusievelijk is in de dagvaarding gedagvaard ten verzoeke van de heer [x[x.] [eiser]. Eiseres herstelt dit gebrek dan ook door hierbij te vermelden dat gedagvaard had moeten worden ten verzoeke van de besloten vennootschap [BB], gevestigd te [plaats]. Nu gedaagde een conclusie van antwoord heeft ingediend en uitgebreid inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen het gevorderde, is eiseres van mening dat gedaagde op geen enkele wijze in haar belangen is geschaad waardoor er geen sprake kan zijn van nietigheid van de dagvaarding en eiseres ontvankelijk is. Eiseres verzoekt U E.A. dan ook de inleidende dagvaarding te lezen als was deze ten verzoeke van [BB] uitgebracht.”
2.4 [gedaagde] heeft zich bij dupliek verzet tegen dit verzoek van [eiser]. Hij stelt dat de dagvaarding als nietig moet worden aangemerkt. Door de wisseling van de persoon van de eisende partij wordt [gedaagde] in zijn belangen geschaad en het is in strijd met de goede procesorde dat voor [gedaagde] niet dan wel onvoldoende vast staat wie hem in rechte heeft betrokken. Het enkele feit dat hij verweer heeft gevoerd, maakt dit niet anders. Voorts wijst [gedaagde] erop dat hij tot aan de conclusie van repliek enkel heeft gecorrespondeerd met de natuurlijke persoon [x[x.] [eiser] en niet met de rechtspersoon [BB]
Het is [gedaagde] niet duidelijk welke rechtsrelatie tussen [eiser] en deze vennootschap bestaat. Ook ontbreekt enig stuk waaruit blijkt dat, zoals [eiser] heeft gesteld, hij ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding enig aandeelhouder van [BB] was. De onduidelijkheid over de persoon van de eisende partij klemt te meer, nu het er in deze procedure om draait of [gedaagde] al dan niet de door [eiser] gestelde mondelinge afspraak heeft gemaakt ter zake van de (deling van de) kosten van de reparatie van de lekkage. Bij gebreke van objectieve gegevens over de rechtsrelatie tussen de natuurlijke persoon [x.] [eiser] en de rechtspersoon [BB] wordt [gedaagde] ernstig in zijn procespositie geschaad, aldus [gedaagde].
2.5 Op de overige stellingen van partijen, althans voor zover van belang voor de uitkomst van de procedure, wordt hierna teruggekomen.
3. De beoordeling
3.1 Vooropgesteld wordt dat op de voet van artikel 45 Rv het exploot van dagvaarding op straffe van nietigheid (onder meer) de (juiste) naam van de eisende partij dient te vermelden.
3.2 Met betrekking tot de vraag in hoeverre rectificatie van een onjuiste partijaanduiding mogelijk is, heeft naar bestendige jurisprudentie te gelden dat dit kan indien de vergissing voor de gedaagde kenbaar was, de gedaagde door deze vergissing en de rectificatie daarvan niet wordt benadeeld of in zijn verdediging geschaad, en de rectificatie tijdig plaatsvindt (HR 4 december 1998, NJ 1999, 269 en HR 14 december 2007, NJ 2008, 10).
3.3 Geoordeeld wordt dat, als al aangenomen kan worden dat [gedaagde] door de vergissing van [eiser] en de door hem verzochte rectificatie niet is benadeeld of in zijn verdediging is geschaad en dat het verzoek om rectificatie als tijdig kan worden aangemerkt, gesteld noch gebleken is dat deze vergissing (eerder dan ten tijde van de conclusie van repliek) voor [gedaagde] kenbaar was althans had behoren te zijn.
3.4 In dat verband is niet zonder belang dat [eiser] zich bij dagvaarding heeft beroepen op een door hem met [gedaagde] gemaakte mondelinge afspraak, terwijl gesteld noch gebleken is dat [eiser] zich daarbij jegens [gedaagde] heeft gepresenteerd als directeur van [BB] of dat het op andere wijze voor [gedaagde] duidelijk was of behoorde te zijn dat [eiser] daarbij namens die vennootschap handelde. Ook weegt mee dat uit de overgelegde correspondentie afkomstig van [eiser] en zijn gemachtigde aan [gedaagde] niet blijkt dat er in wezen sprake zou zijn van een vordering van [BB] jegens [gedaagde].
3.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de door [eiser] verzochte rectificatie van de naam van de eisende partij van [eiser] in [BB] niet wordt toegestaan.
3.6 Nu de stelling bij conclusie van repliek dat [BB] met [gedaagde] is overeengekomen dat de kosten van een door haar in te schakelen gecertificeerd en gerenommeerd loodgietersbedrijf tussen haar en [gedaagde] gedeeld zouden worden (welke afspraak door [gedaagde] is betwist), in zich bergt dat die gestelde afspraak dus niet door [eiser] (als natuurlijk persoon) met [gedaagde] is aangegaan en [eiser] uit hoofde van die afspraak dus geen vordering op [gedaagde] kan hebben verkregen -het is immers van tweeën één- dient [eiser] thans niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.7 Op de voet van artikel 237 Rv wordt [eiser] in de kosten van de procedure veroordeeld, welke overeenkomstig de gebruikelijke tarieven worden vastgesteld. Daarbij zij opgemerkt dat [gedaagde] niets heeft aangevoerd waaruit blijkt dat de door hem voorgestane afwijking van deze gebruikelijke wijze van vaststellen van proceskosten hier geïndiceerd is, in die zin dat hem een bedrag ad € 595,00, dat overigens niet onderbouwd is, zou behoren te worden toegekend.
4. De beslissing
De kantonrechter:
- verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 300,00 aan salaris voor zijn gemachtigde;
- verklaart dit vonnis voor wat betreft deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Lubberink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.