Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: AWB VWW44 11/1561-T1
Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht
1. [namen],
2. [naam],
3. [naam],
4. [namen],
5. [namen],
6. [naam],
7. [namen],
8. [namen],
9. [namen], allen wonende te Rotterdam, verzoekers,
gemachtigde mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Rotterdam,
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk, verweerder.
Aan het geding heeft mede als partij deelgenomen:
[naam] B.V., vergunninghoudster,
gemachtigde mr. I.A. Kamans, advocaat te Rotterdam.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 25 februari 2011 heeft verweerder onder verlening van vrijstelling op de voet van artikel 2.5.30, vierde lid, onder b, van de Bouwverordening Rotterdam 1993 op grond van artikel 40, eerste lid, van de Woningwet aan [naam] B.V. een reguliere bouwvergunning verleend voor het veranderen van het pand aan de [naam straat] en de [naam straat] te Rotterdam (waarbij het gebruik verandert) van wijnhandel naar restaurant.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) hebben verzoekers tijdig bezwaar gemaakt.
Voorts hebben verzoekers bij brief van 6 april 2011 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2011. Verzoekers, waarvan enkele ter zitting zijn verschenen, hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Rolle, bijgestaan door A. Oosthoek. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld van [naam].
2 Overwegingen
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
Verzoekers voeren aan dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan “Kralingen beschermd stadsgezicht”. Volgens verzoekers is binnen de bestemming “Gemengde bebouwing” alleen horeca toegestaan indien dat op de plankaart nader is aangeduid middels een ster. Nu deze aanduiding ontbreekt bij het pand aan de [naam straat] had de aanvraag dienen te worden afgewezen. Verzoekers stellen voorts dat ten onrechte ontheffing van de parkeernormen van artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening is verleend, althans dat de motivering dat er sprake is van een bijzonder gemeentelijk belang kant noch wal raakt. In dat verband wijzen verzoekers er op dat er zowel overdag als ’s nachts sprake is van een zeer hoge parkeerdruk. Ook strookt de ontheffing niet met de laatste “Adviesnota parkeren Kralingen-Crooswijk” waarin is aangegeven dat bij toekomstige ontwikkelingen in met name het westelijk deel van Kralingen-Oost strikt gebouwd moet worden conform de minimum parkeernormen. Verzoekers betogen voorts dat verweerder nagelaten heeft om het bouwplan te toetsen aan het Bouwbesluit en de overige bepalingen van de Bouwverordening. Ten onrechte wordt in de vergunning op acht punten een voorwaarde gesteld die in wezen de bouwvergunning betreffen. Verzoeker voeren verder aan dat de vestiging van een horecagelegenheid zal leiden tot verkeersdruk, parkeerdruk, geluidsoverlast en overige hinder waardoor het woon-en leefklimaat wordt aangetast. Naar hun mening wordt ten onrechte de belangen van een enkele onderneming boven die van de bewoners gesteld.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning,
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, en voorzover hier van belang mag slechts en met de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien:
a. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120;
b. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de bouwverordening (…);
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld (…).
Op 1 oktober 2010 is de Bouwverordening Rotterdam 2010 in werking getreden.
Ingevolge artikel 12.1. van de Bouwverordening Rotterdam 2010 blijft op aanvragen om bouw- of sloopvergunning die voor 1 oktober 2010 zijn ingediend de tot 1 oktober 2010 geldende Bouwverordening Rotterdam 1993 (hierna: Bouwverordening) van kracht.
De aanvraag om bouwvergunning is ingediend op 30 september 2010, zodat, gelet op artikel 12.1 van Bouwverordening 2010 en het bepaalde in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het recht zoals dat gold onmiddellijk voor 1 oktober 2010 van toepassing is.
Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening, moet, indien de omvang of bestemming van een gebouw, in verband met de daarvoor te verwachten behoefte aan ruimte, bestemd voor parkeren of stallen van motorvoertuigen, dan wel, in verband met de daarvoor te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, daartoe aanleiding geeft, in de behoefte in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het daartoe behorende onbebouwd blijvende terrein in voldoende mate zijn voorzien.
Ingevolge artikel 2.5.30, vierde lid, aanhef en onder b, van de Bouwverordening kunnen burgemeester en wethouders geheel of gedeeltelijk vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste lid indien de aanvrager van een bouwvergunning de parkeereis door middel van een parkeereisovereenkomst financieel compenseert en met de verwezenlijking van het bouwplan, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, een gemeentelijk belang is gemoeid.
Het bouwplan voorziet in het maken van een vide (circa 6 m2) tussen souterrain en de begane grond, het maken van een trap, het aanbrengen van brandpreventieve voorzieningen en het maken van (o.a.) ventilatieroosters in de gevel.
Het bouwplan is gesitueerd binnen het bestemmingsplan “Beschermd stadstoezicht Kralingen”. Blijkens de plankaart rust op de gronden waarop de pand is gevestigd de bestemming “Gemengde bebouwing”.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de planvoorschriften, zijn in aanvulling op het bepaalde in het eerste lid ter plaatse van daartoe strekkende aanduidingen op de plankaart tevens toegestaan “horeca” als bedoeld in deze voorschriften en garagebedrijven.
Bestemmingsplan
Ingevolge artikel 1.2.3, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), en voor zover hier van belang, worden plannen in voorkomend geval met de daarbij behorende toelichting of onderbouwing langs elektronische weg vastgelegd en in die vorm vastgesteld. Een volledige verbeelding daarvan op papier wordt gelijktijdig vastgesteld.
Ingevolge artikel 1.2.3, tweede van het Bro, voor zover hier van belang, is, indien na vaststelling de inhoud van de langs elektronische weg vastgestelde plannen als bedoeld in het eerste lid, en die van de verbeelding daarvan op papier tot een verschillende uitleg geeft, de eerstgenoemde bepalend.
Ingevolge artikel 8.1.1., eerste lid, van het Bro, voor zover hier van belang, mag in afwijking van artikel 1.2.3, eerste en tweede lid, de in artikel 1.2.1., eerste lid, bedoelde plannen in voorkomend geval met de daarbij behorende toelichting en onderbouwing die voor 1 januari 2010 in papieren vorm zijn vastgesteld en in ontwerp ter inzage zijn gelegd, na dat tijdstip in die vorm worden vastgesteld. In zodanig geval wordt tevens een verbeelding daarvan in elektronische vorm vastgesteld.
Ingevolge artikel 8.1.1, tweede lid, voor zover hier van belang, is, indien de inhoud van de plannen op papier, bedoeld in het eerste lid, en de inhoud van de verbeelding daarvan in elektronische vorm tot een verschillende uitleg geeft, in afwijking van artikel 1.2.3., tweede lid, de inhoud van de papieren vorm beslissend.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval, gelet op het feit dat het vigerende bestemmingsplan voor 1 januari 2010 is vastgesteld, uitgegaan dient te worden van de ter zitting getoonde papieren versie van de bestemmingsplankaart.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het bouwplan niet in strijd met de ter plaatse geldende bestemming, nu de aanduiding “horeca toegestaan” binnen de bestemmingsgrenzen van de bestemming “Gemengde bebouwing” is aangegeven. Aan de binnen het betreffende bestemmingsvlak weergeven (stippel)lijntjes komt naar haar oordeel geen bijzondere betekenis toe. In dat verband zij er op gewezen dat de letter G van “Gemengde bebouwing” deze lijn doorkruist. Dat enkele andere aanduidingen op de plankaart, zoals ter zitting is gebleken, vragen oproepen, doet aan het voorgaande niet af. In bezwaar doet verweerder er goed aan om, voor zover deze informatie (nog) voorhanden is, te onderzoeken wat de bedoeling is geweest van de planwetgever nu hier ter zitting door verweerder geen volledige helderheid kon worden verschaft.
Nu het bouwplan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in overeenstemming is met de ter plaatse geldend bestemming is, anders dan verzoekers menen, er in dit verband geen plaats voor een belangenafweging, althans voor zover dat ziet op het gebruik van het pand en de daarmee mogelijk gepaard gaande overlast.
Bouwverordening
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het bepaalde in artikel 2.3.30, eerste lid, van de Bouwverordening slechts strekt tot bescherming van de belangen die worden bedreigd door het ontbreken van voldoende parkeergelegenheid op een bouwperceel zelf. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat voor het kunnen en mogen verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 2.3.30, vierde lid, er blijkens deze bepaling en de toelichting daarop, voldaan moet zijn aan drie voorwaarden. De ontwikkelaar moet kunnen aangeven dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren. De ontwikkelaar dient voorts middels een parkeereisovereenkomst de gemeente financieel te compenseren. Ten slotte dient met de verwezenlijking van het bouwplan een gemeentelijk belang te zijn gemoeid.
Niet in geschil is dat aan de eerste twee voorwaarden is voldaan. Resteert de vraag of er met de verwezenlijking van het bouwplan een gemeentelijk belang is gemoeid. Volgens de toelichting in de Bouwverordening houdt dit laatste in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de argumenten die in het bestreden besluit zijn opgenomen onder de maatschappelijke en sociale belangen bij realisering van het bouwplan voldoende basis vormen om verweerders standpunt dat sprake is van een gemeentelijk belang te ondersteunen. Dat de motivering in het bestreden besluit op enkele punten voor verbetering vatbaar is, levert geen grond op om het besluit te schorsen.
Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (hierna: Biab)/Bouwbesluit
De voorzieningenrechter ziet, gelet op de bouwtekening, de verklaring van [naam] van 3 mei 2011 en hetgeen ter zitting van de zijde van verweerder en vergunninghoudster is medegedeeld, geen reden om aan te nemen dat het bouwplan niet op hoofdlijnen is getoetst op de aspecten brandveiligheid. Strijd met het Biab en/of het bouwbesluit acht de voorzieningenrechter dan ook niet aangetoond.
Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting, met aanvulling en verbetering van de motivering, in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
3 Beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.Th.A.M. Schouw, griffier.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011.