ECLI:NL:RBROT:2011:BQ6060

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/820050-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. Peeck
  • A. Wijnholt
  • J. Boek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onoplettendheid van bestuurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 mei 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 11 december 2009 te Rotterdam een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft door zijn aanmerkelijke onoplettendheid een aanrijding met een voetganger veroorzaakt nabij een voetgangersoversteekplaats. Het slachtoffer, een voetganger, is als gevolg van deze aanrijding overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat hij de verkeersregels heeft overtreden, door niet voldoende zorgvuldigheid in acht te nemen en de voetganger niet voorrang te verlenen.

Tijdens de terechtzitting op 10 mei 2011 is het onderzoek gevoerd, waarbij de tenlastelegging is besproken. De officier van justitie heeft bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde geëist, evenals een werkstraf van 120 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van een jaar. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit, dat een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 oplevert, en heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte ernstig tekort is geschoten in zijn verkeersgedrag, wat heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. De opgelegde straf is in overeenstemming met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren, waarbij in dit geval een werkstraf als passend werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
[Parketnummer]
Datum uitspraak: 24 mei 2011
Verstek
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [1963] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het [adres].
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2011.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van Rappard heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 120 uur, te vervangen door zestig dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van een jaar, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 11 december 2009 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig aanmerkelijk, onoplettend en met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de 2e Rosestraat, welk onoplettend en onzorgvuldig rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
een voetganger ter hoogte van een voetgangersoversteekplaats niet heeft laten voorgaan, terwijl hij die voetganger nabij die voetgangersoversteekplaats had waargenomen en zich er (vervolgens) onvoldoende van had vergewist of die voetganger ter plaatse wilde oversteken en bij nadering van die voetgangersoversteekplaats zijn voertuig niet heeft afgeremd, maar de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig (juist) heeft verhoogd, als gevolg waarvan verdachte met het door hem bestuurde voertuig in aanrijding is gekomen met die voetganger, die de rijbaan (inmiddels) voor ongeveer 2,50 meter was overgestoken, waardoor die voetganger, genaamd [slachtoffer], werd gedood.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
NADERE BEWIJSOVERWEGING
De rechtbank leidt uit het dossier af dat de verdachte op 11 december 2009 als bestuurder van een personenauto te Rotterdam een man heeft aangereden die de 2e Rosestraat overstak. Het slachtoffer is hierdoor ernstig gewond geraakt en is aan zijn verwondingen overleden.
Bij beantwoording van de vraag of daarbij bij de verdachte sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet komt het aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat het slachtoffer gebruik maakte van de voetgangersoversteekplaats. Evenmin kan daaruit worden afgeleid dat het slachtoffer aanstalten maakte om hiervan gebruik te maken. Gelet hierop bestond voor de verdachte niet de verplichting ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens om het slachtoffer voorrang te verlenen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een voetganger een veel zwakkere verkeersdeelnemer is dan een automobilist. Van een automobilist wordt dan ook verwacht dat deze de grootst mogelijke zorg in acht neemt in verkeerssituaties waar voetgangers bij betrokken zijn. Dit geldt ook in de nabijheid van voetgangersoversteekplaatsen, waar voetgangers aan wie geen voorrang verleend behoeft te worden, toch onverwacht kunnen oversteken.
Ten aanzien van de vraag of de verdachte deze zorgplicht heeft geschonden, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het technisch onderzoek is gebleken dat de verdachte met de rechter voorzijde van zijn auto tegen het slachtoffer is aangereden. Gelet op de positie van de auto op de weg, betekent dit dat het slachtoffer - dat van links kwam - de rijbaan ongeveer twee en een halve meter was opgelopen, voordat de verdachte hem raakte. Niet gebleken is dat het zicht ter plaatse was belemmerd. Door de Technische -en Ongevallendienst is berekend dat, gegeven de tijd die het slachtoffer nodig heeft gehad om die twee en een halve meter af te leggen, verdachte - gelet op de door hem aangegeven snelheid - op het moment dat het slachtoffer de rijbaan op stapte nog ongeveer vijftien tot twintig meter van hem verwijderd moet zijn geweest. Binnen die afstand had hij blijkens het technisch onderzoek zijn auto tot stilstand kunnen brengen en aldus een aanrijding kunnen voorkomen, als hij zou hebben geremd op het moment dat het slachtoffer de rijbaan op stapte.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij, bij nadering van het kruispunt Putselaan, Hilledijk en 2e Rosestraat, vaart had verminderd en op dat moment 30 á 40 kilometer per uur reed. Terwijl hij op de kruising reed, zag hij het slachtoffer over de middenberm, vanaf links, aan komen lopen. Hij dacht dat het slachtoffer bij de voetgangersoversteekplaats over wilde steken. Omdat het slachtoffer op twee meter van de voetgangersoversteekplaats bleef staan en geen aanstalten maakte om gebruik te maken van de voetgangersoversteekplaats, is de verdachte ervan uit gegaan dat het slachtoffer niet zou oversteken. Hij heeft hij gas bijgegeven en is niet gestopt. Ongeveer anderhalve meter na de voetgangersoversteekplaats zag hij het slachtoffer plotseling voor zijn auto langslopen. Hij remde maar kon niet meer uitwijken en heeft het slachtoffer met ongeveer dertig of veertig kilometer per uur geraakt.
Uit het feit dat de verdachte het slachtoffer plotseling voor zijn auto zag, leidt de rechtbank af dat hij onvoldoende oog heeft gehad voor het slachtoffer, vanaf het moment dat hij besloot door te rijden.
Nu de verdachte bij nadering van de voetgangersoversteekplaats, in de onmiddellijke nabijheid waarvan zich het slachtoffer bevond, zijn snelheid heeft verhoogd, het slachtoffer bij het doorrijden onvoldoende in het oog heeft gehouden en (mede daardoor) niet tijdig heeft geremd, heeft hij bovengenoemde zorgplicht geschonden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid heeft gereden.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 WVW 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door zijn aanmerkelijke onoplettendheid een aanrijding veroorzaakt met een voetganger in de nabijheid van een voetgangersoversteekplaats. Het slachtoffer is ten gevolge hiervan overleden, hetgeen een grote impact moet hebben gehad op de nabestaanden. De verdachte is daarmee ernstig te kortgeschoten in zijn verkeersgedrag.
De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS). Voor het bewezenverklaarde feit wordt, bij toepassing van de voornoemde oriëntatiepunten, bij een aanmerkelijke verkeersfout, indien het slachtoffer is overleden en er geen alcoholgebruik in het spel was, het opleggen van een gevangenisstraf aanbevolen voor de duur van 2 maanden onvoorwaardelijk alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat er sprake is van de lichtst mogelijke vorm van schuld alsmede dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 maart 2011 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, het feit bijna anderhalf geleden is begaan en de verdachte sedertdien niet opnieuw wegens verkeersfeiten in aanraking gekomen is met justitie. Gelet op deze omstandigheden zal de rechtbank in plaats van een gevangenisstraf een werkstraf van na te melden duur opleggen en de ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk opleggen.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
BIJ VERSTEK
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte een taakstraf op bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 (honderd en twintig) uur, waarbij de Stichting Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Peeck, voorzitter,
en mrs. Wijnholt en Boek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Hofman-d’Isle, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 mei 2011.
Bijlage bij het vonnis van 24 mei 2011:
TEKST TENLASTELEGGING.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 december 2009 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend, onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar
verkeer openstaande weg, de 2e Rosestraat, welk onvoorzichtig, onoplettend, onachtzaam en/of onzorgvuldig rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
in strijd met de op hem, verdachte, rustende plicht, een voetganger op of ter hoogte van een voetgangersoversteekplaats niet heeft laten voorgaan, zulks terwijl hij, verdachte, die voetganger op of nabij die voetgangersplaats had waargenomen en/of zich er (vervolgens) onvoldoende van had vergewist of die voetganger ter plaatse wilde oversteken en/of bij nadering van die voetgangersoversteekplaats zijn voertuig niet heeft afgeremd, maar de
snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig (juist) heeft verhoogd,
als gevolg waarvan verdachte met het door hem bestuurde voertuig in botsing of
aanrijding is gekomen met die voetganger, die de rijbaan (inmiddels) voor ongeveer 2,50 meter was overgestoken, waardoor die voetganger, genaamd [slachtoffer], werd gedood;
(artikel 6 jo artikelen 175, lid 3, en 179 van de Wegenverkeerswet 1994).