ECLI:NL:RBROT:2011:BR2006

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/740306-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R. Russell – van der Hoeven
  • M. Mentink
  • A. van den Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schietpartij Oleanderstraat en de betrouwbaarheid van fotoconfrontatie

In deze zaak, die zich afspeelt in Rotterdam, heeft de rechtbank op 18 juli 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van twee pogingen tot doodslag en openlijk geweld. De zaak betreft een schietincident op de Oleanderstraat, waarbij de verdachte met een vuurwapen op twee slachtoffers heeft geschoten. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de fotoconfrontatie, waarbij de verdachte door getuigen werd herkend, uitvoerig beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de fotoselectie onzorgvuldig was samengesteld en dat de getuige onjuist was geïnstrueerd. De rechtbank verwierp deze verweren en oordeelde dat de fotoconfrontatie op zorgvuldige wijze was uitgevoerd, conform de wettelijke voorschriften. De rechtbank achtte de verklaringen van de getuigen betrouwbaar, ondanks de stress en emoties die zij tijdens het schietincident ervoeren. De verdachte, die eerder al veroordeeld was voor vuurwapenbezit, werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen jaren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding werd geëist voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die de slachtoffers hadden geleden als gevolg van zijn daden. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers, en de noodzaak om de maatschappij te beschermen tegen de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/740306-10
Datum uitspraak: 18 juli 2011
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [plaats],
niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie,
volgens zijn opgave verblijvende [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel, locatie Huis van Bewaring ‘De IJssel’ te Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. M.R. Kok, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2011, 19 mei 2011 en 4 juli 2011.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van Rappard heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren, met aftrek van voorarrest.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Het onder 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Nu zowel de officier van justitie als de raadsman hiertoe hebben geconcludeerd en de rechtbank geen redenen ziet zich hierover ambtshalve uit te laten, wordt dit oordeel niet nader gemotiveerd.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair
hij op 18 augustus 2010 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven,
met dat opzet, meermalen, met een vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer 1] door een kogel in zijn buik en rug is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 18 augustus 2010 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen op die [slachtoffer 2] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer 2] door een
kogel in zijn oksel en/of zijn schouder, is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 18 augustus 2010 te Rotterdam,
op of aan de openbare weg, de Oleanderstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het (terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag) slaan/stompen en schoppen/trappen op/tegen het hoofd en lichaam van die [slachtoffer 2];
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud van de bewijsmiddelen.
Betrouwbaarheid meervoudige fotoconfrontatie
Standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is aangevoerd dat de uitvoering van de meervoudige fotoconfrontatie bij de getuige [getuige] (hierna: [getuige]), waarbij de verdachte door haar is herkend als de schutter, onzorgvuldig is verlopen. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat
a) de fotoselectie onzorgvuldig is samengesteld, gelet op de huidskleur van en de aanwezigheid van een snor of een baard bij personen die zich in de selectie hebben bevonden;
b) de getuige onjuist is geïnstrueerd;
c) de confrontatieleider bij de feitelijke fotoconfrontatie aanwezig was en
d) de getuige de verdachte ergens anders gezien kan hebben dan als de dader op de plaats van het misdrijf.
Dit moet leiden tot de conclusie dat het resultaat van de meervoudige fotoconfrontatie (foslo) onbetrouwbaar is en van het bewijs uitgesloten dient te worden, aldus de raadsman.
Beoordeling
Het verweer van de raadsman strekt er toe dat de herkenning van de verdachte door de getuige bij de fotoconfrontatie onbetrouwbaar moet worden geacht, nu de fotoconfrontatie een ondeugdelijke manier is uitgevoerd.
Het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek (hierna: ‘Besluit’), gebaseerd op artikel 61a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, bevat enige voor de rechter toetsbare voorschriften voor de toepassing van de fotoconfrontatie. Op dit Besluit zal hieronder, waar nodig, verder worden ingegaan.
a) onzorgvuldige samenstelling fotoselectie
Artikel 1 van het Besluit bepaalt dat de meervoudige fotoconfrontatie wordt uitgevoerd door het aan de getuige tonen van een foto van de verdachte en minimaal vijf andere personen, die uiterlijke gelijkenis vertonen met de verdachte. De feitelijke samenstelling van de fotoselectie moet worden ingekleurd door het signalement van de verdachte dat door de getuige in een eerder stadium - voorafgaand aan de fotoconfrontatie - is gegeven.
[getuige] heeft in haar verhoor d.d. 19 augustus 2010 (doorgenummerde dossierpagina 38 e.v.) omtrent de schutter verklaard dat het een Antilliaanse man was, ongeveer 1.80 tot 1.85 meter lang, met een stevig postuur, ongeveer 30 tot 35 jaar oud, met donker haar. De schutter had geen snor, baard of bril. Over de (tint van de) huidskleur van de verdachte heeft de getuige toen niets verklaard. [getuige] heeft bij gelegenheid van haar verhoor d.d. 30 augustus 2010 (doorgenummerde dossierpagina 191 e.v.) verklaard dat iedereen in de groep een vrij donker was.
Uit de processen-verbaal met betrekking tot de gehouden fotoconfrontaties blijkt dat aan [getuige] een fotosamenstelling is getoond, bestaande uit een foto van de verdachte met daarbij tien foto’s van figuranten, die wat betreft etnische afkomst, geslacht, gelaats¬kenmerken, haarkleur en haardracht gelijkenis vertonen met de in die fotoselectie opgenomen foto van de verdachte.
De foto’s van de tien figuranten zijn op 26 oktober 2010 geselecteerd door [verbalisant 1], een door de korpsbeheerder aangewezen confrontatieleider van fotobewijsconfrontaties. De fotoselectie is vervolgens getoond aan twee testobservatoren van dezelfde etnische afkomst als de getuige. Zij antwoordden beiden, nadat hen was medegedeeld dat de verdachte een negroïde man was met kort haar en een breed/dik postuur, dat zij niemand zouden kunnen aanwijzen die - om welke reden dan ook - niet in de selectie paste. In de brochure die bij een simultane fotobewijsconfrontatie aan getuigen wordt uitgereikt (doorgenummerde dossierpagina 293) staat voorts vermeld dat de getuige rekening moet houden met de mogelijkheid dat de haardracht, haarkleur, snor- en/of baardgroei op de foto kunnen afwijken van het door hem of haar opgegeven signalement, mede omdat de foto’s soms langer geleden kunnen zijn gemaakt.
De aan de getuige getoonde fotoselectie voldoet dan ook aan artikel 1 van het Besluit en is op een zorgvuldige wijze samengesteld. Aan de zorgvuldigheid van de samenstelling van de selectie doet niet af dat niet alle figuranten even donker zijn. Het signalement van de verklaringen van de getuige van voor de confrontatie gaf immers (toen nog) niet aan dat verdachte een voor Antillianen donkere huidskleur heeft. Voorts is niet relevant dat een aantal figuranten met een wat (enkele dagen) ongeschoren aangezicht zijn afgebeeld, nu de getuige voor afwijkingen van deze aard was gewaarschuwd.
Het verweer wordt verworpen.
b) onjuiste instructie getuige
Artikel 8, eerste lid, van het Besluit schrijft voor dat de leider van de confrontatie de voorbereiding, gevolgde werkwijze en de procedure beschrijft. De beschrijving dient te worden vastgelegd in een proces-verbaal en te worden gevoegd bij het proces-verbaal dat wordt opgemaakt door de politieambtenaar die de fotoselectie feitelijk toont aan de getuige. Uit het proces-verbaal d.d. 26 oktober 2010 van de verbalisant [verbalisant 1] (doorgenummerde dossierpagina’s 290 en 291) blijkt dat aan de getuige een (standaard) informatiebrochure is uitgereikt, waarin de voorbereiding, werkwijze en procedure beschreven worden.
In die brochure (doorgenummerde dossierpagina 293) staat onder meer als instructie vermeld dat wanneer de getuige twijfelt over de herkenning, zij niemand moet aanwijzen en voorts dat de kans bestaat dat de door de getuige bedoelde persoon niet in de selectie is opgenomen. [getuige] heeft op 18 januari 2011 bij de rechter-commissaris verklaard dat een van de aanwezige verbalisanten haar heeft gezegd ‘dat niet al de personen die op de foto’s zijn afgebeeld daders zijn’. De mededeling, zoals [getuige] die heeft onthouden, en de passages in de brochure liggen in elkaars verlengde. De strekking is telkens dat er in elk geval foto’s tussen zitten van personen die niet bij het misdrijf betrokken zijn; dit is juist en een van essentiële kenmerken van een meervoudige fotobewijsconfrontatie.
Het standpunt van de verdediging dat de getuige op een onjuiste manier is geïnstrueerd mist feitelijke grondslag en wordt dan ook verworpen.
c) aanwezigheid confrontatieleider bij de fotoconfrontatie
Artikel 6 van het Besluit bepaalt - onder meer - dat de confrontatie wordt geleid door een daartoe door de korpsbeheerder aangewezen ter zake deskundige politieambtenaar. Uit voormeld proces-verbaal d.d. 26 oktober 2010 van de verbalisant [verbalisant 1] blijkt dat zij door de korpsbeheerder als confrontatieleider is aangewezen, dat zij de fotoselectie heeft samengesteld en dat zij deze aan de testobservatoren heeft getoond. Artikel 8, tweede lid, van het Besluit bepaalt dat het feitelijk tonen van de te observeren fotoselectie geschiedt door een opsporingsambtenaar die niet weet wie van de getoonde personen de verdachte is. Blijkens meergemeld proces-verbaal werd [getuige] begeleid door verbalisant A. [verbalisant 2], die niet wist wie van de getoonde personen de verdachte was. In de confrontatieruimte bevonden zich gedurende de confrontatie geen andere personen dan [getuige] en de getuigenbegeleider [verbalisant 2], zo wordt ook door die verbalisant gerelateerd (doorgenummerde dossierpagina 294).
Blijkens het daarvan opgemaakt proces-verbaal voldoet de fotoconfrontatie aldus aan de daaraan krachtens voormelde artikelen 6 en 8 van het besluit te stellen eisen. De bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [getuige] dat de twee vrouwelijke agenten die de procedure uitlegden ook beiden aanwezig waren bij de fotoconfrontatie is drie maanden nadien afgelegd. Daar komt bij dat getuige zich vermoedelijk niet realiseert dat dit detail van belang kan zijn. Deze verklaring levert voor de rechtbank onvoldoende aanleiding op om aan de juistheid van de door de beide verbalisanten op ambtseed opgestelde processen-verbaal te twijfelen.
d) mogelijke verwisseling of indeplaatsstelling
Ten slotte is aangevoerd dat [getuige] de verdachte mogelijk met een ander heeft verwisseld. Zij heeft immers verklaard dat zij de verdachte meermalen heeft gezien op het Oleanderplein, onder meer toen zij naar de kapper ging. Volgens de verdediging bestaat dus de kans dat zij de verdachte herkent van eerder die middag en niet van het schietincident.
[getuige] heeft in haar verklaringen enkele personen beschreven die al de hele zomer op het plein rondhingen. In haar verklaring bij de rechter-commissaris verklaart de getuige specifiek dat zij niet uitsluit dat de schutter eerder op het pleintje (op andere dagen) aanwezig is geweest, maar zij zag die man die dag voor het eerst. De omstandigheid dat zij de verdachte wel eerder op die dag heeft gezien op het Oleanderplein doet niet af aan de waarde van de herkenning bij de fotoconfrontatie, mede gelet op de stelligheid van haar verklaring dat zij de schutter zou herkennen en het door haar en anderen opgegeven signalement van de schutter.
Conclusie
De rechtbank heeft aan de hand van de processen-verbaal van politie met betrekking tot de fotoconfrontatie geconstateerd dat de uitvoering daarvan overeenkomstig de bepalingen van het Besluit heeft plaatsgehad. Nu ook overigens geen omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden op grond waarvan aan de betrouwbaarheid van de herkenning dient te worden getwijfeld - is de rechtbank van oordeel dat de uitkomst van de fotoconfrontatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt en dat die voor het bewijs kan worden gebruikt.
Betrouwbaarheid verklaringen [getuige] en [slachtoffer 1]
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich heeft beroepen op mogelijke (onbewuste) beïnvloeding van de waarneming van zowel [getuige] als haar broer [slachtoffer 1], vanwege de emoties en stress die zich bij hen manifesteerden op het moment van het schietincident. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat:
a) getuige [getuige] heeft verklaard dat de schutter is weggerend, terwijl anderen verklaarden dat de schutter in een auto stapte en wegreed;
b) getuige [getuige] heeft verklaard dat zij de schutter en de auto om 17.30 uur en eerder die middag op het pleintje zag, terwijl volgens ANPR gegevens de auto om 17.30 uur in de Maastunnel reed;
c) de aangever [slachtoffer 1] in zijn aangifte d.d. 19 augustus 2010 heeft verklaard dat de schutter een getatoeëerd traantje bij zijn oog heeft en dat de verdachte een dergelijke tatoeage ontbeert, redenen waarom beide verklaringen niet kunnen bijdragen aan het bewijs.
Beoordeling
Ad a).
Het is een algemeen bekend verschijnsel dat tijdens het ervaren van een sterke emotie (een situatie waarvan de rechtbank met de raadsman wil aannemen dat de getuige zich daarin bevond) de aandacht van de getuige zich kan vernauwen en zich in dat geval slechts concentreert op de belangrijkste en centrale aspecten van een situatie.
Ten tijde van en direct na het schietincident was sprake van grote hectiek en paniek, welke zich ook bij de getuige [getuige] uiterlijk heeft gemanifesteerd. Waar haar verklaring dat zij achter een wegrennende schutter is aangerend, afwijkt van wat anderen getuigen, valt dit juist te verklaren door de hierboven genoemde aandachtsvernauwing. De getuigen [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] verklaren immers eensluidend dat degenen die wegrenden de inzittenden waren van de Opel Vectra en dat de schutter in de Volkswagen Passat stapte - die bij het uitparkeren een Ford Focus raakte - en wegreed, hetgeen overeenkomt met de aangetroffen schotresten in en op die auto.
Deze afwijking in de verklaring van [getuige] is ondergeschikt en verklaarbaar om bovenvermelde reden. Het doet naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet af aan de betrouwbaarheid van haar verklaring als geheel en haar herkenning van de schutter. Voor dit oordeel weegt zwaar de stelligheid waarmee zij van meet af aan verklaart dat zij dit gezicht nooit zal vergeten en het duidelijk signalement – lang, stevig, stoer, breed, dikke nek, 30 tot 35 jaar, wat overeenkomt met het door andere getuigen gegeven signalement en – naar waarneming van de rechtbank – met het voorkomen van verdachte.
Ad b).
Blijkens fotografische opnamen in het zogenoemde ANPR-systeem (doorgenummerde dossierpagina 77) heeft de betreffende auto op 18 augustus 2010 om 11.51:29 uur, 12.42:49 uur en 17.30:44 uur nabij de Maastunnel gereden. De verklaring van getuige [getuige] is, gelet op de geringe afstand tussen de Maastunnel en de plaats van het delict en het feit dat het door haar gemelde tijdstip uiteraard niet exact is, niet onverenigbaar met deze registratie.
Ad c).
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] geldt dat hij de schutter op 18 augustus 2010 als volgt omschrijft: “Dat was een dikke neger. Hij was niet gespierd, want hij had een beetje dik gezicht. Hij had opgeschoren haar, aan de zijkant was het korter dan bovenop. Hij was ongeveer 20 – 30 jaar oud, dat weet ik niet precies. Ik denk dat hij 1.90 lang was, ik ben zelf 1.70 en hij was langer dan ik ben. Hij droeg volgens mij een zwart trainingspak met strepen. Volgens mij had hij ook een traantje bij zijn linkeroog getatoeëerd.”
In deze overigens duidelijke en met verdachte kloppende omschrijving is de vermelding van de tatoeage minder stellig. In zijn verhoor van 10 september 2010, schrijft [slachtoffer 1] de tatoeage toe aan een andere man, met dreadlocks en een pet op. Het betoog van de raadsman dat de aangever een ander als schutter heeft aangewezen, dan wel onbetrouwbaar en dus onbruikbaar is, wordt dan ook verworpen.
Conclusie
De verklaringen van zowel [getuige] als [slachtoffer 1] worden als betrouwbaar aangemerkt en kunnen meewerken voor het bewijs.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1. primair
poging tot doodslag;
2.
poging tot doodslag;
3.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan grof, laf en zinloos geweld. Hij heeft een vader en zijn zoon op straat van korte afstand neergeschoten. Nadat de vader twee personen aansprak omdat zij tegen de gevel van een woning urineerden, kreeg hij van een van hen een karatetrap, waarna een groep personen, onder wie de verdachte, hem schopte en sloeg. Toen zijn zoon gealarmeerd naar buiten kwam en op het groepje af liep, heeft de verdachte hem vrijwel direct en zonder enige aanleiding van dichtbij in de rug geschoten. De vader is vervolgens naar de verdachte gelopen om hem zijn vuurwapen afhandig te maken. In de worsteling die hierop volgde heeft de verdachte nog een keer geschoten, waarbij de vader in zijn oksel en schouder is geraakt. De zoon heeft een doorschotverwonding in zijn rechter bovenbuik en lies opgelopen met ernstig letsel aan de onderzijde van de rechternier en letsel aan de lever en aan de dikke darm. Het letsel was voor beide slachtoffers potentieel dodelijk en gebleken is dat de beide slachtoffers ook thans nog, zowel fysiek als psychisch, de gevolgen van dit feit ondervinden.
De ernst van deze feiten gebiedt oplegging van een langdurige gevangenisstraf.
De rechtbank rekent de verdachte deze feiten zeer zwaar aan. Dat de beide slachtoffers niet zijn overleden, is niet aan de verdachte te danken. Een dergelijk gewelddadig optreden op straat schokt de rechtsorde.
Blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 juni 2011 reeds eerder tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen is veroordeeld voor onder meer geweldsdelicten en - meermalen - voor vuurwapenbezit. Deze eerdere veroordelingen hebben de verdachte er niet van hebben weerhouden zich toch weer een vuurwapen te verschaffen. Dat het bezit van een vuurwapen bij een zo geringe frustratie bij verdachte heeft geleid tot het gebruik daarvan, baart de rechtbank zorgen en doet voor recidivegevaar vrezen. De maatschappij dient dan ook voor een aanzienlijke tijd beschermd te worden tegen de aanwezigheid van de verdachte.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJEN / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Vordering [slachtoffer 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1], wonende te Rotterdam, terzake van feit 1. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 104,- en immateriële schade tot een bedrag van € 7.000,-.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en de verdachte de hoogte van de gevorderde schadevergoeding niet heeft betwist, zal de vordering voor wat betreft de materiële schade geheel worden toegewezen.
Voorts is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal, op dit moment bij wijze van voorschot - naar maatstaven van billijkheid - worden vastgesteld op € 7.000,- zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Dat het slachtoffer zelf gewapend de straat op is gegaan, vindt geen steun in het dossier. Het betoog van de raadsman dat het slachtoffer om die reden zelf een aandeel heeft gehad in het veroorzaken van de schade, wordt verworpen.
Tevens zal de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2010 dienen te worden betaald over de toegekende bedragen.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 500,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Vordering [slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2], wonende te Rotterdam, terzake van feiten 2 en 3. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 108,- en immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,-.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van de onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade is toegebracht en de verdachte de hoogte van de gevorderde schadevergoeding niet heeft betwist, zal de vordering voor wat betreft de materiële schade geheel worden toegewezen.
Voorts is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal, op dit moment bij wijze van voorschot - naar maatstaven van billijkheid - worden vastgesteld op € 5.000,- zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De verdediging heeft gewezen op de predispositie van de benadeelde partij, te weten reeds bestaande psychische en fysieke klachten, waarvoor hij onder behandeling was. De psychische impact van de schietpartij op de benadeelde partij zelf en als ooggetuige van de schietpartij op zijn zoon en de fysieke gevolgen van de openlijke geweldpleging en vooral de schietpartij, rechtvaardigen ook op zichzelf beschouwd een vergoeding - bij wijze van voorschot - van immateriële schade tot voornoemd bedrag. De predispositie van de benadeelde partij staat hieraan niet in de weg. Een deskundigenonderzoek ter vaststelling van de causaliteit tussen daad en schade is voor dit oordeel niet nodig. Het op die noodzaak gebaseerde verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij wordt dan ook verworpen.
Tevens zal de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2010 dienen te worden betaald over de toegekende bedragen.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 500,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van NEGEN (9) JAREN;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 7.104,- en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan [slachtoffer 1], domicilie kiezende ten kantore van zijn gemachtigde mr. C.C.M. Welten, te betalen € 7.104,- (zegge: ZEVENDUIZEND HONDERDVIER EURO);
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2010 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 500,-, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoer¬legging nog te maken;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 7.104,- (zegge: ZEVENDUIZEND HONDERDVIER EURO), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 70 (zeventig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 5.108,- en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan [slachtoffer 1], domicilie kiezende ten kantore van zijn gemachtigde mr. C.C.M. Welten, te betalen € 5.108,- (zegge: VIJFDUIZEND HONDERDACHT EURO);
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2010 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 500,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 5.108,- (zegge: VIJFDUIZEND HONDERDACHT EURO), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 (zestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hec¬tenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Russell – van der Hoeven, voorzitter,
en mrs. Mentink en Van den Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Balk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juli 2011.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I bij vonnis van 18 juli 2011:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 augustus 2010 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven,
met dat opzet, meermalen, althans eenmaal,
met een vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer 1] door een
kogel in zijn buik en/of rug, in elk geval het lichaam, is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht);
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 augustus 2010 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
(een schotwond in de rechter bovenbuik en/of een schotwond in de
rug/rechterflank en/of (ernstig) letsel aan de onderzijde rechternier en/of
letsel aan de lever en/of vier (kleine) letsels in de dikke darm, in elk geval
letsel waarvoor een operatie noodzakelijk was), heeft toegebracht,
door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal,
met een vuurwapen in de buik en/of de rug, in elk geval het lichaam te
schieten;
(artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht);
2.
hij op of omstreeks 18 augustus 2010 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet meermalen, althans eenmaal,
met een vuurwapen op die [slachtoffer 2] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer 2] door een
kogel in zijn oksel en/of zijn schouder, in elk geval het lichaam is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287/302 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht);
3.
hij op of omstreeks 18 augustus 2010 te Rotterdam,
op of aan de openbare weg, de Oleanderstraat, in elk geval op of aan een
openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond
uit het (terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag) slaan/stompen en/of
schoppen/trappen op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 2];
(artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht);
4.
hij op of omstreeks 18 augustus 2010 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool en/of daarbij
behorende munitie,
voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(artikel 26 jo 55 van de Wet wapens en munitie);