ECLI:NL:RBROT:2011:BR4930

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/960248-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Janssen
  • A. van Lottum
  • C. van den Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen Somalische verdachte voor betrokkenheid bij piraterij en zeeroof

In deze strafzaak tegen een Somalische verdachte, die betrokken was bij piraterij, heeft de rechtbank Rotterdam op 12 augustus 2011 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan zeeroof, gepleegd in de periode van 1 november 2009 tot en met 19 november 2010, waarbij hij als schepeling op een vaartuig heeft gediend dat bestemd was voor het plegen van geweld tegen andere vaartuigen, waaronder het zeiljacht de Choizil. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, op 23 oktober 2010 de Choizil had aangevallen met automatische vuurwapens en raketwerpers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat het vaartuig waarmee hij voer, gebruikt werd voor gewelddadige daden op open zee. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar. De rechtbank verwierp verweren van de verdediging over de geldigheid van de dagvaarding en de bewijsvoering. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet als schipper had deelgenomen aan de zeeroof, maar wel als schepeling, en sprak hem vrij van dat deel van de tenlastelegging. De ernst van de feiten, de georganiseerde aard van de piraterij en de impact op de slachtoffers werden zwaar meegewogen in de strafoplegging. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat deze niet konden rechtvaardigen wat hij had gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/960248-10
Datum uitspraak: 12 augustus 2011
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren in [geboortejaar] te [geboorteplaats] (Somalië),
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie Zoetermeer,
raadsman mr. R. Heemskerk, advocaat te ’s Gravenhage.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op de terechtzittingen van 12, 13, 27, 28 en 29 juli 2011.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzittingen van 16 mei 2011 en 12 juli 2011 overeenkomstig de vorderingen van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officieren van justitie mrs. Baan en Ferdinandusse (hierna: de officier van justitie) hebben gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het plegen van zeeroof door in de periode van 1 november 2009 tot en met 19 november 2010 als schepeling dienst te nemen en in dienst te blijven op een vaartuig wetende dat dat bestemd was en dat gebruikende voor het plegen van daden van geweld tegen het zeiljacht de Choizil en andere vaartuigen en zich daarop bevindende personen en goederen;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar met aftrek van voorarrest.
GELDIGHEID DAGVAARDING
Aangevoerd is dat de dagvaarding (partieel) nietig is. Ter onderbouwing van dit verweer is naar voren gebracht dat de omschrijving ‘althans in de richting van één of meer zich op open zee bevindende (koopvaardij) vaartuigen’ onvoldoende feitelijk is en daarmee onduidelijk. Bij een eerdere wijziging van de tenlastelegging had de officier van justitie een aantal met naam genoemde vaartuigen geschrapt uit de tekst van de tenlastelegging, terwijl wel is gerekwireerd tot bewezenverklaring van daden van geweld, gepleegd tegen een of meer van die schepen.
Dit verweer wordt verworpen.
In het licht van het achterliggende dossier en de toelichting van de officier van justitie op de terechtzitting, geeft de omschrijving van het feit zoals weergegeven in de tenlastelegging voldoende aan wat het verwijt is dat de officier van justitie de verdachte maakt. Het feit is voldoende feitelijk en bepaald omschreven en voldoet daarmee aan de door artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen.
De dagvaarding is geldig.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Schipper
Het deel van de tenlastelegging dat ziet op het deelnemen aan zeeroof als schipper, is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft zich impliciet op dit standpunt gesteld, terwijl het eveneens is bepleit door de verdediging.
Gebruikt geweld tegen Floréal
Het deel van de tenlastelegging inhoudende dat het vaartuig waarop de verdachte dienst deed daadwerkelijk is gebruikt voor het plegen van daden van geweld tegen de Floréal, haar bemanning en de zich daarop bevindende goederen, is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de verdediging.
Gebruikt geweld tegen overige vaartuigen
Het deel van de tenlastelegging inhoudende dat het vaartuig waarop de verdachte dienst deed daadwerkelijk is gebruikt voor het plegen van daden van geweld tegen andere (koopvaardij) vaartuigen en de zich daarop bevindende personen en/of goederen is evenmin wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte ook van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken. Het dossier, zoals dat tijdens het onderzoek op de zitting is besproken, bevat op dit punt een aantal potentiële bewijsmiddelen, die ook door de officier van justitie in zijn requisitoir zijn benoemd en aangehaald. Deze bewijsmiddelen zijn echter zodanig algemeen en ter ondersteuning voor het vermeende gebruikte geweld zo weinig concreet en specifiek dat hooguit geconcludeerd kan worden dat er sprake is van vermoedens dat de verdachte eerder betrokken is geweest bij daden van geweld tegen andere (koopvaardij) vaartuigen.
Periode
Uit het voorgaande volgt dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte ver voorafgaand aan zijn aanhouding al betrokken is geweest bij concrete daden van geweld tegen vaartuigen en de zich daarop bevindende personen en/of goederen. Nu het dossier, zoals dat tijdens het onderzoek op de zitting is besproken, ook geen overtuigende bewijsmiddelen bevat dat de verdachte ver voorafgaand aan zijn aanhouding heeft dienstgenomen of dienstgedaan op een vaartuig dat bestemd was voor het plegen van daden van geweld tegen vaartuigen en de zich daarop bevindende personen en/of goederen zal van een groot deel van de tenlastegelegde periode worden vrijgesproken. Dit betreft de periode voorafgaand aan 15 oktober 2010. Deze datum is gebaseerd op de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over hetgeen zich voorafgaand aan de aanhouding van de ‘Pirate Action Group’ (hierna: PAG) heeft afgespeeld: de reis naar Baraawe, het verblijf in het hotel aldaar, de reis naar Kismaayo en de reis naar en het verblijf op Kooyama Island.
BEWIJS
Bewijsuitsluiting verklaring [medeverdachte 6]
Aangevoerd is dat de door [medeverdachte 6] afgelegde verklaringen zodanig onbetrouwbaar zijn dat deze dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Dat de rechtbank, in reactie op gevoerde preliminaire verweren, heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat toezeggingen aan de getuige zijn gedaan, doet er niet aan af dat bij de getuige de indruk heeft kunnen bestaan dat aan hem toezeggingen zijn gedaan. Die indruk alleen is al voldoende om de verklaringen van de getuige onbetrouwbaar te achten. Voorts zijn de verklaringen van deze getuige op onderdelen tegenstrijdig en ook strijdig met enkele bevindingen van de Koninklijke Marechaussee.
Beoordeling
De rechtbank zal de verklaringen van [medeverdachte 6] niet gebruiken voor het bewijs. Reeds om die reden kunnen de tegen die verklaringen gerichte verweren, welke strekken tot bewijsuitsluiting, onbesproken blijven.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 15 oktober 2010 tot en met 19 november 2010, vanaf/op het vaste land van Somalië en/of vanaf/op de kust van Koyaama Island (Somalië), en/of de territoriale wateren van Somalië, en/of in de Indische Oceaan, tezamen en in vereniging met anderen, als schepeling heeft dienstgenomen en dienst gedaan op een vaartuig, dat telkens bestemd was en/of gebruikt werd om in open zee daden van geweld te plegen tegen andere vaartuigen en/of tegen zich daarop bevindende personen en/of goederen, terwijl hij bekend was met deze bestemming en dit gebruik (welk gepleegd geweld bestond uit het dreigend tonen van (automatische) (vuur)wapens en/of een raketwerper aan personen die zich op de Sv Choizil bevonden en/of het met die wapens onder schot houden van die personen) zonder door een oorlogvoerende mogendheid daartoe gemachtigd te zijn of tot de oorlogsmarine van een erkende mogendheid te behoren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De inhoud van de wettige bewijsmiddelen is als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
NADERE BEWIJSMOTIVERING
Betrokkenheid van de verdachte bij de Choizil
De officier van justitie stelt in zijn requisitoir terecht dat bewezenverklaring van een op artikel 381 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) toegesneden tenlastelegging ten aanzien van het gebruikte geweld niet vraagt om bewijs van persoonlijke betrokkenheid van de verdachte bij dat geweld, maar om bewijs dat het vaartuig waarop de verdachte ‘dienst doet’ wordt gebruikt voor geweld. Voor dergelijk bewijs is echter wel vereist dat de verdachte, ofwel dienst doet ten tijde van het geweld ofwel ten minste wetenschap heeft van de door zijn in de zin van artikel 47 Sr medeplegende zeerovers gepleegde daden van geweld.
Het belangrijkste concrete en directe bewijsmiddel dat door de officier van justitie wordt opgevoerd waarop gebaseerd kan worden dat het vaartuig waarop de verdachte ‘dienst deed’ is gebruikt voor het plegen van daden van geweld tegen de Choizil, haar bemanning en de op dat schip aanwezige goederen (hierna: geweld tegen de Choizil) is de herkenning van de verdachte door [kapitein van de Choizil].
Bij de beoordeling van de waarde van deze herkenning is op de eerste plaats van belang dat de foto¬confrontatie met [kapitein van de Choizil] niet is uitgevoerd conform alle regels en voorschriften die in de Nederlandse strafrechtspraktijk gelden en die in jurisprudentie en literatuur zijn beschreven. Hoewel het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek (hierna: het Besluit) formeel niet van toepassing is, omdat het Besluit slechts betrekking heeft op confrontaties met de verdachte in persoon (vgl. HR 11 januari 2011, LJN BO4056 en HR 9 februari 2010, LJN BK6146) ligt de werkwijze die de opsporing bij fotoconfrontaties hanteert in de lijn van dit Besluit.
Op zichzelf genomen maakt het feit dat een fotoconfrontatie niet conform de ‘regelen der kunst’ is uitgevoerd nog niet dat aan de uitkomsten van die fotoconfrontatie geen enkele bewijswaarde kan worden toegerekend. Wel is in een dergelijk geval enige voorzichtigheid geboden.
De herkenning door [kapitein van de Choizil] is als volgt tot stand gekomen.
[kapitein van de Choizil] is per e mail een serie foto’s toegezonden van een achttal verdachten, waaronder een viertal verdachtenfoto’s van de verdachte met daarop de vermelding [verdachte]. In een telefonisch afgenomen verhoor van 29 november 2010 zijn [kapitein van de Choizil] de volgende vragen gesteld: ‘Herken je de afbeelding van [verdachte] als één van de personen welke aanwezig waren op jouw schip de Choizil?’, ‘Hoe herken je het gezicht’, ‘Waar zag je [verdachte] op jouw schip?’ en ‘Wat was de afstand tussen jou en [verdachte] toen je hem zag?’. [kapitein van de Choizil] heeft hierop geantwoord: ‘Ja, ik herken hem. Zijn naam is denk ik [naam].’, ‘Ik herken zijn gezicht doordat hij een lichtere huidskleur heeft en omdat hij een rechte neus heeft. Ik herken hem mede omdat hij een rond gezicht heeft en omdat [hij] wat dikker is dan de gemiddelde persoon.’, ‘Hij bevond zich tien dagen op mijn schip. Ik heb hem hierdoor goed kunnen zien. Hij was zowel binnen de kajuit als daar buiten.’ en ‘Hij was regelmatig op korte afstand van mij. Hierdoor kon ik hem goed zien.’
Toen [kapitein van de Choizil] in zijn tweede op 5 januari 2011 afgelegde verhoor werd geconfronteerd met zijn verklaring, heeft hij, op de vraag of het klopt dat hij de verdachte herkend heeft als de persoon die ongeveer tien dagen bij hem op het schip had verbleven, geantwoord: ‘Ja dat klopt hij was de man die een groot gedeelte stuurde. Hij was degene die de gps bediende. Hij spreekt Somalisch en een heel klein beetje Engels.’ Op de vraag: ‘Zou u opnieuw willen vertellen waaraan u die persoon herkent?’ heeft hij vervolgens geantwoord ‘Hij heeft ander haar dan de anderen. Hij heeft krul haar in plaats van kroeshaar. Zijn postuur is wat dikker dan de normale Somaliër. Hij was degene die met de gewonde piraat naar Somalië is vertrokken. Ik zag hem later terug op Koyaama. Hij is later weer mee gegaan vanaf Kooyama tot het moment dat we vast liepen.’
Ten slotte is aan [kapitein van de Choizil] in een verhoor bij de rechter-commissaris gevraagd hoe hij weet dat de naam van deze persoon ‘[naam]’ is. Hij heeft hierop geantwoord: ‘Ik denk dat zijn naam [naam] is omdat ik dat een keer aan hem heb gevraagd. Hij deed veel stuurwerk. Hij bediende de GPS. Hij was degene die me duidelijk maakte dat we naar een plaats ten noorden van Mombassa zouden gaan. Hij was de persoon die erop lette dat we niet te dicht bij de kust kwamen. Hij is aan boord gebleven tot bij de grens van Kenia en Somalië. Hij heeft samen met een gewonde piraat een skiff genomen. Hij is toen onderweg gegaan naar Somalië. Ik weet dat hij naar Somalië ging omdat ik hem op het eiland Koyaama heb gezien. Hij zat toen in een van de skiffs waarmee we aan land zijn gegaan. Hij had, denk ik, een AK-47.’
Ook wanneer deze herkenning met de nodige voorzichtigheid wordt beschouwd blijft zij overeind. Op de eerste plaats is [kapitein van de Choizil] consistent in zijn verhaal en blijft hij stellig bij de herkenning. Dit is opmerkelijk en van grote waarde, met name wanneer zijn confrontatie met foto’s van andere (mede)verdachten wordt bezien. [kapitein van de Choizil] schroomt dan niet om te zeggen dat hij een bepaalde verdachte dan niet herkent. Ook is hij in staat om terug te komen op een eerdere herkenning wanneer hij daarover niet geheel zeker blijkt te zijn. Daarnaast is zijn herkenning van de verdachte bijzonder gedetailleerd, alsof [kapitein van de Choizil] de gebeurtenissen terughaalt uit zijn herinnering. Ook biedt [kapitein van de Choizil] anker¬punten in zijn verklaring. Hij geeft goed aan waarom hij bepaalde kenmerken van de verdachte herkent en waarom hij dingen goed heeft kunnen waarnemen. Onder meer benoemt hij de relatief lange tijd die hij op de Choizil met de verdachte heeft doorgebracht, de wijze van die omgang, maar bijvoorbeeld ook de haardracht en lichaamsomvang van de verdachte.
Conclusie
Tegen de achtergrond van de overige bewijsmiddelen die ook mede de bewezenverklaring dragen van de hierna te bespreken zeeroof in enge zin, meer in het bijzonder de intentie om daden van geweld te plegen tegen vaartuigen, de zich daarop bevindende personen en/of goederen die daaruit voortvloeit, acht de rechtbank de herkenning van [kapitein van de Choizil] voldoende om de aanwezigheid van de verdachte op de Choizil vast te stellen.
Deelname aan de aanval tegen de Choizil
De aanwezigheid van de verdachte op de Choizil zoals hiervoor vastgesteld is een belangrijk uitgangspunt voor de beantwoording van de vraag of de verdachte ook daadwerkelijk betrokken is geweest bij de aanval op de Choizil en daarmee bij de tegen de Choizil gepleegde zeeroof. Hieromtrent kan voorts het volgende worden overwogen.
Feitelijke gang van zaken
Uit de bewijsmiddelen blijkt, kort samengevat, het volgende.
Op 23 oktober 2010 is de Choizil uitgevaren met bestemming Zuid-Afrika. Enige tijd later is de Choizil aangevallen door een groep kapers. Zij voeren met twee skiffs langszij, dreigden met machinegeweren en raketwerpers door deze op de Choizil en haar opvarenden te richten en stapten vervolgens over op de Choizil. De kapers vormden één groep, verdeeld over de twee skiffs en een moederschip dat even later aankwam; dit moederschip werd ook gebruikt voor de bevoorrading. De kapers rouleerden enige malen van schip en op een gegeven moment heeft het moederschip van de kapers de Choizil verlaten. Bij het zien van een schip aan de horizon, is een groep van tien kapers in een skiff gestapt, met meeneming van wapens, en is een tijd weggeweest. Later die avond is de groep weer teruggekeerd naar de Choizil; een van de kapers had daarbij verwondingen opgelopen aan zijn hand. De gewonde kaper is verzorgd door [kapitein van de Choizil], later is deze ziek geworden en is hij met drie andere kapers, waaronder de verdachte, van boord gegaan op Koyaama Island.
Beoordeling
Niet is gebleken dat er tussen de aanval op de Choizil en de aankomst bij Koyaama Island nieuwe kapers personen die niet reeds op een van de skiffs of het moederschip zaten op de Choizil zijn gekomen. Hieruit volgt dat de verdachte aanwezig was bij de aanval op de Choizil.
Er is geen enkele aanwijzing dat de verdachte tegen zijn wil is meegevoerd, noch is er enige aanwijzing dat de verdachte niet wist van zijn bestemming toen hij aan boord ging van het schip dat hem naar de Choizil bracht. Verdachte moet in elk geval op het moment dat hij aan boord van de Choizil kwam hebben geweten dat hij dienst deed of bleef doen op een schip dat bestemd was of gebruikt werd om in samenwerking met andere schepen daden van geweld tegen andere vaartuigen of zich daarop bevinden personen of goederen.
Uit de feitelijke gang van zaken zoals hiervoor zakelijk is weergegeven, zoals deze uit de bewijsmiddelen volgt, blijkt dat er planmatig is gewerkt en dat er een bewuste en nauwe samenwerking was tussen de personen aan boord van de skiffs en het moederschip, zodat in het midden kan blijven op welk van deze schepen de verdachte zich heeft bevonden ten tijde van de aanval.
Daden van geweld
De bewezen verklaarde feitelijke handelingen zijn geen geweld in de strikte zin van het woord: het tonen van wapens en het onder schot houden van personen zijn op de keper beschouwd niet meer dan bedreigingen met geweld. Deze bedreigende handelingen kunnen echter niet los worden gezien van de context waarin zij zijn gepleegd en het verwijt dat de verdachte in deze wordt gemaakt. De handelingen hebben plaatsgehad in het kader van het enteren van de Choizil door de verdachte en/of zijn medeverdachten waarna deze over de railing van het kleine schip zijn geklommen, de drie opvarenden fysiek hebben overmeesterd en bezit van het schip hebben genomen. In die context zijn al de handelingen, in samenhang bezien, met zodanige kracht aangewend, dat hierdoor de vrije vaart van het vaartuig de Choizil alsmede de veiligheid van haar opvarenden en de goederen die zich aan boord bevonden in gevaar werden gebracht. Aldus zijn de handelingen aan te merken als daden van geweld in de zin van artikel 381 Sr.
Wetenschap van bestemming van het vaartuig op en rond 19 november 2010
Aangevoerd is nog dat niet kan worden bewezen dat de verdachte er wetenschap van had dat het schip waarop hij zich op 19 november 2010 bevond bestemd was om daden van geweld te plegen op open zee. De verdachte wilde, net als de andere opvarenden, per boot naar Zuid-Afrika gaan om daar een beter bestaan op te bouwen. De verdachte is vanaf zijn aankomst in Baraawe tot aan zijn aanhouding op volle zee letterlijk zodanig ziek, zwak en misselijk geweest dat hij om die reden in het geheel niks heeft kunnen waarnemen.
Feitelijke gang van zaken
Uit de bewijsmiddelen blijkt, kort samengevat, het volgende.
Op 18 november 2010 wordt vanaf een helikopter van de Hr. Ms. Amsterdam waargenomen dat een groep schepen wordt geformeerd en vertrekt van Koyaama Island. Deze situatie had volgens de waarnemers alle kenmerken van de formatie van een PAG. De PAG bestaat uit een whaler en vier skiffs. Twee skiffs zetten koers naar open zee, aangenomen wordt dat ook de whaler van koers verandert. Een dag later wordt vanaf de Hr. Ms. Amsterdam op volle zee dezelfde PAG waargenomen. Deze bestaat uit een whaler en twee skiffs. De whaler is beladen met een groot aantal brandstofvaten. Kennelijk na het opmerken van de helikopter varen de twee skiffs met grote snelheid weg. Gezien wordt dat iemand naar later zal blijken [medeverdachte 2] vanaf een van de skiffs een AK-47 over boord gooit. Ook wordt gezien dat van diezelfde skiff een ladder overboord wordt gegooid. Kort daarna voltooit de Nederlandse marine de aanhouding van alle opvarenden van deze PAG. De verdachte bevond zich op dat moment samen met vijf anderen op de whaler. In totaal zijn dertien personen aangehouden op verdenking van het plegen van zeeroof.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop, dat in het licht van de bewezenverklaring van betrokkenheid van de verdachte bij de zeeroof op de Choizil, de verklaring van de verdachte dat hij, tijdens een reis naar Zuid-Afrika helemaal niets heeft meegekregen van wat er gaande was, zeer ongeloofwaardig is. Daaraan voegt de rechtbank nog het volgende toe.
Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat de ‘groep van dertien’, waarvan zij zelf en verdachte dus ook deel hebben uitgemaakt, op zee is gegaan met de bedoeling schepen te gaan kapen. Deze bedoeling werd volgens hen geconcretiseerd door de betrokken whaler en skiffs te bevoorraden met brandstof, ladders en vuurwapens. Dit alles vond plaats op het strand van Baraawe en vervolgens ook op het strand van Koyaama Island. [medeverdachte 2] heeft nog verklaard dat de actie in een hotel te Baraawe, waar tegelijkertijd ook de verdachte verbleef, werd voorbesproken. Ook [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in het hotel in Baraawe heeft gehoord dat het de bedoeling was schepen te gaan kapen.
Tijdens de behandeling op de terechtzitting heeft medeverdachte [medeverdachte 1] als getuige verklaard dat, kort gezegd, iedereen de verdachte daarbij ook expliciet noemend heeft kunnen zien dat er onder meer ladders en ingepakte wapens aan boord waren. Ook was de gehele groep van dertien aanwezig bij het beladen van de boten op Koyaama Island; alle leden waren op het strand aanwezig op het moment van het op de verschillende boten aan boord brengen van wapens, ladders en benzine.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande wordt vastgesteld dat de verdachte onderdeel uitmaakte van een groep personen welke de intentie had om samen met elkaar schepen te gaan kapen op de volle zee. Zijn betrokkenheid bij de Choizil en zijn aanwezigheid bij de bevoorrading van de PAG met brandstof, ladders en wapens, maken dat de verdachte weet had van deze intentie en met die intentie willen en wetens aan boord is gestapt.
Meermalen gepleegd
Uit de feitelijke gang van zaken zoals deze voortvloeit uit de bewijsmiddelen is de verdachte eerst betrokken bij de gebeurtenissen op en rond de Choizil eind oktober 2010. Daarna rond 23 november 2010 is hij wederom als zeerover, nu door de Nederlandse marine, aangetroffen en aangehouden. Niet vastgesteld kan worden dat de verdachte tussen de gebeurtenissen bij de Choizil en de aanhouding steeds in dienst is gebleven op een vaartuig met zeeroof-intenties. Daarnaast staat de aanmonstering op de boot waar de verdachte in is aangetroffen in feite op zichzelf. Dit betekent dat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat de verdachte zich tweemaal aan zeeroof schuldig heeft gemaakt.
TOELICHTING OP DE BEWEZENVERKLARING
Machtiging oorlog voerende mogendheid.
Gesteld noch gebleken is dat de verdachte en zijn medeverdachten door een oorlogvoerende mogendheid tot hun daden zijn gemachtigd of dat zij tot de oorlogsmarine van een erkende mogendheid behoren.
Om die reden is gekomen tot de bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
Medeplegen van zeeroof, meermalen gepleegd
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan twee zeeroven. De verdachte is in de eerste plaats betrokken geweest bij de aanval op de Choizil bij welke aanval grof geweld is gebruikt. Met automatische vuurwapens en een raketwerper in de aanslag zijn verdachte en zijn medeverdachten naar het zeilschip gevaren. Na de bemanning met de wapens te hebben bedreigd hebben verdachte en zijn medeverdachten het zeilschip geënterd en met een relatief grote groep bezit genomen van het kleine zeilschip.
[kapitein van de Choizil] en zijn tweekoppige bemanning moeten doodsangsten hebben uitgestaan en voor een volstrekt onzekere afloop moeten vrezen. Temeer nu de zeeroof zich op enig moment heeft voortgezet in een langdurige wederrechtelijke vrijheidsberoving en in een ontvoering van een deel van de bemanning en uiteindelijk in een grove afpersing. De slachtofferverklaring van [kapitein van de Choizil] onderstreept deze angst op treffende wijze waarin hij beschrijft dat hij zijn schip op open zee nog liever tot zinken zou hebben gebracht dan dat hij zijn schip door piraten zou laten gebruiken als moederschip voor nieuwe zeeroven.
Enige tijd na de zeeroof op de Choizil is de verdachte samen met anderen met drie boten wederom de zee opgegaan met de intentie om nog een schip te kapen. Daartoe hadden zij onder meer wapens en ladders meegenomen. Dat het toen niet tot daden van geweld is gekomen is niet aan de verdachte te danken, maar aan het optreden van de Nederlandse marine.
Het wordt de verdachte op de eerste plaats zwaar aangerekend dat hij, zo blijkt wel uit de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], deel hebben uitgemaakt van een goed georganiseerd netwerk van piraten. Een netwerk van afzonderlijke piraten die worden gedreven door uitsluitend winstbejag waarbij de afschuwelijke gevolgen voor hun slachtoffers en hun dierbaren voor lief worden genomen. De organisatiegraad blijkt onder andere uit de uitgebreide voorbereiding in Baraawe, de wijze van bevoorrading van de gebruikte schepen en het feit dat de zeeroof in opdracht van anderen werden uitgevoerd.
Het aantal gevallen van zeeroof en daarmee veroorzaakte kapingen van schepen in de wateren bij Somalië is de laatste jaren aanzienlijk toegenomen. Het valt daarbij op dat de piraten steeds professioneler, gewelddadiger en overmoediger optreden. Het motief daarbij is duidelijk: het levert enorme sommen geld op, gelden die worden betaald om de vrijheid te bewerkstelligen van de gegijzelde bemanningen en de in bezit genomen schepen. Iedere ‘geslaagde’ kaping draagt ook bij tot de groei en verdere professionalisering van dit van dit fenomeen: de gelden lijken namelijk ook deels gebruikt te worden om krachtigere boten, materialen en wapens te kopen. In de onderhavige zaak blijkt een en ander - onder meer - uit het ogenschijnlijke gemak waarmee de piratenschepen worden opgetuigd met splinternieuwe zware buitenboordmotoren.
Deze al maar groeiende piraterij vormt een ernstige bedreiging voor het internationaal erkende recht op vrije doorgang op internationale wateren. De getroffen wateren bij Somalië zijn één van de drukst bevaren zeevaartroutes ter wereld. Het vrije vervoer van vracht, grondstoffen en brandstoffen komt steeds meer in gevaar. Mondiale economische gevolgen dreigen.
De ernst van de feiten bezien in die context rechtvaardigt zonder meer de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de op te leggen straf is voorts het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is afkomstig uit Somalië. Het is algemeen bekend dat Somalië een onveilig land is, zonder effectief centraal gezag. Strijdende partijen vechten hun conflicten uit in een sfeer van straffeloosheid, bij welke conflicten reeds veel burgerslachtoffers zijn gevallen. Daarbij worden de mensenrechten in Somalië met voeten getreden en wordt Somalië geteisterd door droogte en ernstige hongersnood.
Dit alles heeft er ook toe geleid dat de rechtbank niet in staat is geweest de juistheid van de door verdachte aangevoerde persoonlijke omstandigheden vast te stellen. Daar staat echter tegenover dat de rechtbank, gelet op de hierboven geschetste situatie, wil aannemen dat deze persoonlijke omstandigheden schrijnend zijn. De verdachte heeft verklaard dat hem het bericht heeft bereikt dat zijn ouders ziek zijn en dat hij zich veel zorgen maakt om zijn ouders in Somalië.
De hierboven omschreven omstandigheden in Somalië - zowel in algemene zin als de persoonlijke situatie van de verdachte betreffende - kunnen echter geen rechtvaardiging vormen voor het plegen van zeeroof. Het zijn echter wel omstandigheden die bij het bepalen van de strafmaat niet volkomen terzijde kunnen worden gelegd.
Aangenomen wordt dat detentie in Nederland een zware belasting voor de verdachte vormt, aangezien hij zich zorgen maakt over zijn familie en hij in detentie een zeer geïsoleerd bestaan leidt. De verdachte is immers ver van huis en zijn familie, ontvangt geen bezoek in het huis van bewaring en het onderhouden van contact met zijn familie in Somalië verloopt uiterst moeizaam. Daarbij spreekt de verdachte alleen Somalisch waardoor hij in het huis van bewaring moeilijk contact kan maken met medegedetineerden. In zoverre zijn diens detentieomstandigheden zwaarder dan voor een willekeurig ander iemand die in Nederland is aangehouden. Ook hiermee kan bij de strafoplegging slechts in zeer marginale zin worden rekening gehouden, gelet op het gegeven dat het de verdachte zelf is geweest die in de kern deze situatie voor zichzelf in het leven heeft geroepen.
De officier van justitie heeft, blijkens het requisitoir, gewicht gehecht aan het gegeven dat twee bemanningsleden van de Choizil (kennelijk) nog spoorloos zijn en voor hen miljoenen dollars aan losgeld is geëist. Vanzelfsprekend is dit voor hen en hun dierbaren een verschrikkelijke en onzekere situatie. Bij de strafoplegging moet echter behoedzaam met deze omstandigheid worden omgegaan. Enerzijds betreft het een omstandigheid die de verdachte heeft kunnen voorzien toen hij overging tot de zeeroof en die welhaast een logisch gevolg daarvan is. Anderzijds echter moet worden bedacht dat de handelingen die tot deze situatie hebben geleid in concreto niet aan de verdachte worden verweten simpelweg omdat andere delicten dan de zeeroof hem niet zijn (of konden worden) ten laste gelegd. Deze omstandigheid is tegen die achtergrond bij de strafoplegging niet van wezenlijke betekenis.
Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op eerdere veroordelingen voor zeeroof in de wateren bij Somalië (onherroepelijke vonnissen van deze rechtbank van 17 juni 2010, onder andere LJN BM8116). De omstandigheden, zoals hierboven benoemd, stemmen in grote mate overeen met de omstandigheden in die zaken. Echter, de mate waarin en de wijze waarop geweld is gepleegd vormt - voor de verdachte in negatieve zin - een belangrijk onderscheid met die zaken. Een tweede onderscheid is dat in deze zaak sprake is van zeeroof die in georganiseerd verband plaats heeft gehad. Een derde onderscheid is dat de verdachte voor meer zeeroven wordt veroordeeld. Dit onderscheid rechtvaardigt echter niet de straf zoals door de officier van justitie is geëist, zodat een lagere straf zal worden opgelegd.
Alles overziend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 47, 57 en 381 onder 1º en 2 Sr.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart niet bewezen dat de verdachte als schipper heeft deelgenomen aan zeeroof en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte als schepeling heeft deelgenomen aan zeeroof, zoals hiervoor omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 7 (zegge: zeven) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Janssen, voorzitter,
en mrs. Van Lottum en Van den Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Commandeur en De Sain, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 augustus 2011.
Bijlage I bij vonnis van 12 augustus 2011:
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd:
dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2009 tot en met 19 november 2010, vanaf/op het vaste land van Somalië en/of vanaf/op de kust van Koyaama Island (Somalië), en/of in de territoriale wateren van Somalië, en/of op volle zee, in de Golf van Aden, en/of in de Indische Oceaan, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, (telkens) als schipper heeft dienstgenomen en/of dienst gedaan op een vaartuig, wetende dat het bestemd was en/of (telkens) het gebruikende om in open zee daden van geweld te plegen tegen andere vaartuigen en/of tegen zich daarop bevindende personen en/of goederen (welk gepleegd geweld bestond uit het schieten met (automatische) (vuur)wapens en/of een raketwerper op, althans in de richting van de vaartuigen SV de Choizil, en/of het Franse marineschip de Floréal, althans in de richting van één of meer zich op open zee bevindende (koopvaardij) vaartuigen en/of de zich daarop bevindende personen en/of goederen, althans uit het dreigend tonen van (automatische) (vuur)wapens en/of een raketwerper aan die personen en/of het met die wapens onder schot houden van die personen), zonder door een oorlogvoerende mogendheid daartoe gemachtigd te zijn of tot de oorlogsmarine van een erkende mogendheid te behoren;
artikel 381 lid 1 sub 1 jo. artikel 47 Wetboek van Strafrecht
en/of
dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2009 tot en met 19 november 2010, vanaf/op het vaste land van Somalië en/of vanaf/op de kust van Koyaama Island (Somalië), en/of de territoriale wateren van Somalië, en/of op volle zee, in de Golf van Aden, en/of in de Indische Oceaan, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, (telkens) als schepeling heeft dienstgenomen en/of dienst gedaan op een vaartuig, dat (telkens) bestemd was en/of gebruikt werd om in open zee daden van geweld te plegen tegen andere vaartuigen en/of tegen zich daarop bevindende personen en/of goederen, terwijI hij bekend was met deze bestemming en/of dit gebruik en/of vrijwillig in dienst is gebleven op zodanig vaartuig na met deze bestemming en/of dit gebruik bekend te zijn geworden (welk gepleegd geweld bestond uit het schieten met (automatische) (vuur)wapens en/of een raketwerper op, althans in de richting van de vaartuigen SV de Choizil, en/of het Franse marineschip de Floréal, althans in de richting van één of meer zich op open zee bevindende (koopvaardij) vaartuigen en de zich daarop bevindende personen en/of goederen, althans uit het dreigend tonen van (automatische) (vuur)wapens en/of een raketwerper aan die personen en/of het met die wapens onder schot houden van die personen) zonder door een oorlogvoerende mogendheid daartoe gemachtigd te zijn of tot de oorlogsmarine van een erkende mogendheid te behoren.
artikel 381 lid 1 sub 1 jo. artikel 47 Wetboek van Strafrecht
Bijlage II bij vonnis van 12 augustus 2011.
BEWIJSMIDDELEN
1.
De verklaring van de getuige [medeverdachte 1] op de terechtzitting, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik ben vanaf half oktober dan wel begin november van het jaar 2010 betrokken geweest bij een groep boten die bemand werden door een groot aantal piraten. Wij hadden de intentie om op open zee schepen te gaan kapen. Wij zijn op 19 november 2010 aangehouden door de Nederlandse marine. Mijn medeverdachte [verdachte] maakte deel uit van de door mij beschreven groep piraten.
Ik was met 13 personen op het eiland Koyaama. We zaten bij de boot. Mij wordt de foto op pagina G04 025 van het dossier voorgehouden. Mijn reactie hierop is dat deze foto genomen is bij Baraawe. De boten zijn hier beladen met spullen. Mij wordt de foto op pagina B04 026 voorgehouden. Mijn reactie hierop is dat op deze foto te zien is dat de boot geladen is. Op de boot zie ik de mannen. Ieder van de 13 mannen was aanwezig bij het inladen van de boten op het eiland Koyaama. Waar ik spreek over de 13 mannen, bedoel ik de groep mannen die door de Nederlandse marine is aangehouden. Al deze mannen waren aanwezig op het strand bij het aan boord brengen van de wapens, ladders en benzine op het eiland Koyaama.
2.
Een ambtsedig proces-verbaal d.d. 14 december 2010, gevoegd in het 3 ordners tellende zaaksdossier Choizil (blz. VT17 007), opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], opsporings¬ambtenaren werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, voor zover inhoudende als de verklaring van [medeverdachte 1] -zakelijk weergegeven-:
Wij zijn vijf dagen in het hotel in Baraawe verbleven. In het hotel kregen wij het voor de eerste keer te horen wat we gingen doen. Ik hoorde dat het om piraterij ging.
3.
Een ambtsedig proces-verbaal d.d. 2 december 2010, gevoegd in het 3 ordners tellende zaaksdossier Choizil (blz. A005), opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], opsporingsambtenaren werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, voor zover inhoudende als proces-verbaal van relaas -zakelijk weergegeven-:
Aan boord van de whaler bevonden zich:
[medeverdachte 8]
[verdachte]
[medeverdachte 9]
[medeverdachte 10]
[medeverdachte 11]
[medeverdachte 12]
Aan boord van de 1e skiff bevonden zich:
[medeverdachte 4]
[medeverdachte 1]
(…)
Aan boord van de 2e skiff bevonden zich:
[medeverdachte 2]
(…)
Kort voor zijn aanhouding op open zee wordt gezien dat [medeverdachte 2] een vuurwapen AK47 over boord gooit van de skiff waarin hij zit.
4.
Een ambtsedig proces-verbaal d.d. 24 januari 2011, gevoegd in het 3 ordners tellende zaaksdossier Choizil (blz. VT06 007), opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 3], opsporings¬ambtenaren werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, voor zover inhoudende als de verklaring van [medeverdachte 2] -zakelijk weergegeven-:
Uiteindelijk kon ik niet meer anders dan meegaan om te gaan varen. Ik bedoel daarmee dat ik mee ben gegaan voor piraterij. Ik ben met de bus naar Baarawe vertrokken. Toen ik aankwam in Baraawe was de groep van 13 personen nog niet compleet. Ik ben vervolgens in het hotel Colombo verbleven. Als een kaping gelukt zou zijn dan hadden we pas achteraf te horen gekregen wat wij zouden krijgen. De verdeelsleutel met betrekking tot het verdiende geld zou als volgt zijn: 45% wordt verdeeld onder de uitvoerders 30% naar de investeerders. Het overige deel gaat naar de machthebbers. In het hotel Colombo in Baraawe heb ik o.a. [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] ontmoet. De rest heeft waarschijnlijk in een ander hotel geslapen. We waren namelijk verdeeld over verschillende hotels. T09 heb ik voor het eerst ontmoet op het strand van Baraawe op de dag van ons vertrek. Daar lagen ook al de twee skiffs en de whaler klaar. U moet namelijk weten dat voordat wij gingen uitvaren de twee skiffs en whaler al een soort test vaart hadden gemaakt. Toen we instapten lagen brandstof vaten, water, wapens (Ak-47), ladders, voedsel, dadels, sigaretten, zaklantaarns en een zeil op iedere boot klaar. Wij hadden 2 ladders mee. De ene ladder was kleiner dan de ander. De ene ladder was heel groot. Ik had een witte ladder bij mij aan boord van de skiff, de andere ladder lag aan boord van de andere skiff. Wij waren er op uit om een schip te gaan kapen.
5.
Een ander geschrift d.d. 25 november 2010 gevoegd in het 3 ordners tellende zaaksdossier Choizil, (blz. B02 015) voor zover inhoudende "het verslag onderschepping piratengroep op 19 november 2010" -zakelijk weergegeven-:
Op donderdag 18 november aan het einde van de middag zag de boordhelikopter van Hr. Ms. Amsterdam als eerste een whaler en één skiff vertrekken van het eiland Koyaama, gelegen voor de Somalische kust. De whaler en de skiff varen aansluitend op een Noordoostelijke koers dicht onder de Somalische kust. Noord van het eiland ontdekte de boordhelikopter nog drie skiffs die zich aansloten bij de eerder genoemde whaler en skiff. Omdat zowel de whaler als de skiffs afkomstig waren uit een nederzetting op Koyaama eiland dat al enige dagen nauwgezet werd geobserveerd en in het verleden ook betrokken is geweest bij piraterij, bestond het vermoeden dat opnieuw een PAG naar open zee wilde vertrekken teneinde een kaping uit te voeren. Vlak na zonsondergang, bij het invallen van de duisternis, nam de helikopter waar dat twee skiffs hun koers verleggen en van de kust af op een oostelijke koers naar open zee varen. De whaler is op dat moment niet meer zichtbaar, maar aangenomen wordt dat de whaler nog steeds onderdeel uitmaakt van de PAG en dus ook richting open zee vaart. Op 19 november wordt vanuit een helikopter een whaler gezien afgeladen met brandstofvaten, ladders en diverse pakketten. In de whaler zitten 6 opvarenden. Ook worden de twee skiffs (skiff 1 met 4 opvarenden en skiff 2 met 3 opvarenden) onmiddellijk gedetecteerd met hierin ook tenminste één ladder. Bij het zien van de helikopter gaan de piraten er in hun skiffs met grote snelheid van door. De bemanning van de helikopter ziet dat een persoon op skiff 2 een wapen (AK-47) en een ladder overboord gooit. De 13 verdachte piraten worden aan boord genomen. Op 21 november heeft het openbaar ministerie besloten om over te gaan tot aanhouding. In opdracht van de officier van justitie is het hiertoe opgestelde bevel tot aanhouding door mij aangezegd.
6.
Een ander geschrift d.d. 21 november 2010, gevoegd in het 3 ordners tellende zaaksdossier Choizil (blz. A001), opgesteld door [naam], commandant van Hr. Ms. Amsterdam, voor zover inhoudende als het rapport van aanzeggen aanhouding -zakelijk weergegeven-:
Op 21 november 2010 op volle zee heb ik aan boord van de Hr. Ms. Amsterdam [verdachte] medegedeeld dat hij was aangehouden ter zake van zeeroof.
7.
Een ambtsedig proces-verbaal d.d. 5 januari 2011, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], opsporingsambtenaren werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, gevoegd in het 3 ordners tellende zaaksdossier Choizil (blz. G03 056), voor zover inhoudende als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [kapitein van de Choizil] -zakelijk weergegeven-:
Op 23 oktober 2010 ben ik vanuit Dar es Salaam, Tanzania richting Richards Bay Zuid-Afrika vertrokken. Op ongeveer 100 mijl oosten-noord-oost van Mtwara in Tanzania werden wij door 2 skiffs aangevallen. Ze bedreigden ons met RPG's en AK-47 machine geweren. De kapers kwamen langszij en stapten gewoon over op mijn boot. Er kwamen 12 kapers aan boord. Ze waren allen bewapend. Even later kwam hun moederschip bij ons. We werden voorzien van eten en thee vanaf het moederschip. Na een paar dagen rouleerden de piraten met vier anderen die aan boord van het moederschip waren.
Ik moet u nog het volgende vertellen. Het volgende is gebeurd nog voor dat we in de buurt van Zanzibar waren. Het moederschip was toen al weg. Ik zag op een gegeven moment een schip aan de horizon. Ik zag toen dat de piraten in hun wapens en RPG's in de skiffs gooiden en in stapten in de skiffs. Ik zag toen dat twee piraten achter bleven om ons te bewaken. Ik zag dat de andere 10 in de skiffs in de richting van de het schip voeren dat ik had gezien. Dat was aan het begin van de avond. Toen ze later die avond terug kwamen, zag ik dat een van de mannen gewond was aan zijn hand. [naam] en ik hebben de gewonde man verzorgd. Ik heb gewoon hulp verleend. Later werd de gewonde piraat ziek. Op een gegeven moment zijn vier piraten, waaronder de gewonde piraat, aan boord van een skiff gegaan en zij zijn toen weggevaren.
Ik ben uiteindelijk voor anker gegaan. Ik hoorde van een van de piraten dat het eiland waar we voor anker gingen Koyaama eiland was. Dat was na ongeveer 10 dagen kaping. We zijn daar ongeveer 3 dagen verbleven.
8.
Een ambtsedig proces-verbaal d.d. 5 januari 2011, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], opsporingsambtenaren werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, gevoegd in het 3 ordners tellende zaaksdossier Choizil (blz. G03 068), voor zover inhoudende als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [kapitein van de Choizil] -zakelijk weergegeven-:
Het klopt dat u mij eerder een foto van [verdachte] hebt laten zien en dat ik hem toen heb herkend als een van de mensen die bijna tien dagen bij mij op het schip heeft verbleven. Hij was de man die een groot gedeelte stuurde.