ECLI:NL:RBROT:2011:BR4931

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/960256-10
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Janssen, voorzitter
  • Van Lottum
  • Van den Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen Somalische verdachte voor betrokkenheid bij piraterij en zeeroof

In deze strafzaak tegen een Somalische verdachte, die betrokken was bij piraterij, heeft de rechtbank Rotterdam op 12 augustus 2011 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van zeeroof, zoals vastgelegd in artikel 381 van het Wetboek van Strafrecht. De tenlastelegging omvatte het deelnemen aan gewelddadige acties tegen verschillende vaartuigen, waaronder de Choizil en de Floréal, in de periode van 15 oktober 2010 tot en met 19 november 2010. Tijdens de zittingen in juli 2011 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de rechtbank concludeerde dat de verklaringen van medeverdachten niet voldoende steun boden voor de beschuldigingen van geweld. De rechtbank verwierp het beroep op psychische overmacht van de verdachte, die stelde dat hij onder dwang had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een actieve rol had gespeeld in de piraterij en dat zijn motieven voornamelijk financieel waren. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en 6 maanden, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de georganiseerde aard van de piraterij in overweging nam. De rechtbank benadrukte de groeiende dreiging van piraterij in de wateren bij Somalië en de impact daarvan op de internationale scheepvaart.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/960256-10
Datum uitspraak: 12 augustus 2011
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren in [geboortejaar] te [geboorteplaats] (Somalië),
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. F.C. Knoef, advocaat te ’s Gravenhage.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op de terechtzittingen van 12, 13, 27, 28 en 29 juli 2011.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzittingen van 16 mei 2011 en 12 juli 2011 overeenkomstig de vorderingen van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officieren van justitie mrs. Baan en Ferdinandusse (hierna: de officier van justitie) hebben gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het plegen van zeeroof door in de periode van 1 november 2009 tot en met 19 november 2010 als schipper dienst te nemen en dienst te doen op een vaartuig wetende dat dat bestemd was en dat gebruikende voor het plegen van daden van geweld tegen het zeiljacht de Choizil en andere vaartuigen en zich daarop bevindende personen en goederen;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar met aftrek van voorarrest.
GELDIGHEID DAGVAARDING
Aangevoerd is dat de dagvaarding (partieel) nietig is. Ter onderbouwing van dit verweer is naar voren gebracht dat de omschrijving ‘althans in de richting van één of meer zich op open zee bevindende (koopvaardij) vaartuigen’ onvoldoende feitelijk is en daarmee onduidelijk. Bij een eerdere wijziging van de tenlastelegging had de officier van justitie een aantal met naam genoemde vaartuigen geschrapt uit de tekst van de tenlastelegging, terwijl wel is gerekwireerd tot bewezenverklaring van daden van geweld, gepleegd tegen een of meer van die schepen.
Dit verweer wordt verworpen.
In het licht van het achterliggende dossier en de toelichting van de officier van justitie op de terechtzitting, geeft de omschrijving van het feit zoals weergegeven in de tenlastelegging voldoende aan wat het verwijt is dat de officier van justitie de verdachte maakt. Het feit is voldoende feitelijk en bepaald omschreven en voldoet daarmee aan de door artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen.
De dagvaarding is geldig.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Inleidende opmerking
Waar in deze paragraaf de verklaringen van [medeverdachte 6] worden aangehaald en de bewijswaarde van deze verklaringen wordt besproken, is uitgegaan van het gegeven dat de (formele) verweren ten aanzien van het gebruik en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 6] geen doel treffen en zijn de verklaringen in materiële zin als uitgangspunt genomen. De verweren en de reactie van de rechtbank hierop zullen hieronder in de paragraaf ‘Bewijs’ aan de orde komen.
Gebruikt geweld tegen Choizil
Standpunt officier van justitie
Gerekwireerd is dat bewezen kan worden verklaard dat het vaartuig waarop de verdachte dienst deed daadwerkelijk is gebruikt voor het plegen van daden van geweld tegen de Choizil, haar bemanning en de op het schip aanwezige goederen (hierna: geweld tegen de Choizil) en dat hiermee de betrokkenheid van verdachte bij die kaping is gegeven.
Beoordeling
Het dossier, zoals dat tijdens het onderzoek op de zitting is besproken, bevat op dit punt een aantal potentiële bewijsmiddelen, die ook door de officier van justitie in zijn requisitoir zijn benoemd, aangehaald en ook zijn vervat in een daarbij aangedragen bewijsconstructie.
Bij de beoordeling van de waarde van deze bewijsmiddelen wordt het volgende vooropgesteld. De officier van justitie stelt in zijn requisitoir terecht dat bewezenverklaring van een op artikel 381 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) toegesneden tenlastelegging ten aanzien van het gebruikte geweld niet vraagt om bewijs van persoonlijke betrokkenheid van de verdachte bij dat geweld, maar om bewijs dat het vaartuig waarop de verdachte dienst deed werd gebruikt voor daden van geweld. Voor dergelijk bewijs is echter wel vereist dat de verdachte ofwel dienst doet ten tijde van het geweld, ofwel ten minste wetenschap heeft van de door zijn in de zin van artikel 47 Sr medeplegende zeerovers gepleegde daden van geweld.
De voorhanden zijnde bewijsmiddelen kunnen een zodanige bewezenverklaring niet op overtuigende wijze dragen, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging. In reactie op hetgeen de officier van justitie in zijn requisitoir hieromtrent heeft aangevoerd kan het volgende worden opgemerkt.
Vanaf het moment van aanhouding van de verdachte tot aan zijn verklaring als verdachte tijdens het onderzoek op de terechtzitting heeft de verdachte iedere betrokkenheid bij het geweld tegen de Choizil ontkend. Vanuit dit gegeven wordt de kern van de bewijsconstructie die door de officier van justitie in zijn requisitoir is gekozen gevormd door de verklaring van [medeverdachte 6]. Die verklaring houdt in dat de verdachte als bemanningslid aan boord van de Choizil is geweest toen dat zeilschip van Kooyama Island vertrok en vervolgens strandde. [medeverdachte 6] heeft dit echter niet uit eigen waarneming. Het is slechts een verklaring van horen zeggen welke door hem niet nader wordt onderbouwd en/of uitgewerkt met eigen waarnemingen.
Enige tijd na het afleggen van deze voor de verdachte belastende verklaring komt [medeverdachte 6] op het essentiële punt van de herkenning terug. Gehoord door de rechter-commissaris en aldaar geconfronteerd met een foto van de verdachte, verklaart hij uiteindelijk: ‘Ik kan niets zeggen over de betrokkenheid van de verdachte bij de kaping van het zeilschip.’ De bewijswaarde van zijn eerdergenoemde belastende verklaring wordt hierdoor ernstig verzwakt. Tussenconclusie is daarom dat de kern van de door de officier van justitie aangedragen bewijsconstructie niet sterk is en derhalve ruime steun behoeft.
De overige door de officier van justitie opgevoerde bewijsmiddelen leveren niet die noodzakelijke, ruime, steun. Daaromtrent kan in het bijzonder het volgende worden opgemerkt.
a)
Dat de skiff die is aangetroffen door de Nederlandse marine dezelfde is als de door de Franse marine bij de Choizil aangetroffen skiff zegt mogelijk iets over de betrokkenheid van die skiff bij het geweld dat tegen de Choizil is gebruikt. Dat enkele gegeven zegt echter niets over de mogelijke betrokkenheid van de verdachte daarbij. Skiff en bemanning zijn immers in dit onderzoek geen onlosmakelijke eenheden gebleken; veeleer bevat het dossier aanwijzingen dat de individuele skiffs door verschillende en wisselende groepen personen worden gebruikt.
b)
Op de sd-kaart die onder de medeverdachte [medeverdachte 7] is aangetroffen, waarvan de verdachte toe heeft gegeven dat deze sd-kaart op enig moment in zijn telefoon heeft gezeten, zijn foto’s aangetroffen waarop schipper [kapitein van de Choizil] zijn Choizil heeft herkend als de plek waar deze foto’s zijn gemaakt. Op de sd-kaart staan ook foto’s waarop de verdachte en een aantal van zijn medeverdachten zijn te zien en waarvan de verdachte heeft aangegeven dat hij deze met zijn telefoon heeft gemaakt. Deze laatste foto’s zijn gemaakt met een [merknaam en type], het type van de onder de verdachte aangetroffen telefoon. De eerste foto’s, die kennelijk op de Choizil zijn gemaakt, zijn daarentegen gemaakt met een [merknaam en type].
Zeer onaannemelijk is derhalve dat de foto’s waarop [kapitein van de Choizil] de Choizil heeft herkend, met de telefoon van de verdachte zijn gemaakt. De feiten en omstandigheden ondersteunen echter wel de verklaring van de verdachte dat hij zijn sd-kaart weleens uitleende, welke verklaring door het aantreffen van de sd-kaart onder [medeverdachte 7] eveneens wordt bevestigd. Concluderend bieden deze feiten en omstandigheden geen ondersteuning voor de stelling dat de verdachte de fotograaf is van de foto’s die gemaakt zijn op de Choizil en dus ook geen ondersteuning voor de betrokkenheid van de verdachte bij de Choizil en daarmee bij het geweld dat tegen dit schip is gebruikt.
Conclusie
De verklaringen van [medeverdachte 6] worden niet gesteund door de hiervoor besproken bewijsmiddelen. Andere, al dan niet ook door de officier van justitie opgevoerde, bewijsmiddelen of aanwijzingen van aanwezigheid bij of wetenschap van gebruikt geweld tegen de Choizil zijn dermate marginaal dat deze zelfstandig noch in samenhang met andere bewijsmiddelen de noodzakelijke ondersteuning bij de verklaring van [medeverdachte ] kunnen bieden. Ten slotte moet in dit verband worden opgemerkt dat [kapitein van de Choizil] de verdachte ook niet heeft herkend als een van de kapers van zijn schip. Dit vormt een sterke contra-indicatie voor de betrokkenheid van de verdachte bij het geweld tegen de Choizil.
Gebruikt geweld tegen Floréal
Het deel van de tenlastelegging inhoudende dat het vaartuig waarop de verdachte dienst deed daadwerkelijk is gebruikt voor het plegen van daden van geweld tegen de Floréal, haar bemanning en de zich daarop bevindende goederen, is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de verdediging.
Gebruikt geweld tegen overige vaartuigen
Het deel van de tenlastelegging inhoudende dat het vaartuig waarop de verdachte dienst deed daadwerkelijk is gebruikt voor het plegen van daden van geweld tegen andere (koopvaardij) vaartuigen en de zich daarop bevindende personen en/of goederen is evenmin wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte ook van dit onderdeel zal worden vrijgesproken. Het dossier, zoals dat tijdens het onderzoek op de zitting is besproken, bevat op dit punt een aantal potentiële bewijsmiddelen, die ook door de officier van justitie in zijn requisitoir zijn benoemd en aangehaald. Deze bewijsmiddelen zijn echter zodanig algemeen en ter ondersteuning voor het vermeende gebruikte geweld zo weinig concreet en specifiek dat hooguit geconcludeerd kan worden dat er sprake is van vermoedens dat de verdachte eerder betrokken is geweest bij daden van geweld tegen andere (koopvaardij) vaartuigen.
Periode
Uit het voorgaande volgt dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte ver voorafgaand aan zijn aanhouding al betrokken is geweest bij concrete daden van geweld tegen vaartuigen en de zich daarop bevindende personen en/of goederen. Nu het dossier, zoals dat tijdens het onderzoek op de zitting is besproken, ook geen overtuigende bewijsmiddelen bevat dat de verdachte ver voorafgaand aan zijn aanhouding heeft dienstgenomen of dienstgedaan op een vaartuig dat bestemd was voor het plegen van daden van geweld tegen vaartuigen en de zich daarop bevindende personen en/of goederen zal van een groot deel van de tenlastegelegde periode worden vrijgesproken. Dit betreft de periode voorafgaand aan 15 oktober 2010. Deze datum is gebaseerd op de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] en de verdachte over hetgeen zich voorafgaand aan de aanhouding van de ‘Pirate Action Group’ (hierna: PAG) heeft afgespeeld: de reis naar Baraawe, het verblijf in het hotel aldaar, de reis naar Kismaayo en de reis naar en het verblijf op Kooyama Island.
BEWIJS
Bewijsuitsluiting verklaring [medeverdachte 6]
Primair is aangevoerd dat de door [medeverdachte 6] afgelegde verklaringen dienen te worden uitgesloten van het bewijs omdat bij de totstandkoming ervan cruciale strafvorderlijke vormvoorschriften zijn geschonden en dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Subsidiair is aangevoerd dat de verklaringen van deze getuige dermate onbetrouwbaar zijn dat ook daarom bewijsuitsluiting dient te volgen.
Beoordeling
De rechtbank zal de verklaringen van [medeverdachte 6] niet gebruiken voor het bewijs. Reeds om die reden kunnen de tegen die verklaringen gerichte verweren, welke strekken tot bewijsuitsluiting, onbesproken blijven.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 15 oktober 2010 tot en met 19 november 2010, vanaf/op het vaste land van Somalië en/of vanaf/op de kust van Koyaama Island (Somalië), en/of in de territoriale wateren van Somalië, en/of in de Indische Oceaan, als schipper tezamen en in vereniging met anderen, heeft dienstgenomen en dienst gedaan op een vaartuig, wetende dat het bestemd was om in open zee daden van geweld te plegen tegen andere vaartuigen en/of tegen zich daarop bevindende personen en/of goederen, zonder door een oorlogvoerende mogendheid daartoe gemachtigd te zijn of tot de oorlogsmarine van een erkende mogendheid te behoren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De inhoud van de wettige bewijsmiddelen is als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
TOELICHTING OP DE BEWEZENVERKLARING
Machtiging oorlog voerende mogendheid.
Gesteld noch gebleken is dat de verdachte en zijn medeverdachten door een oorlogvoerende mogendheid tot hun daden zijn gemachtigd of dat zij tot de oorlogsmarine van een erkende mogendheid behoren.
Om die reden is gekomen tot de bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van zeeroof
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Psychische overmacht
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte weliswaar de zee op is gegaan met als doel het plegen van zeeroof maar dat hij daartoe was gedwongen. Deze dwang bestond uit dermate ernstige (doods)bedreigingen jegens hemzelf en zijn directe familie dat hij daartegen in redelijkheid geen weerstand kon bieden. Aan de verdachte komt derhalve een beroep toe op psychische overmacht hetgeen dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat de verdachte een leidinggevende rol heeft gespeeld in de bewezen verklaarde zeeroof. Zo heeft hij zelf verklaard dat hij de ‘baas’ was van de groep piraten die op 19 november 2010 werd onderschept door de Nederlandse marine. Hij voelde dat ook als een zware verantwoordelijkheid. Hij heeft actief meegeholpen aan het samenstellen en bevoorraden met onder meer wapens en grote hoeveelheden brandstof van de PAG waarbinnen hij als gezegd een leidinggevende rol had: gedurende vijf dagen op Baraawe en vervolgens gedurende tien dagen op Koyaama Island.
Dit gedrag van de verdachte schetst het beeld dat hij beroepsmatig te werk is gegaan. Dat beeld wordt gesterkt door hetgeen de verdachte zelf heeft verklaard: hij heeft al ‘vaker’ deelgenomen aan een zeeroof, hij kan omgaan met machinegeweren en hij weet hoe hij een boot moet besturen. Over zijn motief is de verdachte ook duidelijk geweest: hij is de piraterij ‘ingerold’ om geld te verdienen en wilde zodoende genoeg geld verdienen om uiteindelijk met zijn gezin naar het platteland te gaan. Ook met de bewezen verklaarde zeeroof zou de verdachte naar eigen zeggen geld verdienen.
De juistheid van de stelling van de verdachte, dat hij en zijn gezin bedreigd zouden zijn, wordt in het licht van het bovenstaande minder aannemelijk. Sterker nog, het lijkt er eerder op dat de verdachte benaderd is voor de zeeroof juist omdat hij hierin de nodige ervaring had en daardoor waardevol was voor de organisatoren ervan; zodanig ervaren en waardevol dat ze de verdachte aanstelden als de baas van de PAG.
Daarnaast wordt de verklaring van de verdachte door niets ondersteund en zelfs tegengesproken. De vrouw van de verdachte heeft in een telefonisch verhoor door de rechter-commissaris verklaard nog nooit met mensen gesproken te hebben die met piraterij te maken hebben en dat er geen mensen bij haar thuis zijn geweest die met piraterij te maken hebben. In het licht van die verklaring komt de verklaring van de verdachte nog meer onder druk te staan en wordt in ernstige mate aangetast. Dat geldt te meer nu zijn echtgenote een en ander heeft verklaard ruim acht maanden na de, als gevolg van verdachtes aanhouding, gestopte en in de ogen van de opdrachtgevers ongetwijfeld mislukte - zeeroof.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de aangevoerde feitelijke grondslag voor het verweer onvoldoende aannemelijk is geworden. Het beroep op psychische overmacht wordt om die reden verworpen.
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan zeeroof. De verdachte is als leidinggevende van zijn groep en boot met drie boten de zee opgegaan met de intentie om een schip te kapen. Daartoe hadden zij onder meer wapens en ladders meegenomen. Dat het niet tot daden van geweld is gekomen is niet aan de verdachte te danken, maar aan het optreden van de Nederlandse marine.
Het wordt de verdachte op de eerste plaats zwaar aangerekend dat hij, zo blijkt wel uit de verklaring van de verdachte en van medeverdachte [medeverdachte 2], deel heeft uitgemaakt van een goed georganiseerd netwerk van piraten. Een netwerk van afzonderlijke piraten die worden gedreven door uitsluitend winstbejag waarbij de afschuwelijke gevolgen voor hun slachtoffers en hun dierbaren voor lief worden genomen. De organisatiegraad blijkt onder andere uit de uitgebreide voorbereiding in Baraawe, de wijze van bevoorrading van de gebruikte schepen en het feit dat de zeeroof in opdracht van anderen werden uitgevoerd.
De verdachte had in deze organisatie meer dan alleen een uitvoerende rol: hij kon zijn mededaders opdrachten geven namens de bazen aan wal.
Het aantal gevallen van zeeroof en daarmee veroorzaakte kapingen van schepen in de wateren bij Somalië is de laatste jaren aanzienlijk toegenomen. Het valt daarbij op dat de piraten steeds professioneler, gewelddadiger en overmoediger optreden. Het motief daarbij is duidelijk: het levert enorme sommen geld op: gelden die worden betaald om de vrijheid te bewerkstelligen van de gegijzelde bemanningen en de in bezit genomen schepen. Iedere ‘geslaagde’ kaping draagt ook bij tot de groei en verdere professionalisering van dit van dit fenomeen: de gelden lijken namelijk ook deels gebruikt te worden om krachtigere boten, materialen en wapens te kopen. In de onderhavige zaak blijkt een en ander - onder meer - uit het ogenschijnlijke gemak waarmee de piratenschepen worden opgetuigd met splinternieuwe zware buitenboordmotoren.
Deze al maar groeiende piraterij vormt een ernstige bedreiging voor het internationaal erkende recht op vrije doorgang op internationale wateren. De getroffen wateren bij Somalië zijn één van de drukst bevaren zeevaartroutes ter wereld. Het vrije vervoer van vracht, grondstoffen en brandstoffen komt steeds meer in gevaar. Mondiale economische gevolgen dreigen.
De ernst van de het feit bezien in die context rechtvaardigt zonder meer de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de op te leggen straf is voorts het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is afkomstig uit Somalië. Het is algemeen bekend dat Somalië een onveilig land is, zonder effectief centraal gezag. Strijdende partijen vechten hun conflicten uit in een sfeer van straffeloosheid, bij welke conflicten reeds veel burgerslachtoffers zijn gevallen. Daarbij worden de mensenrechten in Somalië met voeten getreden en wordt Somalië geteisterd door droogte en ernstige hongersnood.
Dit alles heeft er ook toe geleid dat de rechtbank niet in staat is geweest de juistheid van de door verdachte aangevoerde persoonlijke omstandigheden vast te stellen. Daar staat echter tegenover dat de rechtbank, gelet op de hierboven geschetste situatie, wil aannemen dat deze persoonlijke omstandigheden schrijnend zijn. De verdachte heeft verklaard dat hij niet slechts verantwoordelijk is voor het levensonderhoud van zijn vrouw en drie kinderen, doch ook voor de drie kinderen van zijn broer. De verdachte heeft voorts verklaard dat zijn vrouw geestelijk niet in orde is. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij zich veel zorgen maakt om het welzijn van zijn zoon en zijn overige familieleden in Somalië.
De hierboven omschreven omstandigheden in Somalië - zowel in algemene zin als de persoonlijke situatie van de verdachte betreffende - kunnen echter geen rechtvaardiging vormen voor het plegen van zeeroof. Het zijn echter wel omstandigheden die bij het bepalen van de strafmaat niet volkomen terzijde kunnen worden gelegd.
Aangenomen wordt dat detentie in Nederland een zware belasting voor de verdachte vormt, aangezien hij zich zorgen maakt over zijn familie en hij in detentie een zeer geïsoleerd bestaan leidt. De verdachte is immers ver van huis en zijn familie, ontvangt geen bezoek in het huis van bewaring en het onderhouden van contact met zijn familie in Somalië verloopt uiterst moeizaam. Daarbij spreekt de verdachte alleen Somalisch waardoor hij in het huis van bewaring moeilijk contact kan maken met medegedetineerden. In zoverre zijn diens detentieomstandigheden zwaarder dan voor een willekeurig ander iemand die in Nederland is aangehouden. Ook hiermee kan bij de strafoplegging slechts in zeer marginale zin worden rekening gehouden, gelet op het gegeven dat het de verdachte zelf is geweest die in de kern deze situatie voor zichzelf in het leven heeft geroepen.
De rechtbank zal de door de raadsman gestelde onrechtmatigheden in het voorbereidend onderzoek niet betrekken in de bepaling van de strafmaat. Deze gestelde onrechtmatigheden betreffen in essentie slechts een gestelde schending van de verbaliseringsplicht. Voor zover een en ander al een onherstelbaar vormverzuim zou opleveren, is het een omstandigheid welke zich niet kan lenen voor compensatie door strafvermindering, omdat niet valt in te zien welk nadeel dat niet zou kunnen of moeten worden gecompenseerd door bewijsuitsluiting verdachte heeft ondervonden.
Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op eerdere veroordelingen voor zeeroof in de wateren bij Somalië (onherroepelijke vonnissen van deze rechtbank van 17 juni 2010, onder andere LJN BM8116). De omstandigheden, zoals hierboven benoemd, stemmen in grote mate overeen met de omstandigheden in die zaken. Uitzondering is evenwel dat in deze zaak geen concrete daden van geweld zijn bewezen verklaard. Daartegenover staat dat - als gezegd - in deze zaak, in tegenstelling tot de zaken uit 2010, sprake is van zeeroof die in georganiseerd verband plaats heeft gehad, waarbij de verdachte een leidende rol heeft gespeeld. Dit onderscheid rechtvaardigt echter niet de straf zoals door de officier van justitie is geëist, zodat een lagere straf zal worden opgelegd.
Alles overziend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 47 en 381 onder 1º Sr.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart bewezen, dat de verdachte als schipper heeft deelgenomen aan zeeroof, zoals hiervoor omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 5 (zegge: vijf) jaar en 6 (zegge: zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Janssen, voorzitter,
en mrs. Van Lottum en Van den Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Commandeur en De Sain, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 augustus 2011.
Bijlage I bij vonnis van 12 augustus 2011.
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd:
dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2009 tot en met 19 november 2010, vanaf/op het vaste land van Somalië en/of vanaf/op de kust van Koyaama Island (Somalië), en/of in de territoriale wateren van Somalië, en/of op volle zee, in de Golf van Aden, en/of in de Indische Oceaan, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, (telkens) als schipper heeft dienstgenomen en/of dienst gedaan op een vaartuig, wetende dat het bestemd was en/of (telkens) het gebruikende om in open zee daden van geweld te plegen tegen andere vaartuigen en/of tegen zich daarop bevindende personen en/of goederen (welk gepleegd geweld bestond uit het schieten met (automatische) (vuur)wapens en/of een raketwerper op, althans in de richting van de vaartuigen SV de Choizil, en/of het Franse marineschip de Floréal, althans in de richting van één of meer zich op open zee bevindende (koopvaardij) vaartuigen en/of de zich daarop bevindende personen en/of goederen, althans uit het dreigend tonen van (automatische) (vuur)wapens en/of een raketwerper aan die personen en/of het met die wapens onder schot houden van die personen), zonder door een oorlogvoerende mogendheid daartoe gemachtigd te zijn of tot de oorlogsmarine van een erkende mogendheid te behoren;
artikel 381 lid 1 sub 1 jo. artikel 47 Wetboek van Strafrecht
en/of
dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2009 tot en met 19 november 2010, vanaf/op het vaste land van Somalië en/of vanaf/op de kust van Koyaama Island (Somalië), en/of de territoriale wateren van Somalië, en/of op volle zee, in de Golf van Aden, en/of in de Indische Oceaan, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, (telkens) als schepeling heeft dienstgenomen en/of dienst gedaan op een vaartuig, dat (telkens) bestemd was en/of gebruikt werd om in open zee daden van geweld te plegen tegen andere vaartuigen en/of tegen zich daarop bevindende personen en/of goederen, terwijI hij bekend was met deze bestemming en/of dit gebruik en/of vrijwillig in dienst is gebleven op zodanig vaartuig na met deze bestemming en/of dit gebruik bekend te zijn geworden (welk gepleegd geweld bestond uit het schieten met (automatische) (vuur)wapens en/of een raketwerper op, althans in de richting van de vaartuigen SV de Choizil, en/of het Franse marineschip de Floréal, althans in de richting van één of meer zich op open zee bevindende (koopvaardij) vaartuigen en de zich daarop bevindende personen en/of goederen, althans uit het dreigend tonen van (automatische) (vuur)wapens en/of een raketwerper aan die personen en/of het met die wapens onder schot houden van die personen) zonder door een oorlogvoerende mogendheid daartoe gemachtigd te zijn of tot de oorlogsmarine van een erkende mogendheid te behoren.
artikel 381 lid 1 sub 1 jo. artikel 47 Wetboek van Strafrecht
Bijlage II bij vonnis van 12 augustus 2011.
BEWIJSMIDDELEN
1.
De verklaring van de verdachte op de terechtzitting, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
In de periode van 15 oktober 2010 tot 19 november 2010 ben ik met een boot de zee opgegaan met de intentie om zeeroof te plegen. Mijn intentie was om hierbij daden van geweld te plegen tegen schepen op open zee. Ik was de baas op de boot die ik bestuurde.
We zijn in Baraawe naar een hotel gebracht. De leiders van de groep en de anderen kwamen naar dat hotel. Ons werd verteld dat wij schepen moesten gaan kapen. Ons werd verteld dat we een trap moesten meenemen. Wij hadden in Baraawe één grote boot en twee kleine boten gekregen. Eén van deze boten is de boot waarop ik ben aangehouden. Dit betrof de grote boot, de whaler. Bij mijn aanhouding op 19 november 2010 zat ik op één van de drie boten. De Nederlandse marine heeft de complete bemanning van de boten aangehouden.
Na ongeveer tien dagen in Baraawe te zijn geweest, ben ik naar het eiland Koyaama gegaan. Ik ben tien dagen op het eiland Koyaama geweest. Op Koyaama kregen wij de brandstof, het voedsel en het water. Ook werden er vuurwapens naar de boten gebracht door de drie leiders van de groep. Er werden wapens aan boord gebracht van de boot die ik moest gaan besturen. Ik wist dat er een vuurwapen aan boord van de boot gebracht was. In opdracht van de investeerders in zeeroof, was ik de baas aan boord van de boot. Mij wordt voorgehouden dat mij wordt verweten dat ik de schipper was aan boord van een boot en dat de intentie was om daden van geweld te gaan plegen tegen schepen. De investeerders hadden mij de opdracht gegeven om de rol van de baas aan boord te vervullen.
2.
Een ander geschrift d.d. 25 november 2010 gevoegd in het 3 ordners tellende zaaksdossier Choizil (blz. B02 015), voor zover inhoudende het door [naam], commandant van Hr. Ms. Amsterdam, opgestelde “verslag onderschepping piratengroep op 19 november 2010” -zakelijk weergegeven-:
Op 19 november wordt vanuit een helikopter een whaler gezien, afgeladen met brandstofvaten, ladders en diverse pakketten. In de whaler zitten 6 opvarenden. Ook worden de twee skiffs (skiff 1 met 4 opvarenden en skiff 2 met 3 opvarenden) onmiddellijk gedetecteerd met hierin ook tenminste één ladder. Bij het zien van de helikopter gaan de piraten er in hun skiffs met grote snelheid vandoor. De bemanning van de helikopter ziet dat een persoon op skiff 2 een wapen (AK-47) en een ladder overboord gooit. De 13 verdachte piraten worden aan boord genomen. Op 21 november heeft het openbaar ministerie besloten om over te gaan tot aanhouding. In opdracht van de officier van justitie is het hiertoe opgestelde bevel tot aanhouding door mij aangezegd.
3.
Een ander geschrift d.d. 21 november 2010, gevoegd in het 3 ordners tellende zaaksdossier Choizil (blz. A001), opgesteld door [naam], commandant van Hr. Ms. Amsterdam, voor zover inhoudende als het rapport van aanzeggen aanhouding -zakelijk weergegeven-:
Op 21 november 2010 op volle zee heb ik aan boord van de Hr. Ms. Amsterdam [verdachte] medegedeeld dat hij was aangehouden ter zake van zeeroof.