1. [eiseres sub 1], gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [eiser sub 2], wonende te [woonplaats],
3. [eiser sub 3], wonende te [woonplaats],
4. [eiser sub 4], wonende te [woonplaats],
5. [eiseres sub 5], wonende te [woonplaats],
6. [eiseres sub 6], wonende te [woonplaats],
7. [eiseres sub 7], wonende te [woonplaats],
8. [eiseres sub 8], wonende te [woonplaats],
9. [eiser sub 9], wonende te [woonplaats], en
10. [eiseres sub 10],
wonende te [woonplaats], eisers bij exploot van dagvaarding van 25 juli 2011,
gemachtigde: mr. I. Pauw te Amsterdam,
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
die niet in het geding is verschenen.
Partijen worden hierna ook “[eiseres sub 1]”, “[eiser sub 2]”, “[eiser sub 3]”, “[eiser sub 4]”, “[eiseres sub 5]”, “[eiseres sub 6]”, “[eiseres sub 7]”, “[eiseres sub 8]”, “[eiser sub 9]”, “[eiseres sub 10]” en “[gedaagde]” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 [eiseres sub 1] heeft bij exploot van dagvaarding d.d. 25 juli 2011, onder overlegging van de producties, gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a) [gedaagde] te gebieden de Kopers die de Overeenkomst ontbonden hebben verklaard of dat nog zullen doen, per direct na deze verklaring restitutie te verlenen van de volledige aankoopprijs van de door deze Kopers gekocht concertkaarten;
b) [gedaagde] te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten, begroot op € 2.175,- exclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis;
c) [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, de kosten van het beslag daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis.
1.2 Bij datzelfde exploot hebben de overige eisers gevorderd [gedaagde] te veroordelen:
d) tot betaling aan [eiser sub 2] van de toegangsprijs ad € 126,90, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 5 juni 2011;
e) tot betaling aan [eiser sub 3] van de toegangsprijs ad € 512,33, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 5 juni 2011;
f) tot betaling aan [eiser sub 4] van de toegangsprijs ad € 548,15, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 5 juni 2011;
g) tot betaling aan [eiseres sub 5] van de toegangsprijs ad € 283,35, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 5 juni 2011;
h) tot betaling aan [eiseres sub 6] van de toegangsprijs ad € 171,65, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 5 juni 2011;
i) tot betaling aan [C] van de toegangsprijs ad € 185,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 5 juni 2011;
j) tot betaling aan [eiseres sub 7] van de toegangsprijs ad € 94,65, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 5 juni 2011;
k) tot betaling aan [eiseres sub 8] van de toegangsprijs ad € 950,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 5 juni 2011;
l) tot betaling aan [eiser sub 9] van de toegangsprijs ad € 950,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 5 juni 2011;
m) tot betaling aan [eiseres sub 10] van de toegangsprijs ad € 950,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 5 juni 2011.
1.3 Bij faxbrief van 1 augustus 2011 heeft de gemachtigde van eisers een aanvullende productie in het geding gebracht.
1.4 Op 2 augustus 2011, voor de zitting, heeft de kantonrechter een faxbrief ontvangen van mr. J.L. Pit, advocaat te ’s-Gravenhage, met daarbij een schriftelijke verklaring van de heer [A] namens [gedaagde]. In die faxbrief heeft mr. Pit medegedeeld dat hij niet is gevraagd [gedaagde] ter zitting bij te staan en dat ook [gedaagde] niet ter zitting zal verschijnen.
1.5 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op 2 augustus 2011. Daarbij zijn mr. I. Pauw en mr. R.L.M. van Opstal als gemachtigden van eisers verschenen. Voorts is namens [eiseres sub 1] zelf mevrouw [B] verschenen. Namens [gedaagde] is niemand verschenen.
1.6 Van hetgeen ter zitting is besproken, heeft de griffier aantekening gehouden. Die aantekeningen bevinden zich in het procesdossier.
1.7 De datum van deze uitspraak is door de kantonrechter op heden bepaald.
2. De beoordeling
2.1 Vooropgesteld wordt dat op grond van artikel 254 lid 4 Rv juncto artikel 254 lid 2 Rv het de kantonrechter is die de wijze van oproeping bepaalt waarbij tevens rekening gehouden dient te worden met de wettelijke vereisten die voortvloeien uit de bepalingen van titel 1 en titel 2 Rv.
2.2 Bij een kort geding procedure als hier aan de orde gaat het om spoedeisende zaken waarin een onmiddellijke voorziening wordt vereist en ligt de nadruk op de mondelinge behandeling. Juist daarom is het noodzakelijk dat in het exploot van dagvaarding duidelijk aan de gedaagde partij wordt uitgelegd dat ook al heeft zij tevoren een schriftelijke reactie toegezonden, zij toch, om rechtens relevant verweer te kunnen voeren, in persoon of bij gemachtigde op de terechtzitting moet verschijnen (en dat, bij gebreke van verschijning ter zitting toch een verstekvonnis zal volgen). Immers, indien de voorzieningenrechter een tevoren toegezonden (en niet tevens ter zitting staande gehouden) verweerschrift zou opvatten als een rechtens relevante reactie en geen verstek verleent, dan vereist het beginsel van hoor en wederhoor dat gedaagde wordt geïnformeerd over de reactie (“repliek”) ter zitting van eisende partij op het verweer, en wel door toezending van een proces-verbaal, en dat gedaagde vervolgens nog weer een termijn wordt gegund om daarop te reageren (“dupliek”). Dan zou onvermijdelijk een niet met het karakter van het kort geding te verenigen structurele vertraging optreden.
2.3 Om te bereiken dat partijen goed en in overeenstemming met voormelde uitgangspunten worden opgeroepen, is ter aanvulling op de artikelen 45 e.v. Rv en artikel 112 Rv het Landelijk Procesreglement voor de civiele rol van de kantonsectoren ontwikkeld. Alle kantonsectoren van de rechtbanken hebben dit landelijk procesreglement, dat is ontwikkeld en goedgekeurd door het Landelijk Overleg Kantonsectorvoorzitters (LOK), vervolgens als eigen reglement vastgesteld. Dat reglement is gepubliceerd in de Staatscourant van
17 december 2007 (nr. 244, pag. 31) en is altijd raadpleegbaar op www.rechtspraak.nl.
In artikel 6.3 van dat reglement is ten aanzien van het kort geding, de voorzieningen bij voorraad, vastgelegd dat de kantonsectoren in een bijzonder reglement de wijze regelen waarop de voorzieningen bij voorraad dienen te worden aangebracht en behandeld.
2.4 De sector kanton van de rechtbank Rotterdam hanteert het “Procesreglement kort gedingen rechtbanken sector kanton” zoals dat is gepubliceerd in de Staatscourant van
31 maart 2011 (nr. 4211).
2.5 In artikel 11.2 van dat reglement is bepaald dat een partij ter terechtzitting in persoon, bij gevolmachtigde of bij gemachtigde kan verschijnen en in artikel 12.1 is bepaald dat indien de gedaagde partij niet terechtzitting verschijnt en alle wettelijke formaliteiten in acht zijn genomen, tegen haar verstek wordt verleend. Uit het door eisers uitgebrachte exploot blijkt ook dat dit aan [gedaagde] is aangezegd, meer in het bijzonder: “dat indiening van een schriftelijk antwoord vóór de zitting RBC niet ontslaat van de verplichting ter zitting te verschijnen in persoon of vertegenwoordigd door een gemachtigde”.
2.6 Nu namens [gedaagde] desondanks niemand ter terechtzitting is verschenen, is tegen haar verstek verleend en wordt bij de beoordeling van de vorderingen geen rekening gehouden met de inhoud van de door mr. Pit namens [gedaagde] ingezonden schriftelijke reactie (zie 1.4).
ten aanzien van de vordering van [eiseres sub 1]
2.7 In verband met het feit dat de kantonrechter ook zonder daartoe strekkend verweer zijn bevoegdheid dient te onderzoeken, wordt met betrekking tot de door [eiseres sub 1] ingestelde vordering het volgende overwogen.
2.8 De vordering onder a van [eiseres sub 1] is te kenmerken als een collectieve actie als bedoeld in artikel 3:305a BW. Uit de van de zijde van [eiseres sub 1] gegeven toelichting op die vordering blijkt dat zij opkomt voor ‘de’ benadeelde consumenten en dat dit, althans in potentie, een groep van meer dan vijftienduizend consumenten regardeert. [eiseres sub 1] heeft (onder punt 2 bij dagvaarding) immers gesteld dat op het moment dat -op 25 mei 2011- duidelijk werd dat het oorspronkelijk aangekondigde concert geen doorgang kon vinden en verplaatst zou worden naar een andere datum en locatie, er al ruim vijftienduizend kaarten waren verkocht, waarvan de prijs varieerde van € 58,50 tot € 125,-.
2.9 Het betreft hier een vordering van onbepaalde waarde. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen dat deze vordering een waarde vertegenwoordigt van niet meer dan € 25.000,-. Daartoe is niet voldoende, zoals gesteld ter zitting, dat [eiseres sub 1] thans mede namens tien anderen een vordering instelt nu die anderen zelf een vordering hebben ingediend. [eiseres sub 1] weet, althans daarvan is niet gebleken, niet wie zij verder nog vertegenwoordigt in deze en dus kan zij niet onderbouwen dat haar vordering een waarde van niet meer dan € 25.000,- vertegenwoordigt.
Namens [eiseres sub 1] is ter zitting nog verzocht te eis te mogen verminderen in die zin dat zij de vordering onder a beperkt tot een bedrag van € 25.000,-. Nu er sprake was van een vordering van onbepaalde waarde en artikel 3:305a BW niet kan strekken tot een schadevergoeding in geld, is hier sprake van een wijziging van eis die, gelet op het tegen [gedaagde] verleende verstek en op het bepaalde in artikel 130 lid 3 Rv, is uitgesloten.
2.10 De bevoegdheid van de kantonrechter kan, anders dan namens [eiseres sub 1] ter zitting betoogd, ook niet voortvloeien uit het bepaalde in artikel 94 lid 2 Rv, ook niet uit hoofde van proceseconomie of overwegingen van efficiency.
2.11 In het geval van subjectieve cumulatie van vorderingen kan de bevoegdheid van de kantonrechter niet worden afgeleid uit de bevoegdheid van de kantonrechter ten aanzien van de vorderingen van de andere eisers. Ten overvloede wordt dienaangaande overwogen dat geen sprake is van enige aardvordering, meer in het bijzonder niet van consumentenkoop als bedoeld in artikel 93 sub c Rv.
2.12 De overeenkomst tussen de afzonderlijke consumenten en [gedaagde] is immers niet te kenmerken is als een consumentenkoop in de zin van artikel 7:5 lid 1 BW (bij welke soort zaken de kantonrechter wel bevoegd zou zijn) en dus is de vordering van [eiseres sub 1] evenmin aan te merken als een vordering betrekkelijk tot een consumentenkoop. Van een koop van een roerende zaak -volgens artikel 3:2 BW zijn zaken alle voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten- is geen sprake. De kern van de overeenkomst wordt immers gevormd door -kort gezegd- het verzorgen van het beloofde concert enerzijds en het betalen voor de toegang tot dat concert anderzijds, waarbij de ‘gekochte’ toegangskaart feitelijk niet meer is dan een schriftelijk bewijs van het bestaan van die overeenkomst, waarbij bovendien, zoals ter zitting namens [eiseres sub 1] erkend, de kaart eigendom blijft van [gedaagde].
2.13 Het voorgaande betekent dat de kantonrechter zich niet bevoegd zal verklaren ten aanzien van de vordering van [eiseres sub 1]. Voor verwijzing naar de bevoegde rechter bestaat geen aanleiding, nu de aard van deze procedure zich daartegen verzet.
2.14 [eiseres sub 1] zal, gelet op het bepaalde in artikel 237 Rv, de door haar gemaakte kosten voor de procedure zelf dienen te dragen.
ten aanzien van de vorderingen van [eiser sub 2], [eiser sub 3], [eiser sub 4], [eiseres sub 5], [eiseres sub 6], [eiseres sub 7], [eiseres sub 8], [eiser sub 9] en [eiseres sub 10]
2.15 Gelet op het bepaalde in artikel 93 sub a Rv is de kantonrechter (wel) bevoegd om de vorderingen van [eiser sub 2], [eiser sub 3], [eiser sub 4], [eiseres sub 5], [eiseres sub 6], [eiseres sub 7], [eiseres sub 8], [eiser sub 9] en [eiseres sub 10] te behandelen.
2.16 Die vorderingen komen de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor en zullen dan ook worden toegewezen, één en ander voor zover hierna niet anders blijkt.
2.17 In het petitum onder i is gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld aan ‘[C]’ te betalen de toegangsprijs ad € 185,-, vermeerderd met rente, maar uit de aanhef van het exploot van dagvaarding blijkt niet dat ‘[C]’ procespartij is. Daarnaar gevraagd heeft de gemachtigde van eisers de vordering van [C] ingetrokken. Op die vordering wordt dan ook niet beslist.
2.18 Nu uit de toelichting van de gemachtigde van eisers ter zitting blijkt dat er bewust geen proceskostenveroordeling ten behoeve van deze eisers is gevorderd, zullen de kosten van dit deel van de procedure worden gecompenseerd.
2.19 Hoewel uit het petitum niet blijkt dat het vonnis voor wat betreft de vorderingen van [eiser sub 2], [eiser sub 3], [eiser sub 4], [eiseres sub 5], [eiseres sub 6], [eiseres sub 7], [eiseres sub 8], [eiser sub 9] en [eiseres sub 10] uitvoerbaar bij voorraad dient te worden verklaard, ziet de kantonrechter onder toepassing van artikel 258 Rv aanleiding het vonnis in zoverre ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3. De beslissing
De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
ten aanzien van de vordering van [eiseres sub 1]:
- verklaart zich onbevoegd de vordering te behandelen en te beslissen;
- bepaalt dat [eiseres sub 1] de door haar gemaakte kosten voor de procedure zelf dient te dragen;
ten aanzien van de vordering van [C]:
- verstaat dat op de vordering van [C] niet is beslist;
ten aanzien van de vorderingen van [eiser sub 2], [eiser sub 3], [eiser sub 4], [eiseres sub 5], [eiseres sub 6], [eiseres sub 7], [eiseres sub 8], [eiser sub 9] en [eiseres sub 10]:
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser sub 2] van de toegangsprijs ad € 126,90, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 5 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser sub 3] van de toegangsprijs ad € 512,33, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 5 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser sub 4] van de toegangsprijs ad € 548,15, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 5 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres sub 5] van de toegangsprijs ad € 283,35, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 5 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres sub 6] van de toegangsprijs ad € 171,65, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 5 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres sub 7] van de toegangsprijs ad € 94,65, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 5 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres sub 8] van de toegangsprijs ad € 950,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 5 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser sub 9] van de toegangsprijs ad € 950,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 5 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres sub 10] van de toegangsprijs ad € 950,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 5 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- compenseert de kosten van de procedure zodat ieder der partijen de eigen kosten blijft dragen;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.