ECLI:NL:RBROT:2011:BR7072

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
360074 / HA ZA 10-2388
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor schade door brand veroorzaakt door tl-armatuur in opstal

In deze zaak vorderde Holland Management Holding (H.M.H.) B.V. schadevergoeding van de Gemeente Schiedam naar aanleiding van een brand die op 13 februari 2009 had gewoed in een houten gebouw en een glazen tuinbouwkas, beide eigendom van de gemeente. HMH stelde de gemeente aansprakelijk voor de schade die was ontstaan door de brand, die volgens HMH was veroorzaakt door een defecte tl-armatuur. De gemeente betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat de tl-armatuur geen onderdeel uitmaakte van de opstal, en dat zij geen verwijt trof voor het ontstaan van de brand. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat de tl-armatuur wel degelijk als onderdeel van de opstal moest worden beschouwd, en dat de gemeente aansprakelijk was voor de schade die HMH had geleden. De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 6:174 BW, dat de kwalitatieve aansprakelijkheid van de bezitter van een opstal regelt. De rechtbank wees de vorderingen van HMH toe, met uitzondering van de vordering tot verklaring voor recht, en veroordeelde de gemeente tot schadevergoeding op te maken bij staat, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van HMH.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 360074 / HA ZA 10-2388
Vonnis van 20 juli 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLLAND MANAGEMENT HOLDING (H.M.H.) B.V.,
gevestigd te Schiedam,
eiseres,
advocaat mr. M.A. Koot,
tegen
de rechtspersoon naar publiekrecht
GEMEENTE SCHIEDAM,
zetelende te Schiedam,
gedaagde,
advocaat mr. P.S.T. Hulsbergen Henning-Awater.
Partijen zullen hierna HMH en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 juli 2010, met producties;
- de conclusie van antwoord van 3 november 2010, met producties,
- de conclusie van repliek van 30 maart 2011;
- de conclusie van dupliek van 18 mei 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Tussen partijen staan onder meer de volgende feiten vast:
2.1. Op 13 februari 2009 heeft een brand gewoed in een houten gebo[adres 1] te Schiedam en - later die dag - in een daartegenover liggende glazen tuinbouwkas.
2.2. De gemeente is eigenaar van voornoemd perceel en de opstallen.
2.3. Er is een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de brand. Een deskundige heeft vastgesteld dat de brand is ontstaan in een 15 jaar oude tl-armatuur in het washok van het houten gebouw.
2.4. Aan de overzijde van het perceel op een afstand van ongeveer 20 meter van het gebouw van de gemeente is een bedrijfspand van HMH gevestigd. Dit is gelegen op het perceel [adres 2] te Schiedam. HMH is erfpachter van dat perceel.
2.5. Bij brief van 26 oktober 2009 van haar advocaat heeft HMH de gemeente aansprakelijk gesteld voor de door haar als gevolg van de brand geleden schade. Deze brief vermeldt onder meer het volgende:
"Op 13 februari 2009 was er een uitslaande brand in [adres 1], hetgeen door BGS, een verzelfstandigd onderdeel van uw gemeente, gebruikt werd maar van welk object u eigenaresse bent. Dit was een enorm uitslaande brand, waarbij de vlammen en de enorme hitte ervoor zorgende dat de (aluminium) kozijnen van [adres 2] zijn vervormd, het glas daarin is gesprongen en de gevelplaten aan de straatzijde zijn ontzet (als gevolg van de oververhitting van onder meer het staal in en bij de gevelplaten) en er dakschade is ontstaan."
2.6. De gemeente heeft aansprakelijkheid afgewezen bij brief van 14 december 2009 van haar assurantietussenpersoon. Deze brief luidt, voor zover relevant, als volgt:
"Na ontvangst van uw brief van 20-11-2009 hebben wij uw aansprakelijkstelling ter behandeling aan de aansprakelijkheidsverzekeraar (Quinn Insurance Ltd.) van onze verzekerde gezonden.
Direct na het ontstaan van de brand op het adres van verzekerde is in opdracht van de verzekeraar door onderzoeksbureau Interseco te Den Haag een uitgebreid onderzoek naar de oorzaak ingesteld.
In de ontvangen rapportage van genoemd bureau, zie bijgaande kopie, komt men tot de conclusie dat ter zake het ontstaan van de brand onze verzekerde geen enkel verwijt treft.
Gezien de uitkomst van het ingestelde onderzoek is naar de mening van de verzekeraar genoegzaam komen vaststaan dat de brand niet door onrechtmatig handelen of nalaten van verzekerde is ontstaan en erkent men dan ook geen aansprakelijkheid voor de schade van uw cliënt."
3. Het geschil
3.1. HMH vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
"1. te verklaren voor recht dat Gemeente Schiedam jegens Holland Management Holding (H.M.H.) BV onrechtmatig heeft gehandeld en
2. dat Gemeente Schiedam aan Holland Management Holding (H.M.H.) BV de schade dient te vergoeden op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, welke schadebedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening,
3. Gemeente Schiedam te veroordelen om aan Holland Management Holding (H.M.H.) BV te betalen een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten
4. met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure eventueel te verhogen met de nakosten alsmede met de kosten samenhangende met de gelegde beslagen, al die te verhogen met de wettelijke rente ingaande op de vierde dag na het dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening."
3.2. De gemeente voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van HMH, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure inclusief nakosten en vermeerderd met wettelijke rente.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. HMH grondt haar vorderingen op artikel 6:174 BW: kwalitatieve aansprakelijkheid van de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. HMH stelt daartoe - kort weergegeven - het volgende. De gemeente is eigenaar/bezitter en bedrijfsmatig gebruiker van het houten gebouw en de glazen tuinbouwkas waarin de brand heeft gewoed. Het begrip opstal in de zin van artikel 6:174 BW dient ruim te worden uitgelegd. Daaronder valt ook de tl-armatuur welke is aangewezen als de brandoorzaak. De tl-armatuur vertoonde een gebrek. Zij voldeed niet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Het is van algemene bekendheid dat (deze) (oude) tl-armaturen een gevaar zijn. Door veroudering van met name de condensator kan in een langdurend proces een warmtestuwing worden veroorzaakt die op het materiaal waarop de tl-armatuur is gemonteerd een pyrolyse veroorzaakt welke een ontbranding tot gevolg kan hebben. Dit proces heeft in het houten gebouw plaatsgevonden. De door HMH geleden (brand)schade is ontstaan als gevolg van het gevaar dat de opstal van de gemeente opleverde. De gemeente is daarvoor aansprakelijk. De aard en omvang van de schade is nog niet volledig bekend. Deze zal nader bij staat moeten worden vastgesteld.
4.2. De gemeente betwist dat de tl-armatuur onderdeel is van de opstal. Zij voert daartoe - kort weergegeven - het volgende aan. Het houten gebouw omvatte in totaal zes geschakelde prefabunits. Het dateert uit circa 1991. Het bestond uit twee magazijnen, kleedkamers, een kantine en een instructielokaal. De tl-armatuur waarin de brand is ontstaan, was slechts met een paar schroeven aan het plafond bevestigd en had zonder enige schade van betekenis van het plafond kunnen worden verwijderd. Er was derhalve geen sprake van duurzame vereniging als bedoeld in artikel 3:3 lid 1 BW. De tl-armatuur was geen bestanddeel van het gebouw in de zin van artikel 3:4 lid 2 BW. Artikel 6:174 BW is niet van toepassing.
4.3. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Niet in geschil is dat het houten gebouw een opstal in de relevante zin is. De rechtbank is van oordeel dat de van het gebouw onderdeel uitgemaakt hebbende functionele lichtinstallatie bestaande uit tl-armaturen volgens verkeersopvatting onderdeel van het gebouw uitmaakte en als zodanig bestanddeel van die zaak was (artikel 3:4 lid 1 BW). Immers, naar verkeersopvatting moet een bedrijfsgebouw als het onderhavige uit een oogpunt van geschiktheid als bijvoorbeeld magazijn, kleedkamer, kantine, instructielokaal, wasruimte bij het ontbreken van een functionele lichtbron als onvoltooid worden beschouwd. Een bedrijfsruimte als de onderhavige kan zonder een dergelijke lichtbron niet aan haar economische bestemming beantwoorden. De stelling van de gemeente dat de ruimte waar de tl-armatuur hing ook over noodverlichting beschikte, doet aan het vorenstaande niet af. Een bedrijfspand is niet compleet indien daarin louter noodverlichting aanwezig is. Als bestanddeel van het gebouw valt de tl-armatuur onder het begrip opstal van artikel 6:174 lid 1 BW.
4.4. Voor zover de gemeente betwist dat de tl-armatuur niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, acht de rechtbank die betwisting ongegrond. Een vijftien jaar oude tl-armatuur waarin een vlamboog kan ontstaan die een hitte kan genereren van 4000-7000 oC als gevolg waarvan brand kan optreden in het houten gebouw waarin die tl-armatuur hangt, voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen. Dat de gemeente zich van dit gevaar niet bewust was, doet daar niet aan af. Concrete bekendheid met het gevaar bij de bezitter van de opstal is geen vereiste voor toepasselijkheid van artikel 6:174 BW.
4.5. De rechtbank verwerpt het eerst bij conclusie van dupliek door de gemeente gedane beroep op de zogenoemde tenzijclausule van artikel 6:174 lid 1 BW. Temeer nu de gemeente dit verweer eerst bij conclusie van dupliek voert, mocht van haar worden verwacht dat zij dit deugdelijk zou onderbouwen. Ter onderbouwing stelt zij slechts dat het gebrek aan de tl-armatuur pas is ontstaan op het moment dat de brand ontstond en dat zij daarom niet in de gelegenheid is geweest om de tl-armatuur tijdig te verwijderen. Het door de gemeente overgelegde rapport van de deskundige vermeldt echter dat de veroudering van met name de condensator in een langer durend proces een warmtestuwing kan veroorzaken die in het materiaal waarop de tl-armatuur is gemonteerd een pyrolyse (ontleding door blootstelling aan zeer grote hitte) veroorzaakt. Ontbranding van het plaatmateriaal, in dit geval houten plaatmateriaal, zal vervolgens eerst plaatsvinden nadat de ontbrandings¬temperatuur daarvan door de pyrolyse aanmerkelijk is gedaald. Er is derhalve sprake van een proces dat de nodige tijd vergt alvorens brand ontstaat. Aangenomen mag worden dat de gemeente de brand had kunnen voorkomen indien zij het gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan zou hebben gekend. Een beroep op de tenzijclausule komt haar dan niet toe.
4.6. De gemeente betwist dat HMH als gevolg van de brand schade heeft geleden. HMH beroept zich ter onderbouwing van haar stelling dat zij schade heeft geleden op een door haar overgelegd rapport (verkennende bouwkundige opname) van 9 juli 2010 van Vandebouw met kostenramingen. Zij begroot haar schade als gevolg van de brand op basis van dat rapport op "in elk geval" € 97.245,00 exclusief BTW. De gemeente beroep zich op een door haar overgelegd rapport van 9 september 2010 van Cunningham Lindsey Nederland bv. De deskundige van de zijde van de gemeente is van oordeel dat weliswaar de gevel van het pand van HMH vanuit constructief oogpunt niet in orde is, maar dat dit geen gevolg is van de brand. Verder wijst de deskundige van de zijde van de gemeente op de slechte onderhoudstoestand van het pand van HMH. De door HMH gestelde schade staat in de visie van de deskundige van de gemeente grotendeels niet in verband met de brand. Voor wat betreft ruitschade aan het pand van HMH is de deskundige van de gemeente echter van oordeel dat een relatief geringe verhitting in combinatie met bluswater de schade aan de ruiten inderdaad kan hebben veroorzaakt, maar dit is naar de mening van de deskundige nog niet aangetoond.
4.7. HMH heeft beoogd het debat over de aansprakelijkheidsvraag te scheiden van het debat over schadeaspecten. De gemeente heeft zich daar niet tegen verzet. De rechtbank zal partijen daarin volgen en een veroordeling uitspreken tot schadevergoeding op te maken bij staat, op de wijze zoals hierna onder "de beslissing" geformuleerd. Immers, aannemelijk is, gelet op de inhoud van de rapporten van de deskundigen, dat door de brand mogelijk schade is geleden door HMH. Dat is voldoende voor toewijzing van voornoemde vordering. Opmerkelijk acht de rechtbank wel dat de brand heeft plaatsgevonden in februari 2009 en dat HMH de brandschade aan haar pand kennelijk eerst in juli 2010 in kaart heeft doen brengen, gelijktijdig met schade die zou zijn toegebracht door krakers. Indien de rechtbank de schade als gevolg van de brand zou dienen vast te stellen, ligt het in de rede dat zij zich zou doen voorlichten door een of meer deskundigen, waarna partijen zich omtrent het uit te brengen deskundigenrapport nog nader zouden mogen uitlaten. Wellicht wensen partijen het oordeel van de rechtbank over de aansprakelijkheidsvraag echter eerst te doen toetsen in hoger beroep, dan wel wensen zij - ter besparing van verdere kosten - eerst nader met elkaar in overleg te treden omtrent vaststelling van de schade waarvan (voldoende) aannemelijk is dat deze is veroorzaakt door de brand. In dat geval lijkt het minder wenselijk thans in deze instantie nog aanzienlijke kosten te maken in verband met een te gelasten deskundigen¬onderzoek. Dat pleit voor verwijzing naar de schadestaatprocedure. De rechtbank zal de veroordeling tot bij staat op te maken schade niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren om te voorkomen dat in een schadestaatprocedure alsnog deskundigenonderzoek zou dienen te worden gelast voordat partijen in de gelegenheid zijn geweest het oordeel van de rechtbank over de aansprakelijkheidsvraag desgewenst in hoger beroep te doen toetsen.
4.8. Naast de veroordeling van de gemeente tot vergoeding van bij staat op te maken schade heeft HMH geen belang bij de gevorderde verklaring voor recht. Die zal derhalve worden afgewezen.
4.9. HMH vordert veroordeling van de gemeente tot betaling aan HMH van een bedrag aan buitengerechtelijke kosten. Bij dagvaarding stelt HMH dat deze € 4.500,00 exclusief BTW bedragen. De gemeente betwist dat sprake is geweest van kosten voor andere verrichtingen dan die waarop de regels betreffende proceskosten van toepassing zijn. Mede gelet op deze betwisting lag het op de weg van HMH om haar stelling dat zij redelijke kosten heeft gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en/of ter verkrijging van voldoening buiten rechte nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door een overzicht te verstrekken van de relevante verrichtingen en de daaraan verbonden kosten. Nu HMH dat niet heeft gedaan, zal deze vordering bij gebreke van een voldoende onderbouwing worden afgewezen.
4.10. De gemeente zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure (dagvaarding, vastrecht en salaris advocaat: twee punten maal tarief II). Nakosten en wettelijke rente zullen worden toegewezen zoals hierna onder "de beslissing" weergegeven. Een veroordeling van de gemeente in de kosten samenhangende met de gelegde beslagen is niet aan de orde nu - voor zover de rechtbank bekend - geen beslagen zijn gelegd.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt de gemeente om aan HMH de schade te vergoeden die zij heeft geleden als gevolg van de brand van 13 februari 2009 op het perce[adres 1] te Schiedam, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat en vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW daarover vanaf 13 februari 2009, althans vanaf de dag dat de betreffende schade is geleden indien die dag ten aanzien van de betreffende schade na 13 februari 2009 ligt, tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2. veroordeelt de gemeente in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van HMH bepaald op € 263,00 aan vast recht, op € 73,89 aan overige verschotten en op € 904,00 aan salaris voor de advocaat,
5.3. veroordeelt de gemeente in de nakosten ten bedrage van € 131,00 indien geen betekening plaatsvindt en verhoogd met € 68,00 in geval van betekening, waarbij die verhoging slecht van toepassing is indien de gemeente 14 dagen na aanschrijving de tijd heeft gehad om alsnog in der minne aan het gewezen vonnis te voldoen,
5.4. bepaalt dat de proceskosten binnen 14 dagen nadat dit vonnis is gewezen dienen te worden voldaan en dat bij gebreke van voldoening vanaf de 15e dag de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het bedrag van de onvoldane proceskosten verschuldigd is,
5.5. verklaart dit vonnis wat betreft de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2011.(
1729/548