ECLI:NL:RBROT:2011:BT1505

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
351124 / HA ZA 10-965
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde subsidie door Stadsregio Rotterdam

In deze zaak vorderde de publiekrechtelijke rechtspersoon Stadsregio Rotterdam in conventie de terugbetaling van een onverschuldigd betaald subsidiebedrag van € 26.415,- aan [gedaagde]. De rechtbank oordeelde dat Stadsregio op 20 oktober 2008 per abuis het volledige subsidiebedrag van € 37.770,- aan [gedaagde] had betaald, terwijl hij slechts recht had op € 11.355,-. De rechtbank stelde vast dat [gedaagde] te kwader trouw was, omdat hij op de hoogte was van eerdere betalingen door de Gemeente Rotterdam en het vastgestelde subsidiebedrag. De rechtbank oordeelde dat het besluit van Stadsregio d.d. 9 juli 2008 formele rechtskracht had en dat [gedaagde] geen bezwaar had gemaakt tegen dit besluit. Hierdoor was Stadsregio gerechtigd om het onverschuldigd betaalde bedrag terug te vorderen. De vordering van Stadsregio werd toegewezen, en [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van het bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 juli 2009. In reconventie vorderde [gedaagde] schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen door Stadsregio, maar deze vordering werd afgewezen wegens verjaring. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] op de hoogte was van de schade sinds 22 juni 2004, waardoor de verjaringstermijn was verstreken. De proceskosten werden aan beide partijen opgelegd, waarbij [gedaagde] als grotendeels in het ongelijk gestelde partij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Stadsregio.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 351124 / HA ZA 10-965
Vonnis van 20 juli 2011
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon STADSREGIO ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R.W. van Harmelen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A. Ramsoedh.
Partijen zullen hierna “Stadsregio” en “[gedaagde]” genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 5 maart 2010, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie, alsmede houdende eis in reconventie d.d. 28 juli 2010, met producties;
- de conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie d.d. 3 november 2010;
- de conclusie van dupliek in conventie tevens houdende conclusie van repliek in reconventie d.d. 15 december 2010;
- de conclusie van dupliek in reconventie d.d. 13 april 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1. Binnen de gemeente Rotterdam kunnen huiseigenaren voor particuliere woning-verbetering een subsidie krijgen. Als het gaat om een ingrijpende woningverbetering dan wordt deze subsidie verstrekt door Stadsregio op grond van de Verordening Woning-gebonden Subsidies 1995 Stadsregio Rotterdam 2001 (verder te noemen: VWSSR). Als het
gaat om minder ingrijpende maatregelen, dan kan de eigenaar van de woning uit hoofde van de Subsidieverordening particuliere woningverbetering 2000 (verder te noemen: SPW) in aanmerking komen voor een gemeentelijke subsidie. Van een ingrijpende woningverbe-tering is sprake wanneer de hoogte van het bedrag aan verbeteringen hoger ligt dan de daartoe vastgestelde grens.
2.2. [gedaagde] dient op 14 juli 2000 bij Stadsregio een verzoek in tot verlening van een subsidie op grond van de VWSSR ten behoeve van de woningverbetering van de woningen B, C-01 en C-02 gelegen in het pand aan de [adres] te [woonplaats]. [gedaagde] en [persoon 1] zijn samen eigenaar van de appartementsrechten van de betref-fende woningen. Voor deze woningen bedraagt de voor subsidieverkrijging vastgestelde grens voor verbeteringskosten fl. 50.000,- (€ 22.689,-) per woning.
2.3. Bij besluit van 28 augustus 2000 verleent Stadsregio op grond van de VWSSR aan [gedaagde] een [persoon 1] een subsidie ad fl. 103.419,- (€ 46.929,47) voor woning-verbetering van de drie woningen. Hierbij wordt uitgegaan van een goedgekeurde kosten-beraming ad fl. 188.034,- (€ 85.326,07). Voor de verlening van de subsidie wordt onder meer als voorwaarde gesteld dat de daadwerkelijk gemaakte kosten aan verbetering meer dan fl. 50.000,- (€ 22.689,-) per woning bedragen. In het besluit is ook bepaald dat de subsidie opnieuw wordt vastgesteld als de verbeteringskosten lager zijn dan geraamd in de ingediende begroting op grond waarvan de subsidie is verleend.
2.4. Op 23 februari 2004 verzoekt [gedaagde] bij Stadsregio om vaststelling van de subsidie die bij beschikking van 28 augustus 2000 op grond van de VWSSR is afgegeven. Op dezelf-de dag dient [gedaagde] ook bij de dienst Stedebouw en Volkshuisvesting van de Gemeente Rotterdam (verder te noemen: dS+V) een verzoek in tot vaststelling van subsidie op grond van de SPW ten behoeve van het treffen van woningverbetering aan de betreffende wonin-gen. Hierbij wordt een kostenoverzicht over gelegd waarop een totaalbedrag van
€ 101.277,44 staat vermeld.
2.5. De dS+V voert vervolgens een inspectie uit en daaruit volgt dat een bedrag van
€ 43.307,93 aan kosten niet subsidiabel wordt geacht. Dit heeft tot gevolg dat als daadwerkelijke kosten een bedrag van € 16.009,- per woning kan worden gehonoreerd.
2.6. Bij besluit van 3 juni 2004 wordt de subsidiebeschikking d.d. 28 augustus 2000 door Stadsregio ingetrokken. Daartoe bestaat volgens Stadsregio onder meer aanleiding omdat de kosten per woning zijn vastgesteld op € 16.009,-. Op dezelfde dag vaardigt de dS+V het besluit uit dat op grond van de SPW aan [gedaagde] en [persoon 1] een subsidie ad € 26.415,- wordt verleend voor het treffen van woningverbetering aan de woningen die gelegen zijn in het pand aan de [adres] te [woonplaats]. De dS+V gaat hierbij uit van een totaalbedrag aan goedgekeurde kosten ad € 48.027,-.
2.7. Op 18 juni 2004 betaalt de Gemeente Rotterdam € 26.415,- aan [gedaagde].
2.8. [gedaagde] tekent op 21 juni 2004 bij Stadsregio bezwaar aan tegen het intrekkings-besluit d.d. 3 juni 2004.
2.9. Op 27 juni 2006 verklaart Stadsregio het bezwaarschrift van [gedaagde] d.d. 21 juni 2004 ongegrond.
2.10. [gedaagde] heeft op 5 augustus 2006 beroep ingesteld tegen het besluit van Stadsregio d.d. 27 juni 2006. Bij uitspraak van 29 mei 2007 vernietigt de enkelvoudige kamer van de Sector Bestuursrecht van deze rechtbank (verder te noemen: de bestuursrechter) het besluit van Stadsregio d.d. 27 juni 2006. Het besluit is volgens de bestuursrechter niet met de benodigde zorgvuldigheid tot stand gekomen en ontbeert voorts een deugdelijke motivering.
2.11. In het kader van een opnieuw te nemen besluit van Stadsregio op het bezwaar-schrift van [gedaagde] d.d. 21 juni 2004 houdt de bezwaarschriftencommissie Stadsregio Rotterdam op 19 december 2007 een besloten hoorzitting. Hierbij zijn [gedaagde] en zijn gemachtigde [persoon 2] aanwezig. De gemachtigde voert hierbij ook het woord.
2.12. Stadsregio vaardigt op 9 juli 2008 een nieuw besluit uit dat betrekking heeft op het bezwaarschrift van [gedaagde] d.d. 21 juni 2004. Daarin beslist Stadsregio dat het bezwaar van [gedaagde] dat de facturen van een bepaald aantal aannemers door Stadsregio ten onrechte niet zijn meegenomen in de berekening van de hoogte van de subsidie voor woningverbetering, gegrond moet worden verklaard. Het bestreden besluit wordt herroepen en het subsidie-bedrag wordt alsnog vastgesteld op € 37.770,-. Stadsregio verzendt dit besluit naar de gemachtigde van [gedaagde].
2.13. Stadsregio betaalt op 20 oktober 2008 € 37.770,- aan [gedaagde].
2.14. Bij brief van 2 februari 2009 wordt [gedaagde] door Stadsregio verzocht € 26.415,- binnen drie weken te storten op de bankrekening van Stadsregio onder vermelding van res-titutie subsidie [adres]. Bij brief van 15 juli 2009 wordt [gedaagde] wederom door Stadsregio verzocht om betaling van € 26.415,-. Hierbij wordt een termijn gesteld van twee weken. Tevens staat in de brief vermeld dat Stadsregio bij gebreke van betaling binnen die termijn gerechtelijke stappen zal ondernemen en dat de kosten daarvan worden verhaald op [gedaagde].
2.15. [gedaagde] heeft niet gereageerd op de hiervoor genoemde brieven van Stadsregio en hij is niet tot betaling van enig bedrag aan Stadsregio overgegaan.
3. Het geschil in conventie
De vordering
3.1. Stadsregio heeft in conventie gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan Stadsregio van € 27.573,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 26.415,- vanaf 21 oktober 2008 tot aan de dag der algehele voldoening, alsook te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.158,- vanaf 5 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Stadsregio aan de vordering de volgende stellingen – verkort weergegeven – ten grondslag gelegd:
3.1.1. Van de juistheid van het besluit van Stadsregio d.d. 9 juli 2008 – en het daarin vastgestelde subsidiebedrag ad € 37.770,- – moet worden uitgegaan, nu dit besluit formele rechtskracht heeft gekregen. [gedaagde] heeft immers na de bekendmaking daarvan geen rechtsmiddelen daartegen ingesteld. De bekendmaking is op juiste wijze geschied. De beschikking is immers op normale wijze per post verzonden aan [persoon 2], die optrad als gemachtigde van [gedaagde] in de bestuursrechtelijke procedure en die uit dien hoofde reeds bekend was bij Stadsregio. Eerdere stukken in die procedure zijn eveneens naar deze gemachtigde toegezonden. Van formele rechtskracht is anders ook sprake omdat [gedaagde] in ieder geval na de brief die Stadsregio op 15 juli 2009 aan [gedaagde] heeft verzonden, en anders na dagvaarding, kennis heeft genomen van het besluit van Stadsregio d.d. 9 juli 2008 en hij ook toen niet (tijdig) zijn bezwaar tegen het besluit kenbaar heeft gemaakt.
3.1.2. Stadsregio heeft op 20 oktober 2008 per abuis het volledige subsidiebedrag ad
€ 37.770,- aan [gedaagde] betaald. Hierbij is ten onrechte geen rekening gehouden met een door de Gemeente Rotterdam gedane betaling aan [gedaagde] ad € 26.415,-, die betrekking had op het besluit d.d. 3 juni 2004 van de dS+V terzake subsidieverlening op grond van de SPW. In plaats van € 37.770,- had Stadsregio alleen nog een bedrag van € 11.355,- aan [gedaagde] moeten betalen. Stadsregio heeft derhalve een bedrag van € 26.415,- zonder rechtsgrond en dus onverschuldigd aan [gedaagde] betaald.
3.1.3. [gedaagde] is vanaf 21 oktober 2008 wettelijke rente verschuldigd over € 26.415,-.
Dit volgt uit het feit dat [gedaagde] te kwader trouw was toen hij op 20 oktober 2008 het bedrag ad € 37.770,- had ontvangen. Op grond van artikel 6:205 BW was hij vanaf dat moment in verzuim. Van kwade trouw is sprake omdat [gedaagde] naar aanleiding van de beslissing van
9 juli 2008 wist dat de totale subsidie € 37.770,- bedroeg en hij tevens wist dat de Gemeente Rotterdam hiervan reeds € 26.415,- had voldaan.
Van kwade trouw is anders ook sprake omdat [gedaagde] met de ontvangst op 20 oktober 2008 van het bedrag ad € 37.770,- in alle redelijkheid niet in de veronderstelling kan hebben verkeerd dat dit bedrag juist was. De stelling van [gedaagde] dat hij dit bedrag op basis van de uitspraak van de bestuursrechter d.d. 29 mei 2007 bovenop het reeds door hem ontvangen bedrag ad € 26.415,- mocht verwachten, is onjuist. Het totaal daarvan, groot € 64.185,-, verschilt maar liefst € 52.830,- met het bedrag dat hij werkelijk mocht verwachten, te weten € 11.355,-. [gedaagde] heeft derhalve redelijkerwijs geweten dat het ontvangen bedrag ad
€ 37.770,- onjuist was.
3.1.4. Stadsregio heeft [gedaagde] herhaaldelijk schriftelijk verzocht om betaling. De laatste brief d.d. 15 juli 2009 betrof een uitvoerig schrijven. Hieruit blijkt dat Stadsregio veel tijd heeft moeten besteden aan de kwestie teneinde buiten rechte betaling te verkrijgen. Het is dan ook redelijk dat Stadsregio hiervoor vergoeding vordert in de vorm van buiten-gerechtelijke kosten, die conform het Rapport Voorwerk II € 1.158,- bedragen.
Het verweer
3.2. Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van Stadsregio in de kosten van de procedure. [gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd:
3.2.1. [gedaagde] betwist dat een rechtsgrond voor de betaling van € 26.415,- ontbreekt. Het besluit van Stadsregio d.d. 9 juli 2008 heeft geen formele rechtskracht, omdat de bekend-making daarvan niet op juiste wijze heeft plaatsgevonden. [gedaagde] heeft het besluit nimmer ontvangen, zodat hij daartegen nog geen rechtsmiddel heeft kunnen instellen.
3.2.2. [gedaagde] betwist dat sprake is van kwade trouw. [gedaagde] had naar eigen berekening nog recht op € 19.674,15, vermeerderd met wettelijke rente. [gedaagde] baseerde zich hiervoor op het vonnis van de bestuursrechter d.d. 29 mei 2007. Aangezien het uitgekeerde bedrag enigszins overeenstemde met het ingevolge de uitspraak van de bestuursrechter te verwach-ten bedrag, verkeerde [gedaagde] in de veronderstelling dat het uitgekeerde bedrag juist was.
3.2.3. [gedaagde] betwist ook de vordering voor wat betreft de buitengerechtelijke kosten. Stadsregio heeft volgens [gedaagde] nagelaten de verrichte werkzaamheden deugdelijk te onderbouwen. De door Stadsregio verzonden aanmaningen moeten worden beschouwd als instructie van de gerechtelijke procedure.
4. Het geschil in reconventie
De vordering
4.1. [gedaagde] heeft in reconventie gevorderd om Stadsregio te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van € 2.609,55, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 oktober 2008 tot aan de dag der voldoening, met veroordeling van Stadsregio in de proces-kosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [gedaagde] aan de vordering de volgende stellingen – verkort weergegeven – ten grondslag gelegd:
4.1.1. [gedaagde] heeft recht op vergoeding van de schade die [gedaagde] heeft geleden in de periode dat Stadsregio ten onrechte niet tot uitkering van de subsidie is overgegaan. Het besluit daartoe van Stadsregio d.d. 3 juni 2004 – en waarvan de directe gevolgen waren te voorzien – is immers door de bestuursrechter bij vonnis d.d. 29 mei 2007 vernietigd. Het is vaste jurisprudentie dat bij vernietiging van een bestuursbesluit de onrechtmatigheid van dit besluit is gegeven. De vernietiging van het betreffende besluit was er in gelegen dat een deugdelijke motivering daarvoor ontbrak en dat het besluit niet met de benodigde zorg-vuldigheid tot stand is gekomen. Met zijn besluit van 9 juli 2008 – en waarin het subsidie-bedrag alsnog is vastgesteld – heeft Stadsregio deze onrechtmatige daad doen beëindigen. Hiermee is de aansprakelijkheid van Stadsregio gegeven.
4.1.2. De schade bestaat uit de wettelijke rente, berekend over het alsnog toegekende subsidiebedrag ad € 11.355,- vanaf 3 juni 2004 tot en met 20 oktober 2008, zijnde de periode waarin [gedaagde] niet over dit bedrag heeft kunnen beschikken. Dat komt neer op een hoofdsom van € 2.609,55. [gedaagde] heeft de woningverbetering met eigen middelen moeten financieren. Dit betekent dat hij in de betreffende periode het betreffende subsidiebedrag had kunnen aanwenden voor andere doeleinden.
Het verweer
4.2. Het verweer in reconventie van Stadsregio strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van [gedaagde] dan wel tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, uitvoerbaar bij voorraad. Stadsregio heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.2.1. Stadsregio betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. De bestuursrechter heeft in haar uitspraak van 29 mei 2007 namelijk niet geoordeeld dat Stadsregio onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagde].
4.2.2. Stadsregio betwist dat [gedaagde] schade heeft geleden als gevolg van het besluit van Stadsregio d.d. 3 juni 2004. De als schade gestelde misgelopen wettelijke rente zou [gedaagde] niet hebben ontvangen als het definitieve subsidiebedrag reeds op 3 juni 2004 zou zijn uit-gekeerd. Gelet op het doel van de regelingen op grond waarvan de subsidie aan [gedaagde] is verstrekt, te weten het stimuleren van woningverbetering, dient deze subsidie ook daarvoor te worden aangewend. Indien [gedaagde] het definitieve subsidiebedrag reeds op 3 juni 2004 zou hebben ontvangen, dan had hij dit bedrag dus niet op een spaarrekening kunnen zetten of kunnen beleggen.
4.2.3. Stadsregio betwist de verschuldigdheid van wettelijke rente over de gestelde schade. Van verzuim is geen sprake, aangezien [gedaagde] niet eerder dan bij zijn eis in recon-ventie aanspraak heeft gemaakt op dit onderdeel van de vordering en hij Stadsregio nimmer in gebreke heeft gesteld.
4.2.4. De vordering die [gedaagde] eventueel op Stadsregio heeft, is verjaard. Op grond van artikel 3:308 BW verjaart de vordering tot betaling van renten door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. De vermeende onrechtmatige daad was het besluit van 3 juni 2004. De verjaringstermijn is gaan lopen op 4 juni 2004. Nadien zijn inmiddels meer dan vijf jaren verstreken, zonder dat [gedaagde] de verjaringstermijn heeft gestuit. [gedaagde] heeft voor het eerst op 28 juli 2010 bij eis in reconventie aanspraak gemaakt op voldoening van wettelijke rente. Op dat moment was de vordering dus reeds verjaard.
5. De beoordeling
in conventie
5.1. De rechtbank stelt vast dat de producties 5 en 6 waarnaar [gedaagde] bij conclusie van dupliek in conventie verwijst, in het aan de rechtbank ter beschikking staande procesdossier ontbreken. Zijdens Stadsregio is bij conclusie van dupliek in reconventie kenbaar gemaakt dat Stadsregio evenmin daarover beschikt. De rechtbank heeft deze producties derhalve niet bij haar oordeel kunnen betrekken.
5.2. Degene die een ander een geldsom betaalt zonder dat dit wordt gerechtvaardigd door een rechtsfeit, is ingevolge artikel 6:203 BW gerechtigd een gelijk bedrag van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Tussen partijen is in geschil of de betaling die Stadsregio op 20 oktober 2008 aan [gedaagde] heeft verricht voor het gedeelte van € 26.415,- al dan niet wordt gerechtvaardigd door een rechtsfeit. Stadsregio heeft weer-sproken gesteld dat een rechtvaardiging voor dat geldbedrag ontbreekt, omdat het besluit van Stadsregio d.d. 9 juli 2008 formele rechtskracht heeft en [gedaagde] vanwege het daarin vastgestelde subsidiebedrag ad € 37.770,- alsook vanwege de eerder door de Gemeente Rotterdam verrichte betaling ad € 26.415,- alleen nog aanspraak kon maken op € 11.355,-.
5.3. Het begrip ‘formele rechtskracht’ houdt in dat als tegen een besluit bestuurs-rechtelijke rechtsmiddelen hebben opengestaan waarvan geen gebruik is gemaakt, of waarbij deze rechtsmiddelen niet tot herroeping of vernietiging hebben geleid, de civiele rechter uit moet gaan van de rechtmatigheid van dit besluit (vgl. HR 6 februari 1986, NJ 1988, 926). Dit besluit wordt dan – behoudens uitzondering in geval van zeer bijzondere omstandigheden – zowel wat haar wijze van tot stand komen als wat haar inhoud betreft in overeenstemming geacht met de wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen (vgl. HR 16 mei 1986, NJ 1986,723).
5.4. Vaststaat dat het besluit van Stadsregio d.d. 9 juli 2008 is toegezonden aan de gemachtigde van [gedaagde] (zie 2.12.) en dat deze gemachtigde ook als zodanig in een eerder stadium van de bestuursrechtelijke procedure heeft opgetreden (zie 2.11.). Dit besluit is
daarmee op een juiste wijze bekendgemaakt. Uit artikel 2:1 Awb in samenhang met artikel 6:17 Awb en de wetsgeschiedenis vloeit immers voort dat het optreden van een gemachtigde
tot gevolg heeft dat het contact met een belanghebbende in beginsel via de gemachtigde loopt en dat, indien een besluit aan de bij het bestuursorgaan bekende gemachtigde wordt toegezonden, sprake is van een bekendmaking op de voorgeschreven wijze. Hiervoor is niet doorslaggevend of het besluit daarnaast ook aan de belanghebbende zelf is gestuurd (vgl. ABRvS 28 juli 2004, LJN: AQ5722 en ABRvS 27 juni 2007, LJN: BA8122). Het betoog van [gedaagde] dat van een juiste bekendmaking geen sprake is geweest, vindt dan ook geen steun in het recht.
5.5. De termijn voor het maken van bezwaar tegen het besluit van Stadsregio bedroeg ingevolge de artikelen 6:7 en 6:8 Awb zes weken en deze ving aan op 10 juli 2008, zijnde de dag na die waarop het besluit bekend was gemaakt. Niet is gebleken dat [gedaagde], dan wel zijn gemachtigde binnen die termijn bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit. Het besluit van Stadsregio d.d. 9 juli 2008 heeft zodoende formele rechtskracht gekregen, zodat de rechtbank uit moet gaan van de rechtmatigheid daarvan en dus ook van het daarin vast-gestelde subsidiebedrag voor woningverbetering ad € 37.770,-. Nu ook vaststaat dat
[gedaagde] reeds eerder op 18 juni 2004 voor woningverbetering € 26.415,- van de Gemeente Rotterdam heeft ontvangen (zie 2.6. en 2.7.), had [gedaagde] derhalve op grond van het besluit van Stadsregio d.d. 9 juli 2008 alleen nog recht op € 11.355,-, zodat het meerdere daarvan, groot € 26.415,-, dat door Stadsregio op 20 oktober 2008 aan [gedaagde] is uitgekeerd, niet wordt gerechtvaardigd door enig rechtsfeit. Stadsregio is derhalve gerechtigd om een gelijk bedrag van [gedaagde] als onverschuldigd betaald terug te vorderen. De vordering voor wat betreft de hoofdsom is in zoverre toewijsbaar.
5.6. [gedaagde] is ingevolge de hoofdregel van artikel 6:119 lid 1 BW wettelijke rente over de hoofdsom verschuldigd over de periode dat hij in verzuim is met terugbetaling van dat bedrag. De verplichting tot terugbetaling is ontstaan op het moment dat de onverschuldigde betaling door Stadsregio is verricht. Vaststaat ook dat [gedaagde] die verplichting tot op heden niet is nagekomen. Thans zal moeten worden beoordeeld of ook het vereiste verzuim is ingetreden.
5.7. Het betoog van Stadsregio dat [gedaagde] bij ontvangst van de geldsom te kwader trouw was en dat het verzuim om die reden meteen na de onverschuldigde betaling op 21 oktober 2008 is ingetreden, slaagt niet. Van ontvangst te kwader trouw als bedoeld in artikel 6:205 BW is namelijk alleen sprake als vaststaat dat de ontvanger op dat moment daad-werkelijk weet of vermoedt dat het betreffende bedrag onverschuldigd is betaald. Dit is onvoldoende gebleken.
5.7.1. Vaststaat immers dat het besluit d.d. 9 juli 2008 waarin het subsidiebedrag is vastgesteld, alleen is verzonden naar de gemachtigde van [gedaagde]. Verder is gesteld noch gebleken dat Stadsregio en [gedaagde] over dit besluit hebben gecorrespondeerd in de periode tussen de datum van het besluit en de betaling d.d. 20 oktober 2008. Derhalve kan niet worden uitgesloten dat [gedaagde] zelf tijdens de betaling geen wetenschap heeft gehad van het reeds vastgestelde subsidiebedrag en van het hem rechtens toekomende resterende bedrag ad € 11.355,-. Zonder die wetenschap is het niet mogelijk om als vaststaand aan te nemen dat [gedaagde] daadwerkelijk wist dat het gedeelte ad € 26.415,- van de op 20 oktober 2008 gedane betaling ad € 37.770,- onverschuldigd was.
5.7.2. Evenmin kan worden aangenomen dat [gedaagde] aan de hoogte van het ontvangen bedrag heeft kunnen zien dat dit niet juist was en dat [gedaagde] om die reden het onder 5.7 genoemde vermoeden heeft gehad dat het bedrag onverschuldigd is betaald. Aan [gedaagde] is namelijk in eerste instantie bij besluit van Stadsregio d.d. 28 augustus 2000 een subsidie verleend ter hoogte van € 46.929,47 (zie 2.3.). Vervolgens heeft Stadsregio dit besluit op
3 juni 2004 ingetrokken en heeft [gedaagde] alleen een bedrag van € 26.415,- aan subsidie ontvangen (zie 2.6.). Partijen zijn vervolgens in een dispuut terecht gekomen ten aanzien van de hoogte van het subsidiebedrag. Dit bedrag is uiteindelijk op 9 juli 2008 door Stadsregio vastgesteld op € 37.370,-, zonder dat er hierbij van uit kan worden gegaan dat [gedaagde] daarvan op de hoogte is gesteld (zie 5.7.1.). Dit betekent dat de mogelijkheid blijft bestaan dat [gedaagde] op het moment van ontvangst van het geld (d.d. 20 oktober 2008) nog in de veronderstelling was dat hij bovenop het reeds ontvangen bedrag ad € 26.415,- (zie 2.7.) een extra geldbedrag zou ontvangen tot een totaalbedrag van in ieder geval € 46.929,47. Onder die omstandigheden kan niet met zekerheid worden gezegd dat [gedaagde] op 20 oktober 2008 bij het ontvangen van het geldbedrag het hiervoor genoemde vermoeden heeft gehad.
5.7.3. De slotsom is dan ook dat van ontvangst te kwader trouw als bedoeld in artikel 6:205 BW geen sprake is, zodat het verzuim niet direct na het moment van de on-verschuldigde betaling is ingetreden.
5.8. Nu nakoming door [gedaagde] nog mogelijk is en niet gebleken is dat één van de in de artikelen 6:82 en 6:83 BW genoemde gevallen zich voordoet, treedt het verzuim pas in nadat [gedaagde] door Stadsregio in gebreke is gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem – als laatste kans – een redelijke termijn voor nakoming is gesteld en nakoming binnen die termijn vervolgens is uitgebleven. De brief van Stadsregio d.d. 15 juli 2009 is, gelet op de inhoud daarvan (zie 2.14), als een ingebrekestelling aan te merken. Voorts is niet gebleken dat (enige) betaling daarop heeft plaatsgevonden. Hieruit vloeit voort dat [gedaagde] vanaf 29 juli 2009 in verzuim verkeert. De vordering voor wat betreft de wettelijke rente is dan ook met ingang van die datum toewijsbaar.
5.9. De vordering voor wat betreft buitengerechtelijke kosten is niet voor toewijzing vatbaar, nu onvoldoende gesteld dan wel gebleken is dat Stadsregio daadwerkelijk kosten heeft gemaakt ter zake verrichtingen die niet onder de proceskostenveroordeling vallen. Het verzenden van twee summiere sommaties en een ingebrekestelling is daartoe onvoldoende.
5.10. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stadsregio worden begroot op:
- dagvaarding € 96,26
- vast recht € 605,00
- salaris advocaat € 1.158,00 (2 punten x € 579,-)
Totaal € 1.859,26
in reconventie
5.11. Stadsregio heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat de vordering is verjaard. Dit verweer slaagt.
5.12. [gedaagde] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat Stadsregio onrechtmatig heeft gehandeld door op 3 juni 2004 het intrekkingsbesluit te nemen. Indien deze stelling juist is, hetgeen door Stadsregio wordt betwist, zou [gedaagde] schade hebben geleden doordat hem op dat moment niet het extra subsidiebedrag is toegekend dat hem uiteindelijk wel is toegekend bij besluit van 9 juli 2008 (waarbij het besluit van 3 juni 2004 door Stadsregio is herroepen). Het gaat derhalve om vertragingsschade, welke schade in het geval het een geldsom betreft begroot wordt op de wettelijke rente (vgl. artikel 6:119 BW).
5.13. Nu de vordering van [gedaagde] strekt tot vergoeding van de schade als gevolg van onrechtmatig handelen door Stadsregio, verjaart deze vordering door verloop van vijf jaren na aanvang van de dag, volgende op die waarop [gedaagde] zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden (vgl. artikel 3:310 lid 1 BW).
5.14 [gedaagde] is op 21 juni 2004 in bezwaar gegaan tegen het besluit van Stadsregio d.d. 3 juni 2004 waarin de subsidieverlening op grond van de VWSSR – en waardoor [gedaagde] meer dan € 26.415,- zou ontvangen – is ingetrokken (zie 2.10). Zodoende moet hij geacht worden op dat moment ermee bekend te zijn geweest dat het besluit van 3 juni 2004 onjuist was en dat hij hierdoor schade zou lijden omdat hij ten onrechte op dat moment geen extra subsidiebedrag zou ontvangen. De omstandigheid dat Stadsregio pas bij besluit van 9 juli 2008 heeft bepaald dat [gedaagde] een bedrag ad € 11.355,- alsnog had moeten ontvangen, doet daaraan niet af. Volgens vaste jurisprudentie is voor de vereiste bekendheid met de schade immers niet noodzakelijk dat de schade al geleden is en evenmin dat de exacte omvang daarvan duidelijk is.
5.15. De verjaringstermijn van 5 jaren is dus in ieder geval gaan lopen op 22 juni 2004. [gedaagde] heeft voor het eerst op 28 juli 2010 bij eis in reconventie aanspraak gemaakt op vergoeding van de vertragingsschade. Daarmee valt de vordering van [gedaagde] buiten de voornoemde termijn en is zij daarmee verjaard. De vordering is om die reden niet toewijsbaar.
5.16. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stadsregio worden begroot op € 768,-
(2 punten x € 384,-) aan salaris voor de advocaat.
6. De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1. veroordeelt [gedaagde] om aan Stadsregio te betalen een bedrag van € 26.415,- (zegge: zesentwintigduizend vierhonderdvijftien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over het toegewezen bedrag vanaf 29 juli 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Stadsregio tot op heden begroot op € 1.859,26;
6.3. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.4. wijst de vordering af;
6.5. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Stadsregio tot op heden begroot op € 768,-;
6.6. verklaart dit vonnis in reconventie voor zover het de veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2011.?
2234/204