ECLI:NL:RBROT:2011:BT1999

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/997509-07
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Sikkel
  • mrs. Geerars
  • mrs. Koekebakker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van de Flora- en faunawet door een vennootschap met betrekking tot beschermde roofvogels

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 september 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vennootschap die beschuldigd werd van het overtreden van artikel 13 van de Flora- en faunawet. De vennootschap werd verweten (handels)activiteiten te hebben verricht met betrekking tot inheemse en uitheemse beschermde roofvogels zonder de vereiste vrijstellingen. Het onderzoek naar de vennootschap begon in maart 2007, naar aanleiding van processen-verbaal van de Criminele Inlichtingen Eenheid van de Algemene Inspectiedienst. De officier van justitie had een vordering ingediend voor het afluisteren van telecommunicatie van de vennootschap, wat door de rechter-commissaris werd goedgekeurd. Tijdens de rechtszittingen op 1, 5 en 6 september 2011 werd de tenlastelegging besproken, waarbij de verdediging onder andere aanvoerde dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk was in de vervolging. Dit verweer werd echter verworpen. De rechtbank oordeelde dat de vennootschap wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, waaronder het kopen, verkopen en vervoeren van verschillende beschermde vogelsoorten, zoals de slechtvalk en de bastaardarend. De rechtbank benadrukte dat er geen vrijstellingen waren voor de handelingen die de vennootschap had verricht, en dat de vennootschap had moeten zorgen voor de juiste certificaten en controles. De rechtbank legde een geldboete op van € 10.000, waarvan € 5.000 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, en het feit dat de vennootschap eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bedrijven om zich aan de wetgeving ter bescherming van inheemse en uitheemse diersoorten te houden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/997509-07
Datum uitspraak: 20 september 2011
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte vennootschap:
[vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats],
op de terechtzitting vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger],
bestuurder van de beheersvennootschap van de verdachte vennootschap,
raadsman mr. P.W.H. Stassen, advocaat te Eindhoven.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1, 5 en 6 september 2011.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte vennootschap is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie, mr. De Rijck, heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte vennootschap tot een geldboete van € 30.000 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
Namens de verdachte vennootschap is aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging. De raadsman heeft hiertoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
De verdachte vennootschap heeft een grote bijdrage willen leveren aan de controle op de handel van roofvogels en is steeds bereid geweest om zijn bedrijfsvoering te optimaliseren en om conform de zeer complexe regelgeving te handelen. De verdachte vennootschap heeft in deze zaak bovendien altijd een open houding naar politie en justitie gehad. Het resultaat daarvan is een onderzoek met ongeveer twintigduizend tapgesprekken, waarvan maar en zeer gering aantal in het dossier is gekomen. Reeds in het prille stadium van het onderzoek had uit deze tapgesprekken al geconcludeerd moeten worden dat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld met betrekking tot enig strafbaar feit. Zonder verdenking met enige substantie is dit vergaand en voortgezet onderzoek niet legitiem geweest.
Dit verweer wordt verworpen.
In maart 2007 werd, naar aanleiding van een vijftal processen-verbaal van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, het strafrechtelijk onderzoek Yushan tegen onder meer de verdachte vennootschap gestart. In het kader van dit onderzoek heeft de officier van justitie, bij verdenking van opzettelijke overtreding van artikel 13 van de Flora- en faunawet (hierna: FFW), een vordering ingediend tot opnemen en afluisteren van de in het kader van het bedrijf van de verdachte vennootschap gevoerde telecommunicatie. Na machtiging daartoe door de rechter-commissaris werd aldus bevolen. De informatie zoals die destijds beschikbaar was, rechtvaardigde het onderzoek tegen de verdachte vennootschap. Dat het onderzoek achteraf bezien andere of minder strafrechtelijk relevante resultaten heeft opgeleverd dan het zich aanvankelijk liet aanzien brengt in het licht van het vorenstaande niet met zich mee dat de officier van justitie in de vervolging van die minder ernstige of dat minder omvangrijke samenstel van feiten niet ontvangen kan worden.
De raadsman van de verdachte vennootschap heeft voorts gesteld dat er ten aanzien van slechtvalk 10 wel een certificaat bestaat dat vrijstelling verleend en dat het Openbaar Ministerie op dit punt geen enkel onderzoek heeft gedaan zodat het Openbaar ministerie op dit punt niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard.
Dit verweer wordt verworpen.
De stelling van de raadsman stoelt op de aanname dat er voor deze slechtvalk een ontheffingscertificaat is afgegeven. Het lag niet op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar deze niet met feiten onderbouwde stelling.
De officier van justitie is ontvankelijk.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte vennootschap het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij,
in de periode van 1 april 2002 tot
en met 19 juli 2007 te [pleegplaats],
al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
opzettelijk,
dieren, behorende tot een beschermde
inheemse diersoort, als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 4, eerste lid,
onderdeel b, van de Flora- en faunawet en opgenomen in bijlage 2 van de
Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten,
te weten:
1) - een slechtvalk (Falco peregrinus) (met ring nummer 030) en/of
2) - een slechtvalk (Falco peregrinus) (met ring nummer 035) en/of
3) - een bastaardarend (Aquila clanga) (met ring nummer FOA-HEM-00-02) en/of
4) - een bastaardarend (Aquila clanga) (met ring nummer FOA-HFF-00-01) en/of
5) - een bastaardarend (Aquila clanga) (met ring nummer FOA-HFF-00-03) en/of
6) - een zwarte wouw (Milvus migrans) (met ring nummer FOA-MM-00-01) en/of
7) - een oehoe (Bubo bubo) (met ring nummer 8 CT 97 Z) en/of
8) - een slechtvalk (Falco peregrinus) (met ring nummer CAN GOVT CWO 10905) en/of
9) - een slechtvalk (Falco peregrinus) (met ring nummer CAN GOVT CWO 11398) en/of
10) - een slechtvalk (Falco peregrinus) (met ring nummer CBJ 96 NL 091) en/of
11) - een Amerikaanse zeearend/witkopzeearend (Haliaeetus leucocephalus) (met ring
nummer UK CM 001) en/of
12) - een Amerikaanse zeearend/witkopzeearend (Haliaeetus leucocephalus) (met ring
nummer UK CM 002) en/of
13) - een (dode) sperwer (Accipiter nisus) (met ring nummer 11 Falco Ireland
06R/06P) en/of
14) - een sperwer (Accipiter nisus) (met ring nummer 12 Falco Ireland 06P)
en/of
een dier, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort,
als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 5 van de Flora- en faunawet juncto
artikel 4, eerste lid, onderdeel a van de Regeling aanwijzing dier- en
plantensoort Flora- en faunawet en opgenomen in Bijlage A bij de
basisverordening (Verordening (EG) nr. 338/97, laatstelijk gewijzigd bij Vo
(EG) nr. 318/2008 PbEG 2008 L 95), te weten
15) - een luggervalk/laggarvalk/Indische lannervalk (Falco jugger) (met ring
nummer SM 93 004)
heeft gekocht en/of verworven en/of heeftverkocht en/of heeft vervoerd en/of heeft afgeleverd en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of onder zich heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte vennootschap moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Beperking van de bewezen verklaarde periode
De tenlastelegging is volledig toegesneden op de overtreding van verboden die opgenomen zijn in of voortvloeien uit de FFW. In aanmerking genomen dat de FFW in werking is getreden per 1 april 2002 kunnen handelingen voor zover die door verdachte vennootschap gepleegd zijn in de periode vóór genoemde datum niet als handelingen in strijd met die wet bewezen worden verklaard.
Kleurloos opzet
Door en namens de verdachte vennootschap is aangevoerd dat er ten aanzien van het overtreden van de voorschriften zoals ten laste is gelegd van opzet geen sprake is geweest, nu de verdachte vennootschap geheel te goeder trouw heeft gehandeld.
Dit verweer wordt verworpen.
Op het terrein van het economische strafrecht wordt geen boos opzet vereist, het opzet is kleurloos. Er is sprake van opzet indien willens en wetens is gehandeld of nagelaten zoals in de strafbepaling is omschreven. Het opzet behoeft niet mede op het overtreden van het verbod te zijn gericht. Uit de aard van de de thans bewezen verklaarde handelingen kan niet anders volgen dan dat de verdachte vennootschap deze willens en wetens heeft verricht.
STRAFBAARHEID FEIT
De in de tenlastelegging onder 1 tot en met 14 genoemde vogels zijn beschermde inheemse diersoorten. Zij staan vermeld op bijlage 2 bij de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten én op bijlage A bij de Verordening 338/97 van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 (hierna: de basisverordening). De in de tenlastelegging onder 15 genoemde vogel is een beschermde uitheemse diersoort nu deze (uitsluitend) vermeld staat op bijlage A bij de basisverordening.
Ten aanzien van het kopen, verkopen, verwerven (de handel) en het vervoer
Voor (onder meer) het kopen, verkopen, verwerven en vervoeren van dergelijke diersoorten geldt het verbod van artikel 13 FFW. Van dit verbod kan op grond van artikel 75 FFW vrijstelling worden verleend. Dit is (onder andere) uitgewerkt in de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten FFW (hierna: de Regeling vrijstelling). Artikel 10, eerste lid, onder a van die regeling bepaalt dat, met uitzondering van het verbod op in- en uitvoer of het verbod op het onder zich hebben, een vrijstelling geldt van de verboden handelingen van artikel 13 FFW voor bijlage A diersoorten indien een certificaat is afgegeven op grond van artikel 8, derde lid, van de basisverordening.
Artikel 8, derde lid, van de basisverordening regelt de ontheffing van de in het eerste lid van dat artikel genoemde verboden handelingen met bijlage A diersoorten, waaronder het hierboven bewezen verklaarde “kopen en/of verkopen en/of verwerven en/of vervoeren”. Bepaald is dat per geval ontheffing kan worden verleend door afgifte van een daartoe strekkend certificaat door een administratieve instantie van de lidstaat waarin de dieren zich bevinden.
Hierna zal voor de slechtvalken 1 en 2 worden nagegaan of een dergelijk ontheffingscertificaat ten aanzien van de door de verdachte vennootschap verrichte verbodshandelingen aanwezig is.
Slechtvalken 1 en 2
Met betrekking tot deze slechtvalken (Falco peregrinus) zijn door de verdachte vennootschap in de ten laste gelegde periode vanaf 14 juli 2005 de volgende handelingen uitgevoerd: het kopen, verwerven, vervoeren (in vereniging), het binnen het grondgebied van Nederland brengen (in vereniging) en het onder zich hebben.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de slechtvalken zijn overgedragen aan de verdachte vennootschap met een per slechtvalk op 22 april 2004 door het “Ministerio de Economia” van de lidstaat Spanje afgegeven document getiteld “Permiso/certificado importacion”. Deze documenten legitimeren de invoer van de slechtvalken in Spanje vanuit Peru. De documenten bevatten geen bepalingen waarin ontheffing wordt verleend van de verbodsbepalingen van artikel 8, eerste lid, van de basisverordening. Derhalve ontbreekt bij beide slechtvalken een certificaat dat ontheffing verleent voor de overdracht. Conclusie moet dan ook zijn dat een beroep op artikel 75 FFW juncto artikel 10 van de Regeling vrijstelling faalt. Het verbod van artikel 13 FFW voor het kopen, verwerven en vervoeren van de slechtvalken is dus onverkort van toepassing zodat deze handelingen strafbaar zijn.
Artikel 48, tweede lid, van de Verordening 865/2006 van de Commissie van de EU van 4 mei 2006 (hierna: de uitvoeringsverordening), die de op de datum van de koop, te weten 14 juli 2005, geldende Verordening 1808/2001 van de Commissie van de EU van 30 augustus 2001 vervangt, bepaalt het volgende. De bevoegde administratieve instantie van een lidstaat kan een invoervergunning aanmerken als certificaat voor de in artikel 8, derde lid, van de basisverordening genoemde doeleinden mits de ‘kopie voor de houder’ van dat formulier wordt overgelegd waarop staat vermeld dat de dieren van één of meer verbodsbepalingen van artikel 8, eerste lid, zijn vrijgesteld. Uit de bij de slechtvalken behorende (invoer)documenten valt op geen enkele wijze af te leiden dat deze slechtvalken zijn vrijgesteld van een of meer van genoemde verbodsbepalingen. De invoerdocumenten kunnen dus niet als ontheffingscertificaten worden aangemerkt.
Ten aanzien van de invoer
Voor de invoer geldt eveneens het verbod van artikel 13 FFW en de vrijstellingsregeling van artikel 75 FFW, zoals (onder andere) uitgewerkt in de Regeling vrijstelling. Artikel 7 van deze regeling bepaalt dat ten behoeve van het intracommunautaire verkeer een vrijstelling geldt voor invoer van bijlage A dieren voor zover deze aantoonbaar overeenkomstig de in een lidstaat geldende wetgeving en met inachtneming van de basisverordening en uitvoeringsverordening zijn verkregen. Nu de verdachte vennootschap de slechtvalken zonder ontheffingscertificaat van de Spaanse verkoper heeft gekocht, zijn deze niet met inachtneming van (in ieder geval) de basisverordening verkregen zodat er (eveneens) geen vrijstelling voor intracommunautair verkeer geldt. Ook voor de invoer geldt dus dat deze verboden was zodat ook deze handeling strafbaar is.
Ten aanzien van het onder zich hebben
Ook voor het onder zich hebben geldt het verbod van artikel 13 FFW en de vrijstellingregeling van artikel 75 FFW, zoals (onder andere) uitgewerkt in de Regeling vrijstelling. Artikel 12, eerste lid, van de Regeling vrijstelling bepaalt dat een vrijstelling geldt voor in gevangenschap geboren en gefokte bijlage A vogels indien kan worden aangetoond dat de vogels gefokt zijn en voor zover is voldaan aan de onder a tot en met c vermelde vereisten. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat hieraan is voldaan. Derhalve geldt geen vrijstelling voor het onder zich hebben van de slechtvalken, zodat ook dit strafbaar is.
Hierna zal met inachtneming van bovenstaand wettelijk kader voor de overige op de tenlastelegging voorkomende vogels worden nagegaan of een vrijstelling ten aanzien van de door de verdachte vennootschap verrichte verbodshandelingen aanwezig is.
Bastaardarenden 3, 4 en 5
Met betrekking tot de bastaardarenden (Aquila clanga) zijn door de verdachte vennootschap in de ten laste gelegde periode vanaf 28 april 2005 de volgende handelingen verricht: het kopen, verwerven, verkopen, vervoeren (in vereniging) en afleveren (in vereniging), het binnen het grondgebied van Nederland brengen en het onder zich hebben.
De bastaardarenden zijn aan de verdachte vennootschap overgedragen en door deze verkocht met een per bastaardarend op 17 januari 2001 door het “Ministerie van middenstand en landbouw” van de lidstaat België afgegeven certificaat. Dit certificaat verleent geen ontheffing voor het kopen, verwerven, verkopen, vervoeren en afleveren zodat geen vrijstelling ex artikel 10 van de Regeling vrijstelling gold.
Nu de verdachte vennootschap de bastaardarenden zonder ontheffingscertificaat van de Belgische verkoper heeft gekocht, zijn deze niet met inachtneming van (in ieder geval) de basisverordening verkregen zodat er ook geen vrijstelling voor intracommunautair verkeer ex artikel 7 van de Regeling vrijstelling gold voor het binnen het grondgebied van Nederland brengen.
De bastaardarenden voldoen niet aan de vereisten van artikel 12 Regeling vrijstelling zodat het onder zich hebben van deze vogels ook strafbaar is.
Zwarte wouw 6
Met betrekking tot de zwarte wouw (Milvus migrans) zijn door de verdachte vennootschap in de ten laste gelegde periode de navolgende handelingen verricht: het onder zich hebben, verkopen, buiten grondgebied brengen en vervoeren in vereniging.
De zwarte wouw is aan de verdachte vennootschap overgedragen en door deze verkocht met een op 11 januari 2001 door het “Ministerie van middenstand en landbouw” van de lidstaat België afgegeven certificaat. Het bij de vogel behorende certificaat is niet afgegeven voor de verkoop en het vervoer van deze vogel, zodat voor het verbod op die handelingen geen vrijstelling gold krachtens het bepaalde in artikel 10 van de Regeling vrijstelling.
Nu de verdachte vennootschap de zwarte wouw zonder ontheffingscertificaat heeft gekocht, is deze niet met inachtneming van (in ieder geval) de basisverordening verkregen, zodat er ook geen vrijstelling voor intracommunautair verkeer ex artikel 7 van de Regeling vrijstelling gold voor het buiten het grondgebied van Nederland brengen.
Uit het dossier en het onderzoek te terechtzitting is (in ieder geval) niet gebleken dat is voldaan aan het onder b vermelde vereiste van artikel 12 van de Regeling vrijstelling, zodat de vrijstelling van het bezitsverbod zoals dat in genoemd artikel is geregeld zich evenmin voordoet.
Oehoe 7
Met betrekking tot de oehoe (Bubo bubo) zijn door de verdachte vennootschap in de ten laste gelegde periode vanaf 23 maart 2007 de navolgende handelingen verricht: kopen, verwerven, het onder zich hebben, verkopen.
De oehoe is aan de verdachte vennootschap overgedragen en door deze verkocht met een op 22 juli 2004 door het “Department for the Environment, Food and Rural Affairs, Wildlife Licensing and Registration Service”, gevestigd te Bristol (VK), afgegeven certificaat. Het bij de vogel behorende certificaat is niet afgegeven voor het kopen, verwerven en verkopen van deze vogel, zodat voor het verbod op die handelingen geen vrijstelling gold krachtens het bepaalde in artikel 10 van de Regeling vrijstelling.
Er is ook geen sprake van een vogel die aantoonbaar in gevangenschap is geboren en gefokt, zodat de vrijstelling van het bezitsverbod zoals geregeld in artikel 12 van de Regeling vrijstelling zich evenmin voordoet.
Door de verdediging is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat het bij de onderhavige oehoe behorende certificaat veel onduidelijkheden bevat en dat door de deskundigen daaromtrent een verkeerde opinie is afgegeven.
Wat er ook zij van de gestelde innerlijke tegenstrijdigheden van het certificaat, naar het oordeel van de rechtbank volgt duidelijk uit de op het certificaat vermelde doelcode B (“purpose” in vak 10), te weten “breeding”, in combinatie met de voorwaarden opgenomen onder 1 en 2 onderaan het certificaat dat dit certificaat geen vrijstelling geeft voor verkoop of handel van de oehoe op welke wijze dan ook.
Indien al zou moeten worden aangenomen dat uit de eveneens op het certificaat genoemde zinsnede “A new certificate is required by any subsequent holder who wishes tot use the specimen for commercial purposes” moet worden afgeleid dat de houder op het certificaat, [houder], op basis van dit certificaat mocht verkopen maar dat elke volgende houder van de oehoe een nieuw vrijstellingscertificaat voor verkoop e.d. nodig had, leidt dit niet tot de conclusie dat de verdachte vennootschap was vrijgesteld van het verbod op het verrichten van commerciële handelingen. Immers, een vrijstellingscertificaat voor de door de verdachte vennootschap verrichte handelingen ontbreekt.
Slechtvalk 8
Met betrekking tot deze slechtvalk (Falco peregrinus) zijn door de verdachte vennootschap in de ten laste gelegde periode vanaf 14 januari 2005 de volgende handelingen verricht: het kopen, verwerven, het binnen het grondgebied van Nederland brengen en het onder zich hebben.
De slechtvalk is aan de verdachte vennootschap overgedragen met een door het ‘Bundesamt für Naturschutz’ opgemaakte ‘einfuhrgenehmigung’ die voor het laatst geldig was op 4 oktober 1994. Dit document legitimeert de invoer van de slechtvalk in Duitsland vanuit British Columbia (Canada). Een certificaat dat ontheffing verleent voor de uitgevoerde handelingen ontbreekt zodat voor het kopen en verwerven geen vrijstelling ex artikel 10 van de Regeling vrijstelling gold.
Onder voormelde omstandigheden kan het document ook niet op de voet van artikel 48 van de uitvoeringsverordening worden aangemerkt als ontheffingscertificaat.
Nu de verdachte vennootschap de slechtvalk zonder ontheffingscertificaat van de Duitse verkoper heeft gekocht, is deze niet met inachtneming van (in ieder geval) de basisverordening verkregen zodat er ook geen vrijstelling gold voor het binnen het grondgebied van Nederland brengen.
De slechtvalk voldoet niet aan de vereisten van artikel 12 Regeling vrijstelling zodat het onder zich hebben van deze vogel ook strafbaar is.
Slechtvalk 9
Met betrekking tot deze slechtvalk (Falco peregrinus) zijn door de verdachte vennootschap in de ten laste gelegde periode vanaf 2 augustus 2005 de volgende handelingen verricht: het kopen, verwerven, het binnen het grondgebied van Nederland brengen en het onder zich hebben.
De slechtvalk is aan de verdachte vennootschap overgedragen met een door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op 23 maart 2001 afgegeven certificaat. Dit certificaat verleent ontheffing aan de houder in vak 1, te weten [houder], voor eenmalige overdacht van de vogel. Nu de verdachte vennootschap de vogel niet van [houder] heeft gekocht maar van een Duitse verkoper heeft de koop en het verwerven zonder ontheffing plaatsgevonden.
In aanmerking nemende dat de verdachte vennootschap de slechtvalk zonder ontheffingscertificaat van de Duitse verkoper heeft gekocht, is deze niet met inachtneming van (in ieder geval) de basisverordening verkregen zodat er ook geen vrijstelling gold voor het binnen het grondgebied van Nederland brengen.
De slechtvalk voldoet niet aan de vereisten van artikel 12 Regeling vrijstelling zodat het onder zich hebben van deze vogel ook strafbaar is.
Slechtvalk 10
Met betrekking tot deze slechtvalk (Falco peregrinus), met ringnummer CBJ 96 NL 091, zijn door de verdachte vennootschap in de ten laste gelegde periode vanaf medio 2005 de volgende handelingen verricht: het kopen, verwerven en het onder zich hebben.
De slechtvalk is aan de verdachte vennootschap overgedragen met een ontheffingscertificaat dat ziet op een slechtvalk met ringnummer CBJ 96 NL 027. Dit betreft een andere vogel. De koop en het verwerven van deze slechtvalk heeft derhalve zonder ontheffing plaatsgevonden.
Nu een certificaat ontbreekt, kan niet worden vastgesteld of er sprake is van een vogel die aan de vereisten van artikel 12 van de Regeling vrijstelling voldoet. Het onder zich hebben van deze slechtvalk is derhalve strafbaar.
Amerikaanse zeearenden/witkopzeearenden 11 en 12
Met betrekking tot de Amerikaanse zeearenden (Haliaeetus leucocephalus) zijn door de verdachte vennootschap in de ten laste gelegde periode vanaf 6 november 2002 de navolgende handelingen verricht: het verkopen, het onder zich hebben en vervoer in vereniging.
De zeearenden zijn door de verdachte vennootschap overgedragen met een per zeearend op 31 oktober 2001 door het “Wildlife Licensing & Registration Service Department of the Environment, Transport & the Regions (DETR)” gevestigd in Bristol (VK) afgegeven document (pagina 45 van het zaaksdossier). De bij de vogels behorende certificaten zijn niet afgegeven voor het verkopen en vervoeren van deze vogels, zodat voor het verbod op die handelingen geen vrijstelling gold krachtens het bepaalde in artikel 10 van de Regeling vrijstelling.
Uit het dossier en het onderzoek te terechtzitting is (in ieder geval) niet gebleken dat is voldaan aan het onder b vermelde vereiste van artikel 12 van de Regeling vrijstelling, zodat de vrijstelling van het bezitsverbod zoals dat in genoemd artikel is geregeld zich evenmin voordoet.
Sperwer 13
Met betrekking tot de (dode) sperwer (Accipiter nisus) zijn door de verdachte vennootschap in de ten laste gelegde periode vanaf 22 januari 2007 de volgende handelingen verricht: het kopen (in vereniging), verwerven en het onder zich hebben (in vereniging) van het dier en na het overlijden van deze sperwer: het vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen (in vereniging) en het onder zich hebben (zowel in vereniging als alleen) van het dierproduct als bedoeld in artikel 1 FFW.
De sperwer is aan de verdachte vennootschap overgedragen met een op 21 augustus 2006 door de National Parks & Wildlife Service te Dublin (Ierland) afgegeven certificaat, waarin in vak 9 (Source), de letter F staat vermeld en in vak 10 (Purpose) de letter B. In vak 19 is vermeld dat het certificaat alleen geldig is voor de houder genoemd in vak 1: [houder], dat het specimen alleen voor “breeding purposes” mag worden gebruikt en dat het niet mag worden “sold, exchanged or otherwise traded”.
Het bij de vogel behorende certificaat is dus niet afgegeven voor de koop, het verwerven en het vervoer van dier of product, zodat voor het verbod op die handelingen geen vrijstelling gold krachtens het bepaalde in artikel 10 van de Regeling vrijstelling.
Nu de verdachte vennootschap de sperwer zonder ontheffingscertificaat heeft gekocht, is deze niet met inachtneming van (in ieder geval) de basisverordening verkregen, zodat er ook geen vrijstelling voor intracommunautair verkeer ex artikel 7 van de Regeling vrijstelling gold voor het binnen het grondgebied van Nederland brengen.
Er is ook geen sprake van een vogel die aantoonbaar in gevangenschap is geboren en gefokt, zodat de vrijstelling van het bezitsverbod zoals geregeld in artikel 12 van de Regeling vrijstelling zich evenmin voordoet.
Sperwer 14
Met betrekking tot de sperwer (Accipiter nisus) zijn door de verdachte vennootschap in de ten laste gelegde periode vanaf 22 januari 2007 de volgende handelingen verricht: het kopen (in vereniging), het verwerven, het vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen (in vereniging), het onder zich hebben (zowel in vereniging als alleen) en het verkopen.
Ook deze sperwer is aan de verdachte vennootschap overgedragen met een op 21 augustus 2006 door de National Parks & Wildlife Service te Dublin (Ierland) afgegeven certificaat, waarin in vak 9 (Source), de letter F staat vermeld en in vak 10 (Purpose) de letter B. In vak 19 is vermeld dat het certificaat alleen geldig is voor de houder genoemd in vak 1: mr. Ken Smith, dat het specimen alleen voor “breeding purposes” mag worden gebruikt en dat het niet mag worden “sold, exchanged or otherwise traded”.
Dit certificaat is dus evenmin afgegeven voor de koop, het verwerven, het vervoer en de verkoop van de vogel zodat voor het verbod op die handelingen geen vrijstelling gold krachtens het bepaalde in artikel 10 van de Regeling vrijstelling.
Nu de verdachte vennootschap de sperwer zonder ontheffingscertificaat heeft gekocht, is deze niet met inachtneming van (in ieder geval) de basisverordening verkregen, zodat er ook geen vrijstelling voor intracommunautair verkeer ex artikel 7 van de Regeling vrijstelling gold voor het binnen het grondgebied van Nederland brengen.
Er is geen sprake van een vogel die aantoonbaar in gevangenschap is geboren en gefokt, zodat de vrijstelling van het bezitsverbod zoals geregeld in artikel 12 van de Regeling vrijstelling zich in dit geval ook niet voordoet.
Luggervalk 15
Met betrekking tot de luggervalk (Falco jugger) zijn door de verdachte vennootschap in de ten laste gelegde periode de volgende handelingen verricht: het kopen (in 2004), het verwerven, het onder zich hebben, het verkopen en het buiten het grondgebied van Nederland brengen (in januari 2007).
Het bij de vogel behorende certificaat is op 12 maart 1993 afgegeven door het Ministerie van Landbouw, Dienst Diergeneeskundige Inspectie te Brussel (België). Daarop is vermeld als bijzondere bepaling dat het document geldt als toestemming aan de houder, genoemd in vak 1 ([houder]) tot het vervoer van het specimen naar de Belgische grens. Deze toestemming was gegeven voor de overdracht aan een ander dan de verdachte vennootschap ([betrokkene]). Dit certificaat geeft dus aan de verdachte vennootschap geen vrijstelling van het verbod op de koop, verwerven en de verkoop van de vogel.
Nu de verdachte vennootschap de sperwer zonder ontheffingscertificaat heeft gekocht, is deze niet met inachtneming van (in ieder geval) de basisverordening verkregen, zodat er ook geen vrijstelling voor intracommunautair verkeer ex artikel 7 van de Regeling vrijstelling gold voor het binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen.
Uit het bepaalde in artikel 2 van de Regeling vrijstelling vloeit voort dat ook de vrijstelling van het verbod het specimen onder zich te hebben niet geldt.
Nu ook van andere strafuitsluitingsgronden niet is gebleken zijn de ten aanzien van de in de tenlastelegging onder 1 tot en met 15 genoemde vogels verrichte handelingen strafbaar.
Het bewezen feit levert op:
(medeplegen van) overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE VENNOOTSCHAP
De raadsman van de verdachte vennootschap heeft ten aanzien van slechtvalk 10 een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld omdat er sprake zou zijn van een uitzonderlijke vergissing.
Dit verweer wordt verworpen.
De verdachte vennootschap diende alle inkomende vogels op certificaat en ringnummer te controleren. Dit is kennelijk bij de koop in 2005 niet gebeurd. Dat is niet verontschuldigbaar. Dat de verdachte vennootschap dit aan de verkoper heeft gecommuniceerd en in juni 2007 aan de autoriteiten in Nederland heeft gemeld, doet daar niets aan af.
De verdachte vennootschap is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte vennootschap wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte vennootschap heeft (handels)activiteiten verricht met betrekking tot in totaal dertien roofvogels en één dode specimen daarvan, alle behorende tot beschermde inheemse diersoorten, alsmede met betrekking tot een luggervalk, een beschermde uitheemse diersoort, welke activiteiten werden verricht zonder vrijstelling daartoe krachtens de Flora- en faunawet.
Door aldus te handelen heeft de verdachte vennootschap regels overtreden die zijn gegeven ter bescherming van in- en uitheemse vogels. De handelingen als thans bewezen verklaard, ondermijnen de inspanningen van de overheid die gericht zijn op de instandhouding en de ontwikkeling van deze vogels.
Enerzijds kan juist de verdachte vennootschap, een onderneming welke naar de aard en de omvang van haar bedrijf een kenner van roofvogels verondersteld mag worden te zijn, ernstig worden aangerekend dat zij kennelijk in verband met haar handelsactiviteiten en dus voor eigen gewin, in de bewezen verklaarde gevallen onvoldoende oog heeft gehad voor de ter bescherming van deze bedreigde soorten genomen maatregelen.
Anderzijds houdt de rechtbank er ten gunste van de verdachte vennootschap rekening mee, dat zij, gedurende de tijd waarin zij met de opbouw van het bedrijf bezig is geweest, ook aandacht heeft gehad voor het invoeren van een systeem dat juist gericht is op het naleven van deze regelgeving en dat zulks ook ten aanzien van vele vogels bij controle wel in orde bleek te zijn.
Mede gezien de aard en omvang van de door verdachte vennootschap gepleegde inbreuk op de regelgeving neemt de rechtbank als uitgangspunt dat op dit feit gereageerd dient te worden met het opleggen van een geldboete.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte vennootschap in aanmerking genomen dat deze blijkens het op haar naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 mei 2011 reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Bij het bepalen van de straf wordt voorts rekening gehouden met het tijdsverloop. In strafzaken kan op het aan de verdachte toegekende recht op berechting binnen een redelijke termijn inbreuk worden gemaakt door het tijdsverloop tussen het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld en het moment dat in de betreffende zaak een eindvonnis wordt gewezen. De inverzekeringstelling van haar feitelijk leidinggevende [medeverdachte] kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. [medeverdachte] is in het onderhavige onderzoek op 11 februari 2008 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn.
Tussen de datum van de inverzekeringstelling van [medeverdachte] en de datum van het eindvonnis ligt een periode van bijna drieënveertig maanden. Uitgaande van de termijn van twee jaar, zoals hiervoor is overwogen, zou er in de onderhavige zaak sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM met negentien maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte vennootschap, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Bovendien is bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte vennootschap zal worden getroffen door de aan haar feitelijk leidinggevende [medeverdachte] opgelegde straf, die mede inhoudt dat vijf vogels worden verbeurd verklaard.
Alle feiten en omstandigheden zoals hiervoor overwogen in aanmerking genomen, zal aan de verdachte vennootschap een geldboete worden opgelegd die aanmerkelijk lager is dan het door de officier van justitie geëiste bedrag maar - anders dan door de officier van justitie is geëist - niet geheel voorwaardelijk is.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op de reeds genoemde artikelen is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 47, 51, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a onder 1°, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte vennootschap het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte vennootschap meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte vennootschap daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte vennootschap strafbaar;
veroordeelt de verdachte vennootschap tot een geldboete van € 10.000 (zegge: tienduizend euro);
bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte, groot € 5.000 (zegge: vijfduizend euro) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde vennootschap zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Sikkel, voorzitter,
en mrs. Geerars en Koekebakker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Lemm, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 september 2011.
Bijlage bij vonnis van 20 september 2011
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte vennootschap wordt ten laste gelegd dat
zij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 januari 2001 tot
en met 19 juli 2007 te [pleegplaats], in
ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk,
een of meer producten en/of dieren, (telkens) behorende tot een beschermde
inheemse diersoort, als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 4, eerste lid,
onderdeel b, van de Flora- en faunawet en opgenomen in bijlage 2 van de
Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten,
te weten:
- een slechtvalk (Falco peregrinus) (met ring nummer 030) en/of
- een slechtvalk (Falco peregrinus) (met ring nummer 035) en/of
- een bastaardarend (Aquila clanga) (met ring nummer FOA-HEM-00-02) en/of
- een bastaardarend (Aquila clanga) (met ring nummer FOA-HFF-00-01) en/of
- een bastaardarend (Aquila clanga) (met ring nummer FOA-HFF-00-03) en/of
- een zwarte wouw (Milvus migrans) (met ring nummer FOA-MM-00-01) en/of
- een oehoe (Bubo bubo) (met ring nummer 8 CT 97 Z) en/of
- een slechtvalk (Falco peregrinus) (met ring nummer CAN GOVT CWO 10905) en/of
- een slechtvalk (Falco peregrinus) (met ring nummer CAN GOVT CWO 11398) en/of
- een slechtvalk (Falco peregrinus) (met ring nummer CBJ 96 NL 091) en/of
- een Amerikaanse zeearend/witkopzeearend (Haliaeetus leucocephalus) (met ring
nummer UK CM 001) en/of
- een Amerikaanse zeearend/witkopzeearend (Haliaeetus leucocephalus) (met ring
nummer UK CM 002) en/of
- een (dode) sperwer (Accipiter nisus) (met ring nummer 11 Falco Ireland
06R/06P) en/of
- een sperwer (Accipiter nisus) (met ring nummer 12 Falco Ireland 06P)
en/of
een dier, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort,
als bedoeld in artikel 1 juncto artikel 5 van de Flora- en faunawet juncto
artikel 4, eerste lid, onderdeel a van de Regeling aanwijzing dier- en
plantensoort Flora- en faunawet en opgenomen in Bijlage A bij de
basisverordening (Verordening (EG) nr. 338/97, laatstelijk gewijzigd bij Vo
(EG) nr. 318/2008 PbEG 2008 L 95), te weten
- een luggervalk/laggarvalk/Indische lannervalk (Falco jugger) (met ring
nummer SM 93 004)
te koop heeft gevraagd en/of heeft gekocht en/of verworven en/of ten verkoop
voorhanden heeft gehad en/of ten verkoop in voorraad heeft gehad en/of heeft
verkocht en/of ten verkoop heeft aangeboden en/of heeft vervoerd en/of ten
vervoer heeft aangeboden en/of heeft afgeleverd en/of heeft gebruikt voor
commercieel gewin en/of heeft geruild en of in ruil heeft aangeboden en/of
heeft uitgewisseld en/of ten toon heeft gesteld voor handelsdoeleinden en/of
binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of onder
zich heeft gehad;
[Artikel 1a onder 1e, 2 en 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 13,
lid 1, aanhef en onder a van de Flora- en faunawet juncto artikel 51 Wetboek
van Strafrecht]